Nieuws
Nieuwe controversiële richtlijn: minder vlees eten niet nodig
Een groep wetenschappers heeft een nieuwe richtlijn uitgebracht waarin staat dat het niet nodig is om minder onbewerkt rood vlees en bewerkt vlees te eten. Dit druist in tegen de bestaande richtlijnen en heeft dan ook voor veel opschudding gezorgd. Waar is de nieuwe richtlijn op gebaseerd en hoe is deze tot stand gekomen?
Tekst: Rob van Berkel
De werkgroep NutriRECS (Nutritional Recommendations and accessible Evidence summaries Composed of Systematic reviews) heeft onlangs een nieuwe richtlijn uitgebracht in het tijdschrift ‘Annals of Internal Medicine’. In deze richtlijn staat dat het niet nodig is om de consumptie van onbewerkt rood vlees en bewerkt vlees te verminderen.1 De werkgroep NutriRECS heeft verschillende aspecten onderzocht om tot de richtlijn te komen. De invloed van vlees op het milieu en dierenwelzijn hebben ze daarbij niet meegenomen.
Bestaande adviezen over rood vlees
Het mondiale advies is om de consumptie van rood en bewerkt vlees te beperken. In Nederland is bijvoorbeeld het advies van de Gezondheidsraad: “Beperk de consumptie van rood vlees en met name bewerkt vlees”.2 Aanleiding daarvoor zijn de verhoogde gezondheidsrisico’s die zijn gevonden:
- Totaal rood vlees per 100-120 gram/dag
Beroerte (+10%), diabetes type II (+15%), darmkanker (+10%), longkanker (+20%)
- Onbewerkt rood vlees per 100-120 gram/dag
Beroerte (+10%), diabetes type II (+15%)
- Bewerkt vlees per 50 gram/dag
Beroerte (+10%), diabetes type II (+20%), darmkanker (+15%)
Het Voedingscentrum heeft dit naar de consument toe vertaald met: “Het advies is om niet meer dan 500 gram vlees per week te eten, waarvan maximaal 300 gram rood vlees.” en “Vanwege de negatieve effecten op de gezondheid geldt het advies niet te vaak vleeswaren, bewerkt vlees en vette vleessoorten te eten.”3 Volwassenen in Nederland eten nu gemiddeld 532 gram rood vlees (bewerkt + onbewerkt) en 330 gram bewerkt vlees (rood + wit) per week.4 Het Voedingscentrum adviseert daarom om minder rood en bewerkt vlees te eten.3
Systematic reviews
Om te achterhalen wat het risico is van de consumptie van onbewerkt rood vlees en bewerkt vlees op hart- en vaatziekten, diabetes type II en kanker heeft de werkgroep een serie systematic reviews uitgevoerd (vaak met meta-analyse). Daarbij is gekeken naar de gezondheidsvoordelen wanneer de vleesconsumptie met drie porties per week (circa 500 gram) zou worden verminderd. Dat aantal van drie porties hebben ze gebaseerd op de gemiddelde consumptie van 2 tot 4 porties rood vlees (bewerkt + onbewerkt) en bewerkt vlees (rood + wit) per week in Noord-Amerika en West-Europa. De sterkte van het bewijs is beoordeeld aan de hand van de GRADE-methode (Grades of Recommendation, Assessment, Development and Evaluation). Een afzonderlijke systematic review is uitgevoerd om te achterhalen welke beweegredenen mensen hadden om vlees te eten en hoe groot hun bereidheid was om voor de gezondheid minder vlees te gaan eten.
Oorzakelijk verband
Resultaten uit cohortstudies hoeven niet te wijzen op een oorzakelijk verband. Om daar toch iets meer over te kunnen zeggen heeft de werkgroep twee verschillende soorten studies met elkaar vergeleken. Daarbij werden cohortstudies die gericht waren op de consumptie van rood en bewerkt vlees vergeleken met cohortstudies die keken naar voedingspatronen met een gevarieerde consumptie van rood en bewerkt vlees. De hypothese was dat wanneer er daadwerkelijk sprake zou zijn van een oorzakelijk verband tussen de consumptie van rood en bewerkt vlees en de gezondheid, er een sterkere associaties zou moeten zijn in de cohortstudies die specifiek gericht waren op de consumptie van rood en bewerkt vlees. Om uiteindelijk tot een richtlijn te komen heeft een panel bestaande uit elf deskundigen (met verschillende expertises) en drie consumenten een zogenaamd GRADE Evidence to Decision (EtD) framework ingevuld. In dit formulier werden de bevindingen op een gestructureerde manier samengevat. Meegenomen zijn de resultaten uit de systematic reviews, maar ook de acceptatie, bereidheid en haalbaarheid om de vleesconsumptie te verminderen.
Resultaten
De meta-analyses met cohortstudies laten op verschillende uitkomstmaten verlaagde gezondheidsrisico’s zien wanneer minder onbewerkt rood vlees en minder bewerkt vlees werd gegeten (zie tabellen 1, 2, 3 en 4). De sterkte van het bewijs – volgens de GRADE-methode – werd als zwak tot zeer zwak beoordeeld (onder andere door de observationele opzet). Vervolgens werd gekeken of er sprake was van een oorzakelijk verband. De gezondheidsrisico’s bleken kleiner te zijn in cohortstudies die specifiek gericht waren op de consumptie van onbewerkt rood vlees en bewerkt vlees dan in cohortstudies die gericht waren op voedingspatronen. Op basis hiervan oordeelde de Werkgroep dat een oorzakelijk verband onwaarschijnlijk is.
Tabel 1: Significante associaties betreft de inname van onbewerkt rood vlees (vermindering van 3 porties per week) en het risico op hart- en vaatziekten en diabetes type II.
Tabel 2: Significante associaties betreft de inname van onbewerkt rood vlees (vermindering van 3 porties per week) en het risico op overlijden aan kanker.
Tabel 3: Significante associaties betreft de inname van bewerkt vlees (vermindering van 3 porties per week) en het risico op hart- en vaatziekten en diabetes type II.
Tabel 4: Significante associaties betreft de inname van bewerkt vlees (vermindering van 3 porties per week) en het risico op kanker. *geen lineair verband.
Perceptie omnivoor
Uit één van de systematic reviews kwam naar voren dat vlees door omnivoren als een essentieel onderdeel van een gezond voedingspatroon wordt beschouwd. Deze groep consumenten geniet van vlees, vindt dat het deel uitmaakt van hun tradities en denkt dat ze de kennis en vaardigheden missen om een gezonde maaltijd zonder vlees op tafel te zetten. De bereidheid bij deze omnivoren om vanuit gezondheidsredenen de consumptie van vlees te verminderen bleek over het algemeen klein te zijn.
De nieuwe richtlijn
Op basis van al deze analyses kwam de NutriRECS-werkgroep tot de richtlijn dat het niet nodig is om de consumptie van onbewerkt rood vlees en bewerkt vlees te veranderen. Wel benoemen ze de aanbeveling als zijnde zwak, met weinig zekerheid. De richtlijn kwam ook niet unaniem tot stand; van de veertien panelleden stemden er elf voor. De overige drie stemden voor een (zwakke) aanbeveling om de consumptie van onbewerkt rood vlees en bewerkt vlees te verminderen.
Controverse
De nieuwe richtlijn druist in tegen bestaande richtlijnen voor de consumptie van vlees. De NutriRECS-werkgroep geeft hiervoor drie verklaringen. Volgens de werkgroep hebben bestaande richtlijnen:
- geen gebruik gemaakt van de GRADE-methode;
- niet gekeken naar de absolute risicoreductie;
- weinig of geen aandacht besteed aan de bereidheid van mensen om voor de gezondheid minder vlees te gaan eten.
De NutriRECS-werkgroep achtte de absolute risicoreductie te klein en de motivatie van mensen om minder vlees te eten te laag
De NutriRECS-werkgroep vonden weliswaar dat de consumptie van onbewerkt rood vlees en bewerkt vlees is geassocieerd met verhoogde risico’s op hart- en vaatziekten, diabetes type II en kanker, maar vonden dit bewijs echter te zwak. Daarnaast achtte de werkgroep de absolute risicoreductie te klein en ook de motivatie van mensen om minder vlees te eten te laag om in de nieuwe richtlijn aan te bevelen dat de consumptie van vlees verminderd zou moeten worden.
Kritiek True Health Initiative
Verschillende organisaties zoals het Voedingscentrum en het Wereld Kanker Onderzoek Fonds (WCRF) hebben kritiek op de nieuwe richtlijn. Zij benadrukken dat het belangrijk is om bestaande richtlijnen te volgen. Een internationale coalitie van voedingswetenschappers – True Health Initiative – heeft het tijdschrift zelfs gevraagd om de publicatie terug te trekken, omdat deze potentieel schadelijk is voor de volksgezondheid.5 Volgens True Health Initiative laten de meta-analyses duidelijk verschillende significante verlaagde gezondheidsrisico’s zien wanneer minder onbewerkt rood vlees en bewerkt vlees wordt gegeten. Dat het bewijs daarvoor zwak tot zeer zwak is, doet hier volgens hen niets aan af.
Bewijssterkte
De Werkgroep ontving ook kritiek op de aanbeveling omdat een aantal relevante studies niet is meegenomen en omdat de GRADE-methode niet geschikt zou zijn om bewijssterkte te beoordelen. De GRADE-methode is ontwikkeld voor gerandomiseerde (medicijn)studies waar ze het hoogste niveau van bewijskracht leveren. In Nederland hanteert men bij de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad de regel dat bij afwezigheid van gerandomiseerde studies ook goede cohortstudies de hoogste bewijskracht kunnen leveren. In dat geval wordt gesproken van ‘verbanden’ in plaats van ‘effecten’.
Discussiepunten
Wat betreft de nieuwe richtlijn is er discussie over de vraag of de motivatie en bereidheid van mensen om minder vlees te gaan eten, moet worden meegewogen bij het maken van een richtlijn. Daarnaast is er kritiek op het uitgangspunt van de richtlijn dat de gemiddelde consumptie van rood en bewerkt vlees drie porties per week (circa 500 gram) is. Met deze gemiddelde consumptie voldoe je aan veel bestaande richtlijnen en is het niet nodig om de vleesconsumptie te verminderen. Er is een aanzienlijk grote groep mensen die wekelijks meer dan drie porties rood en bewerkt vlees consumeren en waarvoor dus een ander uitgangspunt zou moeten gelden.
Referenties
- Johnston BC, et al. Unprocessed Red Meat and Processed Meat Consumption: Dietary Guideline Recommendations From the Nutritional Recommendations (NutriRECS) Consortium. Ann Intern Med. 2019 Oct 1.
- Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding 2015. Den Haag: Gezondheidsraad, 2015; publicatienr. 2015/24.
- https://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/vlees.aspx#blok7 Geraadpleegd: 6 oktober 2019
- https://www.wateetnederland.nl/resultaten/voedingsmiddelen/richtlijnen/alle_richtlijnen Geraadpleegd: 6 oktober 2019
- https://www.truehealthinitiative.org/news2019/true-health-initiative-respectfully-disagrees/ Geraadpleegd: 6 oktober 2019
Vlees is ongezond. Hoe kan dat?
Canadese onderzoekers zorgden eind september voor een shock. In het gerenommeerde blad Annals of Internal Medicine noemden zij het eten van roodvlees géén risico voor de volksgezondheid.* Net nu we allemaal gewend zijn aan de gedachte dat minder vlees beter voor je is, was dat een tegenintuïtieve bevinding. Dick Veerman vroeg wetenschappers in Nederland en België om een reactie.
Tekst: Dick Veerman
Harvard University, bastion van de klassiek-moderne epidemiologische voedingsleer, reageerde ontstemd bij monde van toponderzoeker Frank Hu. Hij zei ‘perplex’ te staan omdat er zoveel duidelijk bewijs is voor de schade die een hoge vleesconsumptie veroorzaakt. Vanuit Stanford klonk een soortgelijk geluid. “Ik voel me boos en het bos ingestuurd”, zei medicus Christopher Gardner van Stanford University.
Wat is er aan de hand? Het cijfermateriaal wijkt niet af van reeds bekende onderbouwingen van de nadrukkelijk naar buiten gebrachte stelling dat roodvlees geassocieerd is met een verhoogd risico op kanker. Ik vroeg het een aantal wetenschappers in ons eigen taalgebied.
