Nieuws

Michiel Korthals: ‘We verwaarlozen bij landbouw en voeding altijd het geheel.’

 

Voorstanders van varkensflats prijzen deze aan als zeer milieuvriendelijk. Veel varkens op een flink aantal verdiepingen, met onderin het slachthuis. Dat scheelt vervoer en dierenleed tijdens het vervoer. Vergeten wordt echter dat varkens moeten eten en poepen. Het eten zou natuurlijk van voedselresten uit de buurt kunnen komen, maar het meeste daarvan zou worden afgekeurd om voedsel-hygiënische redenen. Het voer – zoals soja en mais – moet dus van ver komen. Weg milieuvoordeel. En de mest? Vrachtwagens die af en aan rijden met voer en mest, leuk voor de omwonenden. Vergeet ook de stank niet. Varkensflats hebben bovendien een aanzuigend effect. Kan je ermee verdienen, dan komen er steeds meer en dus krijg je meer problemen met mest en fijnstof. Kortom, varkensflats vormen een deeloplossing, maar verergeren de problemen van het geheel.

Landbouw en voeding zijn zo complex, dat velen het geheel uit het oog verliezen en zich alleen richten op een bepaald deelaspect. Ook bestaande voedingsrichtlijnen letten alleen op een deelaspect van eten. Ze letten goed op de nutriënten en zeggen dat je matig moet eten. Maar ze vergeten dat eten een sociale activiteit is, en dat gezamenlijk eten een soort beloning is na een zware werkdag. Gezamenlijk eten (en samen koken) zorgt voor langzamer eten en een betere vertering. Toch bevelen voedingsrichtlijnen het samen eten niet aan. Ook zeggen ze niets over hoe om te gaan met de onvermijdelijke restjes. Eigenlijk zouden alle receptenmakers moeten aangeven wat te doen met de visgraten (maak er vissoep van), met de botten (saus of bouillon) of de schillen (composteer!). Opnieuw, ze bestrijken een deel en laten het geheel buiten beschouwing. Psychologen noemen dat hypocognitie.

Voedsel opvatten vanuit nutriënten en de daarbij horende levensmiddelen is dus een deelaanpak. De focus op eten – en niet meer dan dat – is funest voor eten als geheel. Eten is veel meer dan eten. Het is: voorbereiden -ingrediënten uitzoeken, kopen of zelf oogsten -, koken, de maaltijd organiseren met of zonder familie en of kennissen, samen eten en opruimen. Deze vaardigheden zorgen fysiologisch voor een betere vertering, psychologisch voor een beter gevoel en voor smaakontwikkeling en sociologisch voor versterking van sociale contacten. Eten is het ontwikkelen van voedselvaardigheden, zodat je steeds beter ingrediënten kunt kiezen, kunt koken, kunt proeven, en kunt genieten van de maaltijd. Voedingsrichtlijnen zouden dus over