Volksgezondheidsdeskundige Jaap Seidell, hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam, zegt: ‘Ik maak deze discussie nu al een kleine dertig jaar mee. De feiten blijven dezelfde, maar de manier van interpreteren hangt af van iemands belangen of idealen’. Seidell maakt allereerst een academische opmerking: de causale relatie tussen roodvlees en kanker geldt als minder zeker (probable), terwijl die voor vleeswaren convincing heet. ‘Daarom staat rood vlees wel in de Schijf van Vijf en vleeswaren niet.’ Voor Seidell is gezond leven eenvoudig samen te vatten: ‘Eet gevarieerd, matig, niet te veel bewerkt voedsel, beweeg, vermijd stress en slaap voldoende.’ Maar we willen precies bewijs voor onderdelen, zegt hij. ‘Dat is niet eenduidig te geven, omdat altijd de nodige andere factoren meespelen.’ Niet vlees, maar de onmatigheid is het probleem en die is weer niet tot op de gram precies te bepalen. Seidell: ‘Het Voedingscentrum adviseert om niet meer dan 500 gram vlees per week te eten, waarvan maximaal 300 gram rood vlees. Dat suggereert een hardheid van bewijs tot op de gram precies. Dat wekt onjuiste verwachtingen. De discussie lijkt op die over suiker. Suiker is schadelijk omdat ons eten er van vergeven is. We moeten er dringend veel minder van binnenkrijgen. Daar is geen discussie over. Maar daarom is suiker nog geen vergif. Met vlees is dat niet anders.’
Jaap Seidell (VU): “De discussie lijkt op die over suiker. We moeten er dringend veel minder van binnenkrijgen. Maar daarom is suiker nog geen vergif. Met vlees is dat niet anders’
Tobias Leenaert reageert op een soortgelijke manier. Hij is in Vlaanderen en van daaruit in ons taalgebied een belangrijke motiverende kracht achter de vegan beweging. In kleinere kring staat hij bekend om zijn genuanceerde standpunt. Het is feitelijk onjuist om matig vleesgebruik ongezond te noemen, vindt Leenaert. Tevens vindt hij dat de nudge ‘vlees is ongezond’ een ethische zegen is omdat het mensen motiveert minder dieren te laten doden. Dat is meteen ook beter voor het klimaat. De eigen gezondheid motiveert nu eenmaal meer dan het algemene en altruïstische belangen, maar een hoge vleesconsumptie is milieu- en klimaattechnisch ontegenzeggelijk een probleem. Daarom vraagt Leenaert terug: ‘Kan zo’n frame kwaad?’ Leenaerts agenda is vooral ethisch; dieren verdienen een beter leven dat niet in een slachthuis en onze mond eindigt.
Annet Roodenburg, voedingsdeskundige en lector aan de HAS Hogeschool, wijst vlees niet af. Ze vindt het een goed product, maar ook een product met verzadigd vet en zout als het bewerkt is. ‘Het is bij een hoog consumptieniveau gerelateerd aan kanker en diabetes. Die effecten zijn niet groot, maar wel voldoende overtuigend om er een minderend advies op te baseren, bovendien is minder vlees eten beter voor milieu en klimaat.’ Is minder vlees eten dan misschien via gezondheid een nudge om het klimaat en het milieu te redden? Roodenburg: ‘Klimaat en milieu zijn goede redenen, maar worden niet vanuit de voedingskundige feiten bepaald. Daarom moet je altijd de feiten en interpretaties onderscheiden. Het is niet goed om net te doen of ethische en ecologische wenselijkheden uit de feiten van het voedingsonderzoek voortkomen, want dat is niet zo.’ Statistisch besparen we 1 op de honderd mensen darmkanker als de bevolking als geheel minder rood- en bewerkt vlees zou eten.
Annet Roodenburg (HAS): ‘Het is niet goed om net te doen of ethische en ecologische wenselijkheden uit de feiten van het voedingsonderzoek voortkomen, want dat is niet zo’
Frédéric Leroy, bio-ingenieur en professor levensmiddelentechnologie aan de Vrije Universiteit van Brussel, is aanmerkelijk scherper. Volgens hem is er een verschuiving gaande. Onder aanvoering van de strenge Stanford statisticus en methodoloog John Ioannidis durven onderzoekers weer het onderscheid te maken tussen feiten en meningen. Leroy: ‘Voedingsleer en voedingsadviezen zijn in belangrijke mate gebaseerd op “health beliefs” terwijl we weer durven toe te geven dat robuuste bewijzen ontbreken. Adviezen zijn sterk aangezette normen, maar doorgaans geen door éénduidige feiten ondersteunde wetenschap.’ Ook EAT – de wereldwijde door The Lancet ondersteunde normering voor een gezond gevoed leven, met een zeer lage en louter optionele dosis aan vlees – leidt wat Leroy betreft heel sterk aan dat euvel.
Emeritus hoogleraar en levensmiddelentechnoloog Tiny van Boekel van Wageningen University and Research laat weten dat het onderzoek feitelijk gezien geen enkel nieuw inzicht oplevert. Wel vindt hij het opmerkelijk dat er zulke andere conclusies uit worden getrokken. Dat laat zien hoe belangrijk het is om een onderscheid te maken tussen theorie, de feiten die daarmee ontdekt kunnen worden, hun zekerheid en de adviezen die op basis daarvan worden geformuleerd. Adviezen en interpretaties zijn inschattingen, maar geen wetenschappelijk onderbouwde feiten, vindt Van Boekel.
Hoogleraar Voedingsleer Edith Feskens (WUR Wageningen) spreekt van ‘weak evidence’ als het aankomt op het kankerrisico van rood en bewerkt vlees. Overmatige consumptie veroorzaakt op het niveau van de populatie een licht verhoogd risico op kanker. ‘Dat is statistisch verdedigbaar. Het zou echter verkeerd zijn om te suggereren dat het even gevaarlijk is als roken en dat een individu zijn gezondheid sterk kan beïnvloeden door weinig of geen vlees te eten’, zegt Feskens. Ze vindt dat advies en causaliteit nadrukkelijk onderscheiden moeten worden, zoals ook Roodenburg eerder benadrukte. Feskens voegt toe: ‘In ontwikkelingslanden zou ik vlees nooit ontraden omdat het voor arme bevolkingen heel waardevolle voedingsstoffen bevat die ze nooit uit plantaardige voedsel alleen kunnen opnemen. Maar in onze contreien is er alle reden om vlees te minderen. Klimaat en milieu spelen daar ook een belangrijke rol in.’
Edith Feskens (WUR): ‘Het zou verkeerd zijn om te suggereren dat een individu zijn gezondheid sterk kan beïnvloeden door weinig of geen vlees te eten’
De in kanker en voeding gespecialiseerde hoogleraar Ellen Kampman (eveneens WUR) is veel stelliger over de relatie tussen darmkanker en roodvlees: ‘Zowel statistisch als experimenteel is een relatie aangetoond tussen een hoge consumptie van rood vlees en kanker. Daarom ben ik ervan overtuigd dat die relatie causaal is, zij het niet heel groot. Te veel vlees is het probleem, daarom moeten we minderen om medische redenen.’ Kampman vindt het uiterst kwalijk dat het publiek ‘nu weer gaat denken dat vlees helemaal geen probleem is. Dat is niet zo’, zegt ze, ‘en dat kunnen we feitelijk onderbouwen.’
Farmacoloog en hoogleraar Renger Witkamp (WUR) is uiterst bescheiden. ‘Hoe ouder ik word, hoe minder ik zeker weet’, vertelt hij. Voedingsleer ziet hij als ‘een beetje moralistisch’; mensen een stramien geven om ‘goed te leven’. Het heeft wat hem betreft raakvlakken met religies die voorschrijven hoe je goed moet leven. De voedingswetenschap kan namelijk maar weinig echt hard onderbouwen. ‘Het is goed’, benadrukt Witkamp, ‘dat wetenschappers constant vragen stellen bij interpretaties. Ze moeten zich toeleggen op het niet-weten. Dat zoiets als dit nu gebeurt, is niet meer dan logisch en juist goed voor de wetenschap. Dat de consument en samenleving het dan niet meer snappen, is wel heel vervelend. Daarom moeten we beter communiceren en geen (schijn-)zekerheden verkondigen.’
Terug naar de kwestie ‘Waarom is vlees (on)gezond?’. Vlees kun je op basis van precies dezelfde data gezond of gevaarlijk noemen. Dat kan omdat voedingsleer gedrag normeert vanuit motieven om het publiek houvast te geven en te motiveren. Dat kan doorschieten en mondt dan uit in een correctie. Wie zich niets van het gekrakeel aantrekt, mag concluderen dat vlees gezond voedsel is, maar beter met mate kan worden gegeten. Dat is beter voor het klimaat en milieu en ook nog eens voor 1 op de honderd mensen in jouw omgeving.
Ellen Kampman (WUR): ‘Schoenmaker, blijf bij je leest’
Ellen Kampman merkte tijdens het gesprek op dat wetenschappers uitspraken tot hun expertise moeten beperken. Wie zich met darmkanker en vlees bezighoudt, heeft een ander inschattingsvermogen dan een statisticus of methodoloog met onvolledige domeinkennis die slechts kijkt hoe hard het causale bewijs is. ‘Schoenmaker blijf bij je leest’, zegt ze daarom.
Dat is wetenschapstheoretisch een boeiende kwestie: heeft de expert een beter inschattingsvermogen of heeft hij/zij meer kennis? De kentheoreticus Karl Popper definieerde een expert als iemand die goed weet wat hij niet weet, c.q. niet werkt. Maar wie een praktisch advies moet geven, moet een sprong maken van weten naar voorspelling. Immanuel Kant noemde die sprong ‘oordeelsvermogen’. Zo beschouwd zou een expert beter kunnen oordelen, dan een expert op een aansluitend, maar toch net ander vakgebied. Dat levert wel een probleem op: wie geen expert is, kan en mag geen oordeel hebben over het oordeel van de expert. Dat vraagstuk zou weleens de kern van de kift in de voedingsleer kunnen zijn.
Dick Veerman is oprichter en moderator van Foodlog, een onafhankelijk nieuws- en discussieplatform dat voedsel, gezondheid en eten & drinken in perspectief zet. Daarvoor werkte Dick – na studies Romaanse talen en Wijsbegeerte – jarenlang als adviseur op het gebied van strategie en marketing.
* De publicatie in het blad Annals of International Medicine is samengevat in het artikel ‘Nieuwe controversiële richtlijn: minder vlees eten niet nodig’.
Prof.dr. Renger Witkamp: ‘Polyfarmacie is risicofactor voor voedingsdeficiënties’
Medicijngebruik kan leiden tot ondervoeding en tekorten aan vitamines en mineralen. Daarvoor waarschuwde prof.dr. Renger Witkamp tijdens de DCN Academy. Zijn advies aan de aanwezige diëtisten: wees alert op interacties tussen medicatie en voeding en laat bij cliënten zo nodig bloedspiegels van micronutriënten meten.
Tekst: Angela Severs
‘Bij ouderen is langdurig medicijngebruik vaak geassocieerd met ondervoeding en deficiënties. Vooral polyfarmacie – het gebruik van vijf of meer geneesmiddelen naast elkaar – is een risicofactor’. Prof.dr. Witkamp, hoogleraar Voeding en Farmacologie aan de WUR, attendeerde ongeveer 250 diëtisten hierop tijdens de DCN Academy op 18 september in Veenendaal. Polyfarmacie neemt toe met de leeftijd: 10% bij 40-65 jarigen, 22% bij 65-70 jarigen, 28% bij 70-75 jarigen en bij 75-plussers gebruikt maar liefst 39% vijf of meer verschillende medicijnen.
Bijwerkingen: droge mond, minder eetlust of obstipatie
Witkamp liet zien dat geneesmiddelen ook op andere manieren de voedingstoestand negatief kunnen beïnvloeden en dus deficiënties en ondervoeding in de hand kunnen werken: ‘Medicatie kan een droge mond geven, smaak en reuk veranderen en eetlust remmen. Veel medicijnen hebben ook obstipatie als bijwerking, zoals diuretica, ijzerpreparaten, calciumsupplementen en pijnstillers als ibuprofen en diclofenac.’ Volgens Witkamp wordt ondervoeding als gevolg van geneesmiddelengebruik vaak niet herkend als bijwerking.
Verband medicatie en magnesiumspiegel
Geneesmiddelen kunnen effecten hebben op de biobeschikbaarheid of uitscheiding van microvoedingsstoffen en daarmee op het gehalte ervan in het lichaam (zie kader rechts). Witkamp heeft zelf onderzoek gedaan bij 351 geriatrische patiënten en een verband gevonden tussen medicatie en magnesiumspiegels. Witkamp: ‘Hoe meer geneesmiddelen de patiënten gebruikten, hoe lager het magnesiumgehalte in het bloed.’
Hartritmestoornissen bij lage magnesiumspiegel
Witkamp liet een casus zien van een 70-jarige vrouw die 7 verschillende geneesmiddelen gebruikte, waaronder medicatie die nadelig kan zijn voor de magnesium- en vitamine B12-spiegels. Volgens Witkamp komt deze combinatie van medicijnen vaak voor. Na verloop van tijd kreeg deze vrouw hartritmestoornissen, waar ze 2 extra geneesmiddelen tegen kreeg. Later kreeg ze ook nog neuropathie en slaapproblemen, waar ze weer 2 extra geneesmiddelen tegen kreeg. Inmiddels gebruikte ze 11 verschillende geneesmiddelen. Witkamp: ‘We weten het niet zeker, maar de hartritmestoornissen zouden mogelijk verband kunnen houden met lage magnesiumspiegels ten gevolge van de medicatie. En neuropathie kan komen door lage vitamine B12-spiegels, ook ten gevolge van de medicatie.’ Witkamp vraagt zich af of de klachten bij deze casus zouden afnemen door suppletie met magnesium en vitamine B12. Volgens Witkamp is dit nog een redelijk onbekend terrein, waar hij graag meer onderzoek naar wil doen.
Rol voor eerstelijns diëtist
Na de presentatie vroeg een deelneemster welke rol Witkamp ziet voor eerstelijns diëtisten. Witkamp antwoordde: ‘Wees tijdens consulten alert op interacties tussen geneesmiddelen en voeding. Vraag je cliënt welke medicijnen gebruikt worden. Is er een mogelijke relatie tussen de medicijnen en de klachten die een cliënt heeft, zoals een droge mond? Overleg dan met arts of apotheek en overweeg het laten bepalen van nutriëntspiegels.’ Voor cliënten die langdurig meerdere medicijnen gebruiken adviseert Witkamp te zorgen voor voldoende magnesium in de voeding en eventueel een normaal gedoseerd supplement te overwegen.
Verduurzamende voedseltransities: alles moet kloppen

We moeten gezonder en duurzamer eten, daar is iedereen het over eens. Er is alleen veel discussie over welke strategie gevolgd moet worden en welke voedseltransities tot het gewenste effect leiden. Dit artikel zet de factoren op een rij die het succes bepalen van een verduurzamende voedseltransitie.
Tekst: Stephan Peters, Jolande Valkenburg en Jasper Veen (Nederlandse Zuivel Organisatie)
De Verenigde Naties (VN) voorspellen dat de wereldbevolking toeneemt van de huidige 7 miljard mensen tot 10 miljard mensen in 2050. Ook de welvaart zal bij veel mensen toenemen, waardoor er in 2050 anderhalf keer zoveel voedsel moet worden geproduceerd dan nu. Zodra mensen de armoede ontstijgen en meer dan 10 dollar per dag verdienen, kiezen ze voor een voedingspatroon met meer dierlijke producten. Een toenemende welvaart zal ook zorgen voor meer mobiliteit en reizen (vliegen), een hogere consumptie van spullen en kleding, et cetera: activiteiten die het milieu belasten.1
De Sustainable Development Goals
De Verenigde Naties hebben met het vaststellen van de Sustainable Development Goals (SDG) aangegeven dat men overal ter wereld actie moet ondernemen om de ecologische voetafdruk te verlagen. Als het lukt om de SDG’s te realiseren in 2030 – het jaar waarop de doelen moeten zijn behaald – zijn we goed op weg om de wereld in 2050 duurzaam te voeden. Wie de SDG’s echter goed bekijkt, ziet hoe complex het is om verduurzamende voedseltransities in gang te zetten. Er moet rekening gehouden worden met 17 doelen en met de subdoelstellingen die elke SDG bevat. In totaal zijn er bijna 170 doelstellingen te realiseren. Dat is complex, maar het kan. Veel van de Millenniumdoelen voor 2000 zijn ook behaald, tegen veel verwachtingen in. Als alle landen zich achter de SDG’s opstellen, kunnen we ook die behalen.
Als het lukt om de SDG’s te realiseren in 2030 zijn we goed op weg om de wereld in 2050 duurzaam te voeden
EAT Lancet
De ‘need to act’ wordt ook in de voedingswereld gevoeld. Zo wordt geprobeerd om voedingsrichtlijnen en -beleid te ontwikkelen om mensen niet alleen gezonder te laten eten maar ook duurzamer. Een grove leidraad is ‘eet minder dierlijke en meer plantaardige voedingsmiddelen’. Het recent gepubliceerde EAT Lancet rapport is hier een voorbeeld van.2 Daarin wordt gepleit voor een meer plantaardig voedingspatroon met een klein beetje vlees en 250 gram zuivel. Dat laatste is veel lager dan de aanbevelingen in de Schijf van Vijf. De basis voor een succesvolle verduurzamende voedseltransitie ligt bij voldoende kennis over hoe je duurzaam én gezond eet en over hóe voedsel wordt geproduceerd. Daarbij moet goed onderzocht worden of een verduurzamende voedseltransitie ook ongewenste (bij)effecten heeft.
Ondervoeding en tekorten
De Nederlandse overheid zet al enige tijd in op een algemene eiwittransitie. Geprobeerd wordt om meer plantaardige eiwitten te produceren en te laten consumeren. Dit levert echter niet per definitie voordelen op voor de gezondheid. Op dit moment zien we dat de kwetsbare groepen in de samenleving op het gebied van gezondheid, moeite hebben om voldoende voedingsstoffen binnen te krijgen. Ondervoeding bij ouderen (te weinig eiwit van goede kwaliteit) en vitamine B12-tekorten bij zwangere vrouwen (te weinig dierlijk eiwit) komen steeds vaker voor.3 Bij een overheid die stuurt op meer of zelfs alleen plantaardige voeding, is er een groeiend risico op ondervoeding of tekorten bij groepen in de samenleving. We weten bijvoorbeeld dat het volgen van een veganistisch voedingspatroon heel moeilijk is. Veganisten moeten weten voor welke voedingsstoffen er tekorten ontstaan en met welke supplementen je die moet aanvullen. Bij mensen – en zeker kinderen – die zich daar onvoldoende van bewust zijn, ligt ondervoeding en in sommige gevallen erger op de loer.
Draagvlak bij veranderingen
Het introduceren van nieuwe plantaardige producten kan tot weerstand leiden bij consumenten. In Nederland zullen consumenten bijvoorbeeld niet geneigd zijn om insecten te eten. We kennen het niet en zijn er niet aan gewend. Een ander effect van een voedseltransitie is een veranderend landschap. Het kenmerkende polderlandschap van Nederland, met koeien in de wei, verandert bij een transitie naar plantaardige voeding in een landschap met graan en andere gewassen dat door wisselrotatie continu wordt bewerkt en verandert. Voor dergelijke veranderingen is draagvlak en een goede voorbereiding nodig, anders zijn ze gedoemd te falen.
Een voedselsysteem is duurzaam wanneer er een goed evenwicht is tussen Voeding en Gezondheid, Cultuur, Economie en Ecologie
Definitie FAO
Wat is nu precies een duurzaam voedselsysteem en hoe kan die worden bereikt? Een veel gehanteerde en bruikbare definitie van een duurzaam voedselsysteem is ontwikkeld door de Wereldvoedselorganisatie (FAO). Net als bij de SDG’s bestaat die definitie uit meerdere dimensies. Met deze FAO-definitie in de hand kan voorspeld worden of verduurzamend beleid of de introductie van nieuwe producten kans van slagen hebben. Allereerst is een voedselsysteem volgens de FAO duurzaam wanneer er een goed evenwicht is tussen 4 factoren: Voeding en Gezondheid, Cultuur, Economie en Ecologie.

Concreet betekent dit dat een duurzamer dieet voor een consument acceptabel kan zijn als deze gezond (1), herkenbaar en lekker (2) en betaalbaar (3) is en als deze een lagere ecologische voetafdruk heeft (4). De vier factoren fungeren als vier assen, waarbij de hoogte van de drempel het acceptatieniveau bepaalt. Zo kan het introduceren van insecten acceptabel zijn op het gebied van duurzaamheid – omdat het een beetje winst oplevert – en op het gebied van gezondheid en betaalbaarheid – omdat die wellicht neutraal zijn. Maar zal de consument er ook aan willen wennen? Die laatste drempel (cultuur) zal in Nederland vrij hoog zijn.
Margarine en ontbossing
Een verandering kan consequenties hebben die je niet verwacht. Een voorbeeld is de transitie van de consumptie van boter naar margarine in de afgelopen vijftig jaar. Op basis van aannames in de jaren zestig dat boterconsumptie het LDL-cholesterol zou verhogen – een risicofactor voor hart- en vaatziekten – werd er een plantaardig alternatief ontwikkeld: margarine. Na de brede promotie van margarine bleek het probleem van hart- en vaatziekten echter niet opgelost. In de jaren negentig werd duidelijk dat bij de bereiding van margarine transvet wordt gevormd. Een vetsoort die zeer ongezond is voor het hart. Het probleem van de transvetzuren werd halverwege de jaren negentig opgelost met een nieuw ingrediënt voor margarine: palmolie. Vanaf toen nam de vraag naar palmolie een enorme vlucht , hetgeen heeft bijgedragen aan veel verlies van tropisch regenwoud. Kortom: het vervangen van boter door margarine heeft geleid tot een grootschalige productie van palmolie, waarbij tropisch regenwoud is vervangen door palmolieplantages.5 Gezond en duurzaam zijn hier niet samengegaan. Het gebruik van de FAO definitie van een duurzaam voedselsysteem kan helpen dit soort bijeffecten te voorkomen.
Een verduurzaming van ons voedselsysteem kan niet worden doorgevoerd als er geen draagvlak is bij de boer
Alles meewegen
De FAO stelt ook dat er bij een duurzaam voedselsysteem evenwicht moet zijn tussen de vier genoemde factoren op zowel (a) agrarisch-, (b) productie- en (c) consumptieniveau. Een verduurzaming van ons voedselsysteem kan niet worden doorgevoerd als er geen draagvlak is bij de boer. Maar ook de producent en de consument moeten er zich in kunnen vinden. De drie niveaus gecombineerd met de vier acceptatie-factoren bieden een ‘grid’ waarmee duurzame voedseltransities of -initiatieven kunnen worden gewogen.

De FAO-definitie is hiermee een concreet hulpmiddel in het beoordelen van verduurzamende voedseltransities. Als er rekening wordt gehouden met gezondheid, duurzaamheid, economie en cultuur en er ook op agrarisch-, productie- en consumentenniveau draagvlak is, kunnen verduurzamende initiatieven succesvol en efficiënt worden doorgevoerd. Maar als de drempel bij een van de vier assen te hoog is, is het initiatief gedoemd te mislukken.
Referenties
- Wynes S, Nicholas, K.A. The climate mitigation gap: education and government recommendations miss the most effective individual actions. Environ Res Lett. 2017;12(7).
- Willett WC, Rockström, J., Laken, B., Springman, M., Lang, T., Vermeulen, S., Garnett, T., Tilman, D., DeClerck, F., Wood, A., Jonell, M., Clark, M., Gordon, L.J., Fanzo, J., Hawkes, C., Zurayk, R., Rivera, J.A., De Vries, W., Sibanda, L.M., Afshin, A., Chaudhary, A., Herrero, M., Agustina, R., Branca, F., Lartey, A., Fan, S., Crona, B., Fox, E., Bignet, V., Troell, M., Lindahl, T., Singh, S., Cornell, S.E., Reddy, K.S., Narain, S., Nishtar, S., Murray, C.J. Food in the Anthopocene: the EAT-Lancet Commission on healthy diets from sustainable food systems. The Lancet. 2019.
- Denissen KFM, Heil SG, Eussen S, et al. Intakes of Vitamin B-12 from Dairy Food, Meat, and Fish and Shellfish Are Independently and Positively Associated with Vitamin B-12 Biomarker Status in Pregnant Dutch Women. J Nutr. 2018.
- Consultants B. Menu van morgen. Gezond en duurzaam eten in Nederland. Blonk Consultants;2015.
- https://www.jstor.org/stable/26393161?seq=1#metadata_info_tab_contents
Top of Flop. Welk voedselkeuzelogo werkt écht?

Staatssecretaris Blokhuis zal dit jaar een beslissing nemen over een nieuw voedselkeuzelogo. Een Front-Of-Pack logo (FOP) moet het consumenten makkelijker maken om te kiezen voor gezond eten. Aan welke voorwaarden moet zo’n logo voldoen om echt effect te kunnen hebben op de volksgezondheid?
Tekst: Manon van Eijsden en Michelle van Roost (Voedingsjungle)
In het Nationaal Preventieakkoord geeft de overheid aan het consumenten makkelijker te willen maken om te kiezen voor gezonder voedsel. Staatsecretaris Blokhuis zal daarom in de loop van dit jaar een Front-Of-Pack logo (FOP) introduceren. Een FOP kan de gezonde keuze bij consumenten op twee manieren bevorderen: via de ‘voorkant’, met een logo dat aangeeft hoe gezond producten zijn, en via de ‘achterkant’, doordat bedrijven worden gestimuleerd hun producten te verbeteren (productherformulering).1 Productherformulering lijkt echter niet het hoofddoel te zijn van het nieuwe voedselkeuzelogo, aangezien er naast het FOP door de overheid ook een nieuw nationaal systeem productverbetering wordt geïntroduceerd. Het doel van de nieuwe FOP is dus vooral het faciliteren van de gezonde keuze.
Het hogere doel
Maar wat is ‘de gezonde keuze’? Als overheid kun je een voedselkeuzelogo op verschillende manieren inzetten. Je kunt met een logo inzetten op het verminderen van de energie-inname, maar ook op het verlagen van de inname van zout, verzadigd vet en/of suiker. Het is ook mogelijk om de keuze voor gezondere producten in het algemeen te bevorderen en daarmee een gezonder eetpatroon te stimuleren. De grote vraag is dus: welk gezondheidseffect wil de overheid bereiken en via welke weg? Daarvoor moeten we kijken naar het doel van het Nationaal Preventieakkoord: ‘minder overgewicht en obesitas in 2040’.2 Moet dat worden bereikt door het stimuleren van gezondere basisvoedingsmiddelen (positieve stimulans), door het tegengaan van de consumptie van niet-basisvoedingsmiddelen (negatieve stimulans) of door een combinatie hiervan? En moet de inname van bepaalde nutriënten gestimuleerd worden of juist worden tegengegaan? Om het hogere doel helder te krijgen, zouden eerst deze vragen beantwoord moeten worden.
De keuze die de consument maakt, is afhankelijk van welk systeem domineert: de automatische piloot of de bewuste en beredeneerde route
Consument als uitgangspunt
Als het doel helder is, kan gekeken worden naar de manier waarop een FOP het voedselkeuzeproces beïnvloedt. Consumenten die oog hebben voor een FOP kijken daar gemiddeld slechts 25 tot 100 milliseconden naar.3 Dit zet vraagtekens bij de theorie van de beredeneerde keuze. Want is het echt mogelijk om een beredeneerde keuze te maken in zo’n kleine tijdspanne? Onderzoeker Sanjari en collega’s hebben het gebruik van voedselkeuzelogo’s vanuit de dual process-theory onderzocht.4 Die theorie gaat ervan uit dat het brein informatie, situaties en keuzes via twee verschillende systemen verwerkt; via de automatische piloot of via de bewuste en beredeneerde route. De keuze die men maakt, is afhankelijk van welk systeem domineert. En dat hangt weer af van persoonlijke factoren en context. Sanjari en collega’s beschrijven op basis van deze theorie vier manieren waarop consumenten omgaan met FOP’s:
1. de ‘negeer’-modus: deze treedt op als er sprake is van hoge tijdsdruk, letterlijk weinig ruimte in het hoofd (high depletion) en beperkte kennis of intrinsieke motivatie om te kiezen voor gezond. In deze situatie schakelt het brein direct over op de automatische piloot (systeem 1) en is het onwaarschijnlijk dat consumenten aandacht hebben voor een voedselkeuzelogo. Andere factoren zijn leidend, zoals merk, prijs of verpakkingsgrootte.
2. de ‘vluchtige blik’-modus: deze komt voor bij consumenten die iets meer tijd hebben en ruimte in hun hoofd om een vluchtige blik te werpen op de voedingswaarde informatie, maar die weinig kennis of intrinsieke motivatie hebben om écht een bewuste gezonde keuze te maken. Deze consumenten hebben behoefte aan een logo dat intuïtief werkt (systeem 1), zoals een vinkje voor een gezond product of een rode kleur bij een ongezonde voedingswaarde.
3. de ‘scan’-modus: deze gaat op voor consumenten die intrinsiek gemotiveerd zijn om de gezonde keuze te maken, maar beperkte of juist veel kennis hebben over wat gezond is. Tegelijkertijd hebben zij weinig tijd en ruimte in hun hoofd en zijn ze op zoek naar snelle, specifieke aanwijzingen over welk product gezond(er) is. Ze gaan dan uit van simpele vuistregels om hun intuïtieve keuze (systeem 1) voor henzelf te verantwoorden (systeem 2). Er wordt bijvoorbeeld snel gecheckt welk product weinig suiker bevat (systeem 1), wat dan de gemaakte keuze voor dat product verantwoordt.
4. de ‘uitzoek’- modus: hierbij neemt de consument uitgebreid de tijd om producten te vergelijken op voedingswaarde. Deze modus komt overeen met de klassieke kijk op hoe voedselkeuzes gemaakt worden. Consumenten in deze modus hebben doorgaans wat kennis over voeding en een grote intrinsieke motivatie om de gezonde keuze te maken. Ook hebben ze de tijd en de ruimte in hun hoofd om hier eens goed naar te kijken. Een FOP is voor deze groep niet per se noodzakelijk, omdat ze anders toch wel de voedingswaardetabel bekijken.
Vertrouwd en gemakkelijk
Welk logo het meest geschikt is, hangt dus af van het doel, de doelgroep en de context. De verschillende manieren waarop consumenten omgaan met logo’s maken duidelijk dat geen enkel logo alle doelgroepen in alle situaties kan beïnvloeden. Maar als je slim kiest, kun je met een logo veel bereiken. De mate van vertrouwdheid (familiarity) van een logo en het gemak (fluency) waarmee je een logo kunt interpreteren zijn daarbij heel belangrijk.4,5 Goede zichtbaarheid van het logo op de verpakking kan het consumentenvertrouwen in het logo bevorderen en daarmee ook het automatische keuzeproces. Daarom is het van belang dat het logo op zoveel mogelijk producten gevoerd wordt. Ook de mate van begrijpelijkheid is van invloed. Hoe simpeler de boodschap en hoe vloeiender te begrijpen, hoe makkelijker dat is voor de intuïtieve keuze (systeem 1). Helaas gaat met de versimpeling van de boodschap ook relevante informatie verloren. Een logo dat uitdraagt dat een product gezond is, maakt vaak niet inzichtelijk hoeveel zout of verzadigd vet dat product bevat. Terwijl sommige consumentengroepen juist wel behoefte hebben aan die informatie. Ook op dit punt is er geen sprake van ‘one-size-fits-all’.
Hoe simpeler de boodschap en hoe vloeiender te begrijpen, hoe makkelijker dat is voor de intuïtieve keuze
Welk logo past het best?
Zijn het hogere doel en de belangrijkste doelgroep bepaald, dan kun je een logo kiezen dat daar het best bij aansluit. De bestaande logo’s zijn feitelijk, sturend of een combinatie van beide. Feitelijke logo’s geven geen waardeoordeel, maar tonen alleen de hoeveelheid van bepaalde nutriënten en/of energie in een product. Sturende logo’s geven een waardeoordeel op basis van productcriteria. Deze criteria kunnen gelden voor een specifieke categorie, bijvoorbeeld ontbijtgranen, of voor alle producten. In een combinatie van sturend en feitelijk wordt er naast de hoeveelheden van bepaalde nutriënten ook een waardeoordeel gegeven. De overheid is met het oog op het Preventieakkoord vooral op zoek naar sturende logo’s. De bestaande sturende logo’s kunnen grofweg ingedeeld worden in drie soorten: gezondheidslogo’s, waarschuwingslogo’s en beoordelingslogo’s.
Gezondheidslogo’s
Keyhole, Healthy Choice en het mogelijke Schijf van Vijf-logo zijn voorbeelden van een positief sturend gezondheidslogo. Op basis van productcriteria laten ze zien welke producten er binnen een bepaalde categorie de gezondere keuze zijn. Dat kan soms ook verwarrend zijn, omdat de criteria per categorie kunnen verschillen. De logo’s zijn niet bedoeld om producten met elkaar te vergelijken, maar om de gezonde keuze te vergemakkelijken; ze spreken daarmee vooral de consument in de ‘vluchtige blik’-modus aan. Nadeel van deze logo’s is dat ze minder transparant zijn; de onderliggende criteria of het onderliggende algoritme is niet altijd even goed te begrijpen voor consumenten. Ook kan het logo een onbedoeld ‘halo-effect’ teweegbrengen; door het logo lijkt het product gezonder en daardoor eten consumenten er meer van dan wanneer het logo er niet op zou staan. Dit kan leiden tot overconsumptie.5 Bij positief sturende gezondheidslogo’s is zichtbaarheid een belangrijk aandachtspunt, zeker als deelname vanuit de producent vrijwillig is. Een product zonder logo is dan niet noodzakelijkerwijs ongezonder dan een product met logo, en andersom.1,5
Waarschuwingslogo’s
Waarschuwingslogo’s zijn negatief sturende logo’s. Als we uitgaan van de automatische piloot zou een rood waarschuwingslogo, zoals nu wordt geïntroduceerd in Israël, beter moeten werken dan het zwartgekleurde Chileense logo. Dit blijkt ook uit de literatuur.7 Waarschuwingslogo’s kunnen in theorie zowel de ‘vluchtige blik’ aanspreken – ‘veel rood, dus ongezond’ – als de ‘scan’ modus – ‘welk product heeft rood op suiker/verzadigd vet/zout’.
Beoordelingslogo’s
Logo’s die het waardeoordeel gegradeerd weergeven zijn beoordelingslogo’s. De gradering wordt weergegeven met sterren (1 t/m 5), stoplichtkleuren (rood, oranje, groen) en/of letters (A t/m E). Soms wordt feitelijke informatie gegeven over nutriënten, zoals in het Australische Health Star logo, het Britse stoplichtsysteem en in het beoogde nieuwe Duitse voedselkeuzelogo; de Wegweiser Ernährung. Deze logo’s kunnen op verschillende manieren gebruikt worden, zowel voor een vluchtige blik als voor het scannen van specifieke nutriënten. Aan het waardeoordeel ligt een algoritme of nutriëntenprofiel ten grondslag dat gebaseerd is op categorie-specifieke criteria of criteria die gelden voor alle producten. Alhoewel dit type logo de meeste informatie geeft, kan het ook voor veel verwarring zorgen. Consumenten die het logo nader bestuderen kunnen verrast zijn dat een ‘gezonder’ product toch een relatief hoog gehalte bevat van een ‘negatief’ nutriënt.
Beoordelingslogo’s kunnen gebruikt worden voor een vluchtige blik en voor het scannen van nutriënten
Voldoende tijd
Om een effectief voedselkeuzelogo te introduceren, moet ten eerste het hogere doel van een nieuw FOP-logo inzichtelijk en meetbaar zijn. Wanneer men vervolgens de consument als uitgangspunt neemt, vergroot dat de kans dat het logo goed begrepen wordt en dat het logo ook daadwerkelijk het keuzeproces beïnvloedt. De consument moet zich het logo wel eigen maken. Dat kost tijd en er is vertrouwen voor nodig. Dat vertrouwen kan pas ontstaan als het logo voldoende zichtbaar, begrijpelijk én geloofwaardig is.5 Daarnaast kan het vertrouwen alleen gerealiseerd worden als de overheid de afzender is. Het nieuwe voedselkeuzelogo zou het eerste echt onafhankelijke FOP in Nederland kunnen worden. Het is daarom van belang dat de industrie, retail en consumentenorganisaties de overheid de tijd geven om tot een geschikt logo te komen. Een transparant onderliggend systeem van het voedselkeuzelogo en een verplichte plaatsing van het logo op alle verpakte producten zijn daarbij twee absolute voorwaarden voor succes.
Onderstaande tabel staat ook in de PDF van dit artikel.

Referenties
- Roodenburg AJC. Nutrient profiling for front-of-pack labelling: how to align logical consumer choice with improvement of products? Proc Soc Nutr 2017;76:247-254.
- https://www.rijksoverheid.nl/documenten/convenanten/2018/11/23/nationaal-preventieakkoord
- Buttris JL. The role of nutritional labelling and signposting from a European perspective. Proc Nutr Soc 2018;77:321-330.
- Sanjari SS, Jahn S, Boztug Y. Dual-process theory and consumer response to front-of-pack nutrition label formats. Nutr Rev 2017;75(11):871-882.
- Van Kleef E, Dagevos H. The growing role of front-of-pack nutrition profile labelling: a consumer perspective on key issues and controversies. Crit Rev Food Sci Nutr 2015;55:291-303.
- Van der Bend DLM, Lissner L. Differences and similarities between front-of-pack nutrition labels in Europe: a comparison of functional and visual aspects. Nutrients 2019;11:626; doi:10.3390/nu11030626.
- Kelly B, Jewell J. What is the evidence on the policy specifications, development processes and effectiveness of existing front-of-pack food labelling policies in the WHO European region? In: Health Evidence Synthesis Report 61; WHO Regional Office for Europe: Copenhagen, Denmark, 2018.
Hoe darmbacteriën en dieet elkaar beïnvloeden
In onze darmen huisvesten we een enorme verzameling bacteriën en virussen: het darmmicrobioom. Met het Lifelines DEEP cohort werd onderzocht welke factoren de samenstelling en diversiteit van het microbioom beïnvloeden.
Tekst: J.A.M. Dekens (Universiteit Groningen, UMC Groningen, Afdeling Humane Genetica en Center for Development & Innovation), A. Zhernakova en S.A. Jankipersadsing (beiden (Universiteit Groningen, UMC Groningen, Afdeling Humane Genetica)
Het menselijk lichaam heeft in de loop van de evolutie een symbiotische relatie ontwikkeld met het darmmicrobioom. Het microbioom is dan ook betrokken bij verschillende lichaamsprocessen zoals voedselopname, spijsvertering en immunologische en metabole activiteit. Het microbioom-ecosysteem is heel dynamisch en kan zich aanpassen aan allerlei omstandigheden zoals bijvoorbeeld ziekte, voeding en verandering in levensstijl. Er wordt al jaren onderzocht welke bacteriën zich in de darm bevinden en van een aantal van die bacteriën weten we ook hun functie. We kunnen echter pas sinds kort zo goed als alle darmbacteriën en -virussen analyseren. Die verbeterde analyses zijn te danken aan de vlucht die laboratoriumtechnieken voor microbioomanalyse genomen hebben. Daarnaast geven data uit grote bevolkingsonderzoeken dit type onderzoek een enorme boost.
Het microbioom: persoonlijk en uniek
Tot voor kort keken onderzoekers vooral naar de samenstelling en de functie van het darmmicrobioom, maar niet naar de individuele variatie of naar factoren die van invloed zijn op de bacteriesamenstelling. Sinds kort weten we daar veel meer over, omdat in de algemene bevolking is gekeken naar de individuele variatie in het microbioom. De afdeling humane genetica in het Universitair Medisch Centrum Groningen voert dergelijk onderzoek uit in het Noord-Nederlandse cohort Lifelines.1 In het Lifelines-DEEP subcohort is aan 1500 Lifelines deelnemers gevraagd om fecesmonsters voor microbioomanalyse te verzamelen.2 De gepubliceerde studies over de karakteristieken van het darmmicrobioom in de algemene bevolking toonden aan dat de microbioomsamenstelling van gezonde individuen zeer divers is. In totaal leven honderden verschillende micro-organismen in iemands darm, maar slechts 20 daarvan zijn bij iedereen terug te vinden. Dit betekent ten eerste dat het verschil in het darmmicrobioom tussen verschillende individuen enorm groot is en ten tweede dat de meeste bacteriën zeldzaam zijn en alleen in kleine aantallen voorkomen in een kleine groep personen. Het microbioom van individuen lijkt wél meer op elkaar bij mensen die met elkaar samenwonen en een vergelijkbaar dieet volgen. We weten ook dat een hoge diversiteit van darmmicroben in het algemeen goed is voor de gezondheid: een rijk – divers- ecosysteem is stabieler en kan infecties of andere omgevingsinvloeden beter opvangen.
Het microbioom van individuen lijkt meer op elkaar bij mensen die met elkaar samenwonen en een vergelijkbaar dieet volgen
Het dieet als beïnvloeder
In het Lifelines-DEEP cohort hebben we onderzocht welke factoren de microbioomsamenstelling bij gezonde individuen beïnvloeden. Daarvoor is gebruik gemaakt van uitgebreide informatie over voeding, medicijngebruik, leefstijl, gezondheid, omgeving en intrinsieke parameters uit het Lifelines cohort. We vonden 207 verschillende factoren die gerelateerd zijn aan het microbioom. Van al deze factoren had voeding de meeste invloed op de samenstelling van het darmmicrobioom.
Figuur 1. De variatie in darmbacteriën bij regelmatige consumptie
Er zijn 60 verschillende voedingsfactoren die een effect hebben op de samenstelling of op de diversiteit van het darmmicrobioom. De resultaten laten zien dat mensen die regelmatig fruit, groenten, yoghurt, maar ook koffie, karnemelk en rode wijn gebruiken een grotere microbiële diversiteit hebben. Gebruik van bier en frisdrank (zowel met als zonder suiker) gaat gepaard met een lagere diversiteit aan bacteriesoorten in de darm.
Mensen die regelmatig fruit, groenten, yoghurt, maar ook koffie, karnemelk en rode wijn gebruiken hebben een grotere microbiële diversiteit
Bioactief voedsel
Daarnaast vonden we dat bacteriën in bioactieve voedselproducten ook teruggevonden worden in ontlastingsmonsters. Mensen die vaak karnemelk drinken, hebben bijvoorbeeld een 12 keer hogere concentratie van Leuconostoc-bacteriën (nodig om karnemelk te maken) in hun darm dan mensen die het nooit drinken. We zagen een vergelijkbaar effect voor Streptococcus thermophilus en Lactobacillus-bacteriën, die worden gebruikt voor de productie van yoghurt en andere zuivelproducten. Dit maakt aannemelijk dat bacteriën die we binnenkrijgen met gefermenteerde melkproducten en prebiotica niet volledig in de maag worden verteerd en de darmen bereiken. Op deze manier kunnen zij bijdragen aan het darmecosysteem.
Dieetadvies naar microbioom
Alles wat we eten heeft invloed op de darmbacteriën. Op hun beurt beïnvloeden darmbacteriën het metabolisme van onze voeding. Een mooi voorbeeld daarvan komt uit het baanbrekende onderzoek van Professor Eran Segal, van het Weizmann instituut in Israël, naar het effect van darmbacteriën op de individuele variatie in de stijging van postprandiale bloedglucosespiegels. Zijn groep onderzocht hoe je suikerspiegel reageert als je iets hebt gegeten. Na het eten van dezelfde voeding bleek de bloedsuikerspiegel tussen mensen onderling erg te verschillen. Het blijkt dat darmbacteriën kunnen helpen voorspellen hoe de reactie van de suikerspiegel zal zijn na het eten van bepaalde voeding. Omdat een frequente, sterke verhoging van de bloedglucosespiegel ongewenst is, heeft de groep van Segal het ‘personalized nutrition’ project opgezet. Individuen krijgen in dit project op basis van de analyse van hun eigen microbioom gepersonaliseerd voedseladvies dat voor hen geen verhoogde glucosespiegels oplevert. Deze methode wordt via het bedrijf DayTwo op de markt gebracht.3
Darmbacteriën kunnen helpen voorspellen hoe de reactie van de suikerspiegel zal zijn na het eten van bepaalde voeding
Erfelijkheid darmbacteriën
Hoewel het inmiddels duidelijk is dat omgevingsfactoren domineren over erfelijke factoren, wat betreft de beïnvloeding van de darmmicrobioomsamenstelling, wordt de aanwezigheid van bacteriën soms ook erfelijk bepaald. Studies die eeneiige en twee-eiige tweelingen vergeleken, leverden een opsomming van bacteriën op. Het erfelijke effect op de hoeveelheid aanwezige bacteriën bleek daarbij even groot te zijn is als het erfelijke effect op het ontstaan van veel voorkomende ziekten, zoals diabetes en auto-immuunziekten. Een van deze bacteriën is de bekende Bifidobacteria die we vaak in voedsel zien. De mate waarin de Bifidobacteria in de darmen voorkomt, is grotendeels genetisch gereguleerd.
Compensatie bij lactose intolerantie
De belangrijkste genetische determinant voor de Bifidobacterie is een variant in het lactase-gen (LCT). Het LCT-gen zorgt voor de aanmaak van het lactose-enzym, wat essentieel is voor de vertering van melk. Door een kleine verandering in deze variant in het LCT-gen, werkt het gen niet goed en kan er geen lactase aangemaakt worden. Als iemand twee niet-werkende varianten van (allelen voor) dit gen heeft, is het gevolg een lactose-intolerantie voor volwassenen. Bij ongeveer 10% van de Nederlandse bevolking is dit het geval. Het is interessant dat we in het Lifelines DEEP-cohort zagen dat mensen van wie bekend is dat ze genetische aanleg hebben voor lactose-intolerantie, toch gewoon melk en melkproducten blijven consumeren zonder daar klachten van te krijgen.4 Bifidobacteriën hebben lactose-verterende eigenschappen en nemen bij lactose-intolerante mensen de taak van vertering van melk over. Dat is de reden waarom mensen met lactose-intolerantie nog steeds melk kunnen drinken.
Figuur 2. Bifidobacteriën hebben lactose-verterende
eigenschappen en nemen bij lactose-intolerante mensen
de taak van vertering van melk over (LCT=Lactase)4
Als lactose-intolerante personen continu zuivelproducten blijven consumeren, blijft de hoeveelheid bifidobacteriën in de darm hoog. De bifidobacteriën helpen om melk te verteren ondanks dat het melkverteringsenzym niet of nauwelijks aanwezig is. Als deze mensen overigens stoppen met hun melkconsumptie leidt dit tot een afname van de hoeveelheid bifidobacteriën. Het hervatten van de consumptie van melkproducten kan bij deze mensen tijdelijk darmklachten veroorzaken.
De bifidobacteriën helpen om melk te verteren ondanks dat het melkverteringsenzym nauwelijks aanwezig is
Individuele aanpak
Onderzoek in Lifelines DEEP heeft ons veel geleerd over de samenstelling van het microbioomsamenstelling en haar relatie met het dieet. Een grote microbioomdiversiteit kan gezien worden als positief voor de gezondheid. Het microbioom is voor ieder individu verschillend en wordt vooral beïnvloed door het gevolgde dieet. Dit biedt een uitdaging om voor iedereen een individueel dieet op basis van het microbioom op te stellen. De individuele aanpak gloort; de toekomst zal ons leren welke gezondheidsverbetering met deze gepersonifieerde aanpak bereikt kan worden.
Referenties
- Cohort profile: LifeLines,a three-generation cohort study and biobank. Int J Epidemiol 2014
- Cohort profile: LifeLines DEEP, a prospective, general population cohort study in the northern Netherlands: study design and baseline characteristics. BMJ open 2015
- https://www.daytwo.com
- The effect of host genetics on the gut microbiome. Nature Genetics 2016
Word je dik van ultra-bewerkte voeding?
Leidt het eten van ultra-bewerkte voedingsmiddelen tot overconsumptie en gewichtstoename? De verdenking is er al lang, maar de relatie werd nog niet eerder goed onderzocht. Tot nu toe. De bekende voedingswetenschapper dr. Kevin Hall voerde met zijn team een goed gecontroleerd voedingsexperiment uit.
Tekst: Rob van Berkel | Illustratie: Dannes Wegman
Bij de vele discussies in voedingland over wat een ‘gezond’ eetpatroon is, wordt nog weinig aandacht besteed aan de mate waarin voedingsmiddelen zijn bewerkt. Er zijn wel aanwijzingen dat de ultra-bewerkte voedingsmiddelen voor overeten en gewichtstoename zorgen.2 De vraag is echter of dat een gevolg is van de sterke bewerking of van de hoge energiedichtheid en dat deze voedingsmiddelen vaak veel zout, suiker en vet bevatten. Het onderzoeksteam van dr. Kevin Hall van het Amerikaanse National Institute of Diabetes and Digestive and Kidney Diseases (NIDDK) deed de proef op de som bij 20 deelnemers.1
28 dagen ‘opgesloten’
De 20 mannen en vrouwen die aan het experiment meededen, hadden een gemiddelde leeftijd van 31 jaar en een gemiddelde BMI van 27 kg/m2. Alle 20 waren gewichtsstabiel. De opzet van de studie was eenvoudig: de deelnemers verbleven 28 dagen lang op het onderzoekscentrum in een ‘metabolic ward’ en waren in twee groepen verdeeld. De ene groep kreeg gedurende twee weken ontbijt, lunch, avondmaaltijd en snacks met voornamelijk (81,3 en%) ultra-bewerkte voedingsmiddelen. De andere groep kreeg in diezelfde periode de 3 maaltijden en snacks met voornamelijk (88,1 en%) onbewerkte of minimaal bewerkte voedingsmiddelen. De deelnemers mochten van alle maaltijden en snacks zoveel eten als ze wilden. Na 2 weken werd alles herhaald, alleen wisselden de groepen van dieet.
Voor de indeling van de mate van bewerking van voedingsmiddelen werd voor het experiment gebruik gemaakt van de NOVA-classificering (zie artikel ‘Voedselbewerking: de balans tussen veiligheid en gezondheid’). En om alleen het effect van de mate van voedselbewerking te achterhalen waren de dagvoedingen zo samengesteld dat de energiedichtheid en de hoeveelheid energie, macronutriënten, suiker, natrium en vezels gelijk waren. Om inactiviteit te voorkomen zaten de deelnemers 3 keer per dag 20 minuten lang op een fietsergometer. Tijdens het experiment werden er vragenlijsten ingevuld en metingen verricht, waaronder het 24-uurs energieverbruik in een respiratiekamer.
Resultaten
- De belangrijkste bevinding van deze studie was dat er met de ultra-bewerkte voeding 508 kcal/dag meer werd gegeten. Vanaf de tweede dag daalde de energie-inname geleidelijk, maar dit was niet significant vergeleken met de onbewerkte voeding (-25,5 kcal/dag, p=0,051). Zie figuur 1. Het zou interessant zijn te weten of die trend doorzet.

Figuur 1. Energie-inname bij ultra-bewerkte en onbewerkte voeding
- In de korte periode van 2 weken nam het gewicht van de deelnemers die de ultra-bewerkte voeding kregen gemiddeld toe met 0,9 kg. De deelnemers die de onbewerkte voeding kregen vielen gemiddeld 0,9 kg af. Zie figuur 2.

Figuur 2. Verandering in lichaamsgewicht bij ultra-bewerkte en onbewerkte voeding
- De ultra-bewerkte voeding zorgde voor een hogere natriuminname (5,8 versus 4,6 gram/dag).
- Tijdens het verblijf in de respiratiekamer werd een trend gevonden voor een hoger 24-uurs energieverbruik wanneer de ultra-bewerkte voeding werd gegeten (+51 kcal/dag, p=0,06). Met de dubbel gelabelde watermethode (DLW) werd ook een hoger energieverbruik gevonden, waarbij het verschil significant was (+171 kcal/dag). Waarschijnlijk is dit een gevolg van het verschil in energiebalans. Een positieve energiebalans verhoogt immers het energieverbruik middels TEF (Thermic Effect of Food) en NEAT (Non-Exercise Activity Thermogenesis).
- Zowel de ultra-bewerkte als onbewerkte voedingen lieten het totaal- en HDL-cholesterol dalen. De daling was groter bij de onbewerkte voeding vergeleken met de ultra- bewerkte voeding (respectievelijk -0,39 en -0,17 mmol/l).
- Er werden geen verschillen gevonden in honger, verzadiging, smakelijkheid, bekendheid met de voedingsmiddelen, lichamelijke activiteit, glucosetolerantie, nuchtere glucose en insulinegevoeligheid.
- De prijs van de ultra-bewerkte voeding was goedkoper dan de onbewerkte voeding (respectievelijk $106,- en $151,- per week voor 2.000 kcal/dag).
De belangrijkste bevinding was dat er met de ultra-bewerkte voeding 508 kcal/dag meer werd gegeten
Discussiepunten
Het verschil in energie-inname en energieverbruik (gemeten met de DLW-methode) was +417 kcal/dag wanneer de ultra-bewerkte voeding werd gegeten. Dit komt overeen met de gevonden gewichtstoename van 0,9 kg. Wanneer de onbewerkte voeding werd gegeten was het verschil een niet-significante +116 kcal/dag (p=0,31). Dat is opmerkelijk omdat je door het gewichtsverlies een negatieve energiebalans zou verwachten. De auteurs geven aan dat dit mogelijk komt door de onnauwkeurigheid van de DLW-methode of door een overschatting van de hoeveelheid calorieën in de onbewerkte voedingsmiddelen. Om de deelnemers niet te veel te belasten en om uitval te voorkomen is er geen run-in en wash-out periode ingebouwd. Dat maakt het lastig om de baseline-gegevens goed te interpreteren. Om te weten of dit invloed heeft gehad, is de energie-inname van alleen de laatste week met elkaar vergeleken. Het verschil was toen 459 kcal/dag. Tot slot moet opgemerkt worden dat beide voedingen uitersten zijn wat betreft de mate van bewerking. Hierdoor kunnen sneller verschillen optreden in de energie-inname. Daarnaast zijn beide voedingen in de praktijk niet gebruikelijk en dat maakt het moeilijk om de resultaten goed te interpreteren. In de praktijk zal het verschil in energiedichtheid en de hoeveelheid natrium, suiker en vet tussen een ultra-bewerkte en een onbewerkte voeding overigens groter zijn dan in dit experiment, en dus tot een groter verschil leiden in energie-inname.
Alternatieve verklaringen
Het is zonder meer een gedegen en nauwkeurig uitgevoerde studie: zo kom je ze niet vaak tegen. De onderzoeksvraag is echter zeer lastig. Van een onbewerkt voedingsmiddel kun je niet makkelijk een ultra-bewerkte variant maken om deze met elkaar te vergelijken. Ze hebben niet meer dezelfde voedingssamenstelling en het zout of vet dat gebruikt is bij de bewerking is ook van invloed. Dit betekent ook dat er ruimte is voor andere verklaringen voor het gevonden verschil in energie-inname.
Verschil in eiwitinname
De extra calorieën kwamen van koolhydraten (280 kcal/dag) en vetten (230 kcal/dag), maar niet van eiwitten. Zie figuur 3. Dat betekent dat het energiepercentage eiwitten lager was (14% versus 15,6 en%). De auteurs hebben berekend dat dit hoogstens 50% van het verschil in energie-inname kan verklaren. Volgens de protein leverage hypothese streeft het lichaam naar een bepaalde eiwitinname.3 Wanneer die niet gehaald wordt, ga je overeten om aan voldoende eiwitten te komen. Onduidelijk is waarom de deelnemers dan extra koolhydraten en vetten zijn gaan eten en geen eiwitten.

Figuur 3. Calorie-inname naar koolhydraten, vetten en eiwitten bij ultra-bewerkte en onbewerkte voeding
Verschil in energiedichtheid
De energiedichtheid van de ultra-bewerkte vaste voeding was aanmerkelijk hoger (2,1 versus 1,1 kcal/gram). Dat komt omdat er bij de ultra-bewerkte maaltijden dranken zijn opgenomen waarin een vezelsupplement moest worden opgelost om aan evenveel vezels te komen. Het verschil in energiedichtheid, plus de vezels in vloeibare vorm kunnen het verschil in energie-inname voor een deel verklaren.
Verschil in eetsnelheid
De eetsnelheid was het hoogst wanneer de ultra-bewerkte maaltijden werden gegeten (+17 kcal/min en +7,4 gram/min). Dit kan komen door de bewerking, maar ook door een verschil in de consumptie van voedselgroepen (minder groente en fruit). Studies laten zien dat een hogere eetsnelheid leidt tot een hogere energie-inname.4
Verschil in groenten- en fruitinname
Hoewel in de publicatie niet de hoeveelheden vermeld staan, laten de foto’s van de maaltijden duidelijk zien dat de onbewerkte maaltijden meer groente en fruit bevatten. Bij de ultra-bewerkte maaltijden zat bijvoorbeeld een beperkte hoeveelheid vruchtensap als ultra-bewerkt fruit. Dat maakt het interpreteren van de resultaten lastig.
Het verschil in energiedichtheid, plus de vezels in vloeibare vorm kunnen het verschil in energie-inname voor een deel verklaren
Conclusie
Deze goed gecontroleerde studie bevestigt wat observationele studies laten zien. Ultra-bewerkte voeding stimuleert de energie-inname en gewichtstoename. Waar dat precies door komt en in hoeverre dat met bewerking te maken heeft is nog niet duidelijk.
Referenties
- Hall KD, et al. Ultra-Processed Diets Cause Excess Calorie Intake and Weight Gain: An Inpatient Randomized Controlled Trial of Ad Libitum Food Intake. Cell Metabolism 30, 1–11; August 6, 2019.
- Poti JM, et al. Ultra-processed Food Intake and Obesity: What Really Matters for Health-Processing or Nutrient Content? Curr Obes Rep. 2017 Dec;6(4):420-431.
- Gosby AK, et al. Protein leverage and energy intake. Obes Rev. 2014 Mar;15(3):183-91.
- Robinson E, et al. A systematic review and meta-analysis examining the effect of eating rate on energy intake and hunger. Am J Clin Nutr. 2014 Jul;100(1):123-51.
Prof. Ian Givens: ‘Volvette kaas is gezonder dan we altijd dachten’
Volvette kaas is een bron van verzadigd vet en zout en daarom zou je verwachten dat het niet gezond is voor hart en bloedvaten. Toch komen recente meta-analyses tot een andere conclusie: kaas heeft een neutraal of zelfs beschermend effect tegen hart- en vaatziekten en diabetes type 2. Volgens de Britse voedingsprofessor Ian Givens is de verklaring te vinden in de voedingsmatrix van kaas.
Tekst: Angela Severs | Foto: Michel Campfens
Voedingsprofessor Ian Givens is al meer dan 40 jaar betrokken bij onderzoek naar de gezondheidseffecten van voeding. De laatste jaren heeft hij veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen de consumptie van zuivel en hart- en vaatziekten. Dat heeft tot nieuwe inzichten geleid. ‘Recente meta-analyses vinden heel consistent een neutraal effect van zuivel op chronische ziekten als hart- en vaatziekten en diabetes type 2. Voor yoghurt en kaas worden vaak zelfs beschermende effecten gevonden’ aldus Givens. Bij een van die meta-analyses was hij zelf betrokken, samen met collega’s van onder meer Wageningen University & Research en de Universiteit van Kopenhagen. In deze meta-analyse zijn de gegevens verwerkt van bijna een miljoen deelnemers uit 29 bevolkingsonderzoeken naar de relatie tussen zuivel en hart- en vaatziekten.1 De conclusie: de inname van zowel volvette als magere zuivel heeft geen relatie met het optreden van hart- en vaatziekten. Ook de sterfte neemt niet toe. Givens: ‘Verrassend genoeg ging de consumptie van gefermenteerde zuivel, waaronder kaas, gepaard met een statisch significant lager risico op hart- en vaatziekten: per 20 gram kaas per dag nam het risico met 2% af.’
Lager risico op herseninfarct en diabetes type 2
Onderzoekers van Wageningen University & Research vonden een gunstig effect van zuivel op het risico van een herseninfarct.2 Het betrof een meta-analyse van 18 studies onder ruim 750.000 deelnemers, waarbij bleek dat een toename van de melkconsumptie met 200 gram per dag gepaard ging met een 7% lager risico op een herseninfarct. De consumptie van 40 gram kaas per dag ging gepaard met een 3% lager risico, maar dit verband was marginaal significant.
Recent is ook een gunstig effect gevonden van kaas op het risico op diabetes type 2, op basis van gegevens van ruim 37.000 deelnemers aan de EPIC-studie. De totale inname van verzadigd vet bleek geen invloed te hebben op het risico van diabetes type 2.3 Er is daarbij ook gekeken naar verschillende bronnen van verzadigd vet in de voeding, zoals zuivelproducten, vlees en bereidings- en smeervetten. Givens: ‘Consumptie van kaas ging gepaard met een 10% lager risico op diabetes type 2, ondanks het verzadigd vetgehalte.’
De invloed van de voedselmatrix
De resultaten van de recente onderzoeken laten volgens Givens duidelijk zien dat de “nutritionistische” benadering niet werkt. Op basis van het gehalte aan verzadigd vet en zout, zou je voor kaas een nadelig effect verwachten op het risico op chronische ziekten en zeker geen beschermende effect. Givens: ‘Deze onderzoeksresultaten maken duidelijk dat voedingsmiddelen geen simpele optelsom van nutriënten zijn, maar als geheel moeten worden gezien. De nutriënten zitten in een voedselmatrix die van invloed is op de vertering en opname van nutriënten. En daarmee heeft de voedselmatrix invloed op de effecten op het lichaam. De voedselmatrix leidt tot een andere relatie met gezondheidsindicatoren dan men zou verwachten op basis van het effect van geïsoleerde nutriënten.’
Kaas verhoogt cholesterolgehalte niet
Volgens Givens speelt de voedselmatrix bij verschillende voedingsmiddelen een rol, maar is het effect vooral bij harde kaas overtuigend aangetoond. In die onderzoeken werd het effect van kaas vaak vergeleken met dat van boter. Givens: ‘Boter is een eenvoudige emulsie van melkvet in water, terwijl kaas een veel gecompliceerdere matrix heeft.’ Dat dit voor verschillende effecten zorgt in het lichaam, blijkt bijvoorbeeld uit een gerandomiseerde interventiestudie van de Universiteit van Kopenhagen. Daarin aten 49 deelnemers gedurende 6 weken dagelijks een grote portie kaas of boter.4 In beide gevallen kregen ze daarmee eenzelfde hoeveelheid melkvet binnen: 80 gram per dag, waarvan circa 36 gram verzadigd vet. Vervolgens is gekeken naar het effect op de bloedlipidenwaarden. Givens: ‘Terwijl boter de voorspelbare toename van het totale- en LDL-cholesterolgehalte liet zien, verhoogde de hoge consumptie van kaas het cholesterolgehalte niet ten opzichte van de gebruikelijke voeding voorafgaand aan de studie. En dat terwijl toen de inname van totaal vet en verzadigd vet veel lager was.’ Ook uit een aantal andere studies blijkt dat kaas een ander effect op de bloedlipiden heeft dan je zou verwachten op basis van het verzadigd vetgehalte. Onderzoekers van Wageningen University & Research hebben de resultaten van alle studies verwerkt in een meta-analyse.5 Givens: ‘Vergeleken met eenzelfde hoeveelheid verzadigd vet uit boter verlaagt kaas het totale cholesterolgehalte en het LDL-cholesterolgehalte significant.’
Wat is er zo bijzonder aan kaas?
Er is dus iets in de kaasmatrix dat zorgt voor een ander effect op de bloedlipiden dan boter. Komt het door het hoge calciumgehalte, zijn het de caseïne-eiwitten of is het iets anders in kaas? Givens haalt een gerandomiseerde interventiestudie aan naar de invloed van de kaasmatrix bij 164 deelnemers.6 In deze studie werd volvette kaas vergeleken met magere kaas en boter. Gedurende 6 weken kreeg de ene groep deelnemers dagelijks 120 gram volvette kaas, de andere groep 120 gram magere kaas en 21 gram boter en weer een andere groep 49 gram boter met suppletie van calcium en caseïne. De hoeveelheden vet, eiwitten en calcium werden zo gelijk gehouden. Vervolgens zijn de bloedlipiden gemeten. Givens: ‘Omdat de voedingskundige samenstelling in alle groepen hetzelfde is, zou je hetzelfde effect op de bloedlipiden verwachten. Maar dat was niet het geval. Het totaal cholesterolgehalte en het LDL-cholesterolgehalte daalde verrassend genoeg in alle groepen. De grootste daling trad op bij de consumptie van volvette kaas, daarna bij die van magere kaas met boter en de kleinste daling trad op bij de boter met supplementengroep.’
‘Toen de deelnemers weer dagelijks 120 gram volvette kaas gingen eten, daalde het totaal- en LDL-cholesterolgehalte’
Zeepvorming en galzouten
In hetzelfde onderzoek is ook gekeken naar het effect van het tijdelijk weglaten van kaas uit de voeding en daarna weer 120 gram kaas per dag te eten. Givens: ‘Dat gaf een bijzonder resultaat. Het weglaten van kaas uit de voeding zorgde voor een stijging van het totaal- en LDL-cholesterolgehalte. Toen de deelnemers weer dagelijks 120 gram volvette kaas gingen eten, daalde het totaal- en LDL-cholesterolgehalte.’ Er is iets speciaals aan de kaasmatrix. Wat dat precies is, hebben wetenschappers nog niet volledig ontrafeld. Voor een deel kan het effect van kaas verklaard worden door het calciumgehalte. Givens: ‘Calcium kan in het duodenum reageren met vetzuren, waardoor zeepvorming optreedt. De gevormde zepen zijn resistent tegen verteringsenzymen en verlaten het lichaam via de ontlasting. Deze vetuitscheiding via de ontlasting zorgt ervoor dat er minder vet wordt opgenomen in het lichaam. Uit onderzoek blijkt dat dit voor ongeveer 30% het gunstigere effect op het cholesterolgehalte van kaas kan verklaren.’7 Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat calcium ook de uitscheiding van galzouten verhoogt. Givens: ‘Normaal gesproken wordt circa 80% van de galzouten in het ileum geresorbeerd en terug naar de lever getransporteerd voor hergebruik. Maar calcium kan samen met fosfor in het ileum [laatste deel van de dunne darm, red.] binden aan galzouten. Deze verlaten het lichaam dan via de ontlasting en kunnen niet meer gerecycled worden. De lever moet daardoor meer gal produceren en daarvoor is cholesterol nodig, want dat is de precursor van gal. Het gevolg: het cholesterolgehalte in het bloed daalt.’
‘Voor een deel kan het effect van kaas verklaard worden door het calciumgehalte’
Geen onderbouwing voor afraden volvette kaas
Op basis van alle meta-analyses en studies naar de mechanismen is er volgens Givens maar één conclusie mogelijk: kaas verhoogt het risico op hart- en vaatziekten niet en het zou zelfs beschermend kunnen werken. Wat vindt hij ervan dat het Nederlandse Voedingscentrum de consumptie van volvette kaas afraadt en de voorkeur geeft aan 20+ en 30+ kaas? Givens: ‘In het Verenigd Koninkrijk geldt dat advies ook, terwijl er niet heel veel wetenschappelijke onderbouwing voor is. Het stamt uit de tijd dat vet en vooral verzadigd vet als slecht werden gezien, terwijl dat tegenwoordig steeds meer ter discussie staat in de wetenschap. De adviezen zouden daarom heroverwogen moeten worden. In verschillende onderzoeken zijn dagelijks grote hoeveelheden volvette, harde kaas gegeven, zonder dat er negatieve effecten zijn gevonden. Bovendien werkt volvette kaas meer verzadigend dan magere kaas. Wat mij betreft past volvette kaas prima in een gezonde voeding.’
Referenties
- Guo, Astrup et al. “Milk and dairy consumption and risk of cardiovascular diseases and all-cause mortality: dose-response meta-analysis of prospective cohort studies.” Eur J Epidemiol. 32.4 (2017):269-287.
- de Goede, Soedamah-Muthu et al. “Dairy Consumption and Risk of Stroke: A Systematic Review and Updated Dose-Response Meta-Analysis of Prospective Cohort Studies.” J Am Heart Assoc. 5.5 (2016): e002787.
- Liu, van der Schouw et al. “Intake of dietary saturated fatty acids and risk of type 2 diabetes in the European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition-Netherlands cohort: associations by types, sources of fatty acids and substitution by macronutrients.” Eur J Nutr. 58.3 (2019):1125-1136.
- Hjerpsted, Leedo et al. “Cheese intake in large amounts lowers LDL-cholesterol concentrations compared with butter intake of equal fat content.” Am J Clin Nutr. 94.6 (2011):1479-84.
- De Goede, Geleijnse et al. “Effect of cheese consumption on blood lipids: a systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials.” Nutr Rev. 73.5 (2015):259-75.
- Feeney, Barron et al. “Dairy matrix effects: response to consumption of dairy fat differs when eaten within the cheese matrix-a randomized controlled trial.” Am J Clin Nutr. 108.4 (2018):667-674.
- Lorenzen and Astrup. “Dairy calcium intake modifies responsiveness of fat metabolism and blood lipids to a high-fat diet.” Br J Nutr. 105.12 (2011):1823-31.
Voedselbewerking: de balans tussen veiligheid en gezondheid

Kan een classificatie van producten op hun bewerkingsgraad – zoals de NOVA-classificatie – consumenten helpen om gezondere keuzes te maken?
Tekst: Dr. Stephan Peters en Jacco Gerritsen (NZO) en prof.dr. Thom Huppertz (hoogleraar Dairy Science & Technology Wageningen University & Research) | Beeld: Dannes Wegman
Bij het indelen van producten op bewerkingsgraad wordt vaak gekeken of de bewerking een fysisch, biologisch of chemische proces is. De NOVA-classificatie, ontwikkeld door medewerkers van de Universiteit van Sao Paulo in Brazilië, deelt voedingsmiddelen in op basis van de mate waarin producten zijn bewerkt. Een zwaarwegend criterium in de NOVA-classificatie is het toevoegen van ingrediënten. Wanneer een ingrediënt is toegevoegd, wordt een voedingsmiddel altijd geclassificeerd als ultra-processed; ongeacht de reden voor de toevoeging. De NOVA-classificatie kent vier groepen waarin alle voedingsmiddelen worden ingedeeld:
NOVA 1: Onbewerkte of minimaal bewerkte voedingsmiddelen
Onbewerkte voedingsmiddelen zijn direct uit planten of dieren verkregen. Minimaal bewerkte voedingsmiddelen zijn natuurlijke voedingsmiddelen die zijn schoongemaakt en waarvan oneetbare delen zijn verwijderd. De voedingsmiddelen in deze groep mogen licht bewerkt zijn. Bijvoorbeeld: malen, drogen, fermenteren, pasteuriseren, koelen en vriezen, zolang er maar geen oliën, vetten, zout, suikers of andere ingrediënten aan het voedingsmiddel worden toegevoegd. Voorbeelden van voedingsmiddelen in NOVA-groep 1:
- Groente, fruit, aardappelen (mag gesneden, gekoeld of bevroren)
- Onbewerkt vlees
- Eieren
- Melk en yoghurt (zonder toevoegingen)
NOVA 2: Bewerkte culinaire ingrediënten
Dit zijn ingrediënten zoals oliën, vetten, zout, suiker, honing, kokosvet en boter. Het zijn ingrediënten die meestal geconsumeerd worden met voedingsmiddelen uit groep 1.
NOVA 3: Bewerkte voedingsmiddelen
Dit zijn producten die industrieel zijn bereid met het gebruik van zout, suiker, olie of andere ingrediënten uit groep 2 om voedingsmiddelen te conserveren of meer smaak te geven. De meeste bewerkte voedingsmiddelen bestaan uit twee of drie ingrediënten. Deze producten kunnen nog worden herkend als versies van het oorspronkelijke voedingsmiddel. Voorbeelden van voedingsmiddelen in NOVA-groep 3:
- Ingeblikte groente of fruit (ook als het niet geconserveerd is met zout of azijn)
- Tomatenextracten
- Versbereid brood
- Kaas (alle soorten)
- Fruit in siroop
- Gezouten, gerookt of gerookt vlees of vis
- Gezouten noten
- Gefermenteerde alcoholische dranken zoals bier, cider en wijn
NOVA 4: Ultra-bewerkte voedingsmiddelen
Dit zijn industrieel bereide voedingsmiddelen die grotendeels of helemaal zijn verkregen uit voedsel (olie, vetten, suiker, zetmeel en eiwitten), uit voedselbestanddelen (gehydrogeneerde vetten en gemodificeerd zetmeel) of gesynthetiseerd in laboratoria van substraten of andere organische bronnen (smaakversterkers, kleurstoffen en voedseladditieven; gemaakt om het product lekkerder te maken). Industriële technieken die hierbij worden gebruikt, zijn onder andere extrusie, persen en industrieel bakken. Voorbeelden van voedingsmiddelen in NOVA-groep 4:
- Chips en koekjes
- IJs en desserts
- Ontbijtgranen en repen
- Chocolade
- Sojadrink
- Frisdranken, gezoete sappen
- Gezoete yoghurt, inclusief fruityoghurt
- Pizza, hamburgers, hotdogs
- Zuigelingenvoeding en opvolgmelk
- Voedingsmiddelen uit groep 1 met toegevoegde eiwit, vitamines en mineralen
Discussiepunten NOVA
Ook al lijkt de NOVA-classificatie op het eerste gezicht te leiden tot een indeling in gezonde (NOVA 1) en ongezonde producten (NOVA 4), wordt er vanuit de wetenschap veel kritiek gegeven op de indeling.8,9 De belangrijkste kritiek is dat de NOVA-classificatie alleen op ‘bewerking’ indeelt en geen rekening houdt met de voedingswaarde en gezondheidseffecten van voedingsmiddelen. Zo adviseert NOVA om de consumptie van voedingsmiddelen uit groep 3 te verminderen, terwijl dat haaks staat op algemene voedingsadviezen. Het overgrote deel van de voedingsmiddelen in groep 3, bijvoorbeeld volkorenbrood, ingeblikt groente en fruit en kaas, valt namelijk binnen de Schijf van Vijf en past in een gezond voedingspatroon. Een ander dubieus gevolg van de NOVA-classificatie is dat verrijkte voedingsmiddelen en zuigelingenvoeding onder NOVA 4 vallen en daarmee ‘ultra-bewerkt’ zijn. Opvolgmelk staat daarmee in dezelfde categorie als hotdogs, hamburgers en koekjes. Dit is voor consumenten moeilijk te begrijpen, aangezien opvolgmelk essentiële voeding is voor een kwetsbare doelgroep.
De NOVA-classificatie houdt geen rekening met de voedingswaarde en gezondheidseffecten van voedingsmiddelen
Weinig specifiek
Er zijn geen goede interventiestudies uitgevoerd met NOVA, waarmee het bewijs ontbreekt voor de effectiviteit van NOVA als voedselkeuzelogo (zie kader). Classificatiesystemen die voedingsmiddelen en voedingspatronen indelen op basis van gezondheid zijn meer geschikt als voedselkeuzelogo. Zo geeft de Healthy Eating Index (HEI) een score voor de dichtheid aan voedingsstoffen in een voedingspatroon. Voedingspatronen met een hogere HEI-score zijn geassocieerd met een lagere kans op hart- en vaatziekten, metabool syndroom en zelfs met een lagere mortaliteit.10 Daarnaast geeft het NOVA-systeem geen beoordeling over producten, maar over productcategorieën. Alle typen ontbijtgranen worden bijvoorbeeld ingedeeld in NOVA-groep 4, ongeacht de specificaties van die granen. Alle typen kaas worden ingedeeld in NOVA-groep 3, eveneens ongeacht de samenstelling, voedingswaarde en het maakproces.

Perceptie consument
De vier groepen binnen de NOVA-classificatie kunnen op verschillende manieren worden geïnterpreteerd en zijn niet scherp afgebakend. Er is recent onderzoek gedaan naar de perceptie van bewerkt voedsel door consumenten. Daaruit blijkt dat consumenten op basis van gezond verstand goed kunnen inschatten of voedingsmiddelen wel of niet bewerkt zijn.11 Het verschil tussen bewerkt en ultra-bewerkt wordt moeilijker gevonden. Zo beschouwt een groot deel van de consumenten voedingsmiddelen die smaakversterkers of conserveringsmiddelen bevatten als ultra-bewerkt voedsel. En ook producten die in de fabriek veilig of langer houdbaar zijn gemaakt, zoals invriezen en pasteuriseren, worden geassocieerd met ultra-bewerkte voedingsmiddelen. Brood, gepasteuriseerde melk, pasta en kaas wordt door die consumenten gezien als ultra-bewerkt voedsel, terwijl deze producten in NOVA-groep 1 en 3 vallen. De consument heeft dus veel uitleg nodig bij het classificeren op basis van bewerkingsgraad. Bovendien kan een classificatie op basis van verwerking consumenten onnodig bang maken voor voedselbewerking.
De belangrijkste kritiek is dat de NOVA-classificatie alleen op ‘bewerking’ indeelt en geen rekening houdt met de voedingswaarde en gezondheidseffecten van voedingsmiddelen
Waarom wordt voedsel bewerkt?
Industriële bewerking heeft niet als enige doel om een product lekkerder – zouter, zoeter, vetter – te maken. Voedselbewerking is vaak cruciaal voor voedselveiligheid. Veel industriële voedselbewerking is gericht op de inactivatie van ziekteverwekkende bacteriën en toxines en op de houdbaarheid van producten. Daarnaast kan voedselbewerking gericht zijn op het verbeteren van de verteerbaarheid van voedsel en voor een verbeterde biobeschikbaarheid van nutriënten.12 Hieronder twee redenen voor voedselbewerking:
Voedselveiligheid en houdbaarheid
Door voedingsmiddelen te verhitten, worden ziekmakende bacteriën gedood. Dit maakt voedingsmiddelen veilig voor de consument. Daarnaast verbeteren verhittingstechnieken de houdbaarheid van voedsel. Producten die van nature bederfelijk zijn, worden zo voor een brede populatie beschikbaar gemaakt en hoeven niet lokaal geconsumeerd te worden. Voor de houdbaarheid van een product is niet alleen de inactivatie van bacteriën en andere micro-organismes van belang. Er zijn ook enzymen die de houdbaarheid van producten kunnen limiteren. De intensiteit van de verhitting varieert per product en is afhankelijk van de aanwezige micro-organismen en enzymen, de gewenste houdbaarheid en de bewaarcondities van het product. Naast thermische behandeling kunnen ook niet-thermische behandelingen worden toegepast, zoals hoge druk, pulsed electric fields en ultrasoon. Ook het invriezen, pekelen en drogen van voedingsmiddelen zijn bewerkingsmethoden die de houdbaarheid van producten kunnen verlengen.
Fermentatie
Fermentatie is voedselbewerking dat van oudsher wordt ingezet om de houdbaarheid van producten te verlengen. Bekende voorbeelden van gefermenteerde voedingsmiddelen zijn yoghurt en kaas. Bij fermentatie worden koolhydraten – zoals lactose in melk – door micro-organismen omgezet naar melkzuur en andere organische zuren. De micro-organismen maken tijdens de fermentatie enzymen aan. Die enzymen zorgen ervoor dat de zuurgraad, smaak, geur, uiterlijk en verteerbaarheid van het product verandert. De lagere pH-waarde zorgt voor een langere houdbaarheid van producten. Gefermenteerde producten zijn vaak gerelateerd aan positieve gezondheidseffecten. Van de consumptie van yoghurt is bewezen dat het geassocieerd is met een lager risico op diabetes type 2 en darmkanker.13
Conclusies
De NOVA-classificatie houdt onvoldoende rekening met de behoeften van verschillende bevolkings- en doelgroepen en is daarom niet universeel toepasbaar. In sommige landen worden producten verrijkt om ondervoeding of tekorten bij doelgroepen te voorkomen. Het indelen van die producten in NOVA 4 (ultra-bewerkt) miskent het belang van deze voeding voor specifieke doelgroepen. Er is daarnaast te weinig evidentie of het NOVA-systeem een positief effect heeft op het maken van gezondere keuzes. Het systeem roept bovendien veel vragen op, omdat voedingsmiddelen die een vast onderdeel uitmaken van gezonde voedingspatronen in het NOVA-systeem negatief worden geclassificeerd.
Een ander risico van een voorlichtingsmodel op basis van bewerkingsgraad is dat bij de consument angst wordt aangewakkerd voor industriële bewerking. Het bewerken van voedsel is vaak nodig om producten veilig te maken of om de kwaliteit te verbeteren. Daarmee voorzien bewerkte producten consumenten van veilige voedingsmiddelen en van belangrijke voedingsstoffen die zorgen voor positieve effecten op de gezondheid.
Het is duidelijk dat veel van de ultra-bewerkte voedingsmiddelen meer calorieën bevatten en energiedichter zijn dan niet-bewerkte. Daarnaast zorgt de consumptie van veel ultra-bewerkt voedsel voor minder snelle verzadiging waardoor men er meer van eet. Consumenten weten echter al heel goed welke voedingsmiddelen wel en niet bewerkt zijn en welke daarvan ongezond. Een NOVA-systeem zou daarom weinig toevoegen aan die kennis en – zeker in combinatie met andere logo’s – voor veel verwarring zorgen bij de consument.
Samenvatting
Classificaties zoals NOVA zijn te onnauwkeurig om voedingsmiddelen in te kunnen delen in ‘gezond’ en ‘ongezond’. Het indelen van voedingsmiddelen op basis van de bewerkingsgraad doet geen recht aan de bewerkingen die ons eten veiliger, duurzamer, gezonder en langer houdbaar maken.
Referenties
- Hall KDA, A., Brychta, R. Zhou, M. Ultra-Processed Diets Cause Excess Calorie Intake and Weight Gain: An Inpatient Randomized Controlled Trial of Ad Libitum Food Intake. Cell Metabolism. 2019;30:1-11.
- Monteiro CA, Cannon G, Moubarac JC, Levy RB, Louzada MLC, Jaime PC. The UN Decade of Nutrition, the NOVA food classification and the trouble with ultra-processing. Public Health Nutr. 2018;21(1):5-17
- Rico-Campà Anaïs, Martínez-González Miguel A, Alvarez-Alvarez Ismael, Mendonça Raquel de Deus, de la Fuente-Arrillaga Carmen, Gómez-Donoso Clara et al. Association between consumption of ultra-processed foods and all cause mortality: SUN prospective cohort study BMJ 2019; 365 :l1949
- Fiolet T, Srour B, Sellem L, et al. Consumption of ultra-processed foods and cancer risk: results from NutriNet-Santé prospective cohort. BMJ 2018;360:k322. doi:10.1136/bmj.k322
- Mendonça RD, Pimenta AM, Gea A, et al. Ultraprocessed food consumption and risk of overweight and obesity: the University of Navarra Follow-Up (SUN) cohort study. Am J Clin Nutr 2016;104:1433-40. doi:10.3945/ajcn.116.135004
- Mendonça RD, Lopes AC, Pimenta AM, Gea A, Martinez-Gonzalez MA, Bes-Rastrollo M. Ultra-processed food consumption and the incidence of hypertension in a mediterranean cohort: The seguimiento universidad
- Adams J, White M. Characterisation of UK diets according to degree of food processing and associations with socio-demographics and obesity: cross-sectional analysis of UK National Diet and Nutrition Survey (2008-12). Int J Behav Nutr Phys Act 2015;12:160. doi:10.1186/s12966-015-0317-y
- Gibney MJ, Forde CG, Mullally D, Gibney ER. Ultra-processed foods in human health: a critical appraisal. Am J Clin Nutr. 2017;106(3):717-724.
- Jones JM. Food processing: criteria for dietary guidance and public health? Proc Nutr Soc. 2018:1-15.
- Schwingshackl L, Hoffmann G. Diet quality as assessed by the Healthy Eating Index, the Alternate Healthy Eating Index, the Dietary Approaches to Stop Hypertension score, and health outcomes: a systematic review and meta-analysis of cohort studies. J Acad Nutr Diet. 2015;115(5):780-800 e785.
- Ares G, Vidal L, Allegue G, et al. Consumers’ conceptualization of ultra-processed foods. Appetite. 2016;105:611-617.
- Van Boekel, M., Fogliano, V., Pellegrini, N., Stanton, C., Scholz, G., Lalljie, S. & Eisenbrand, G. (2010). A review on the beneficial aspects of food processing. Molecular Nutrition & Food Research, 54(9), 1215-1247.
- Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding. 2015.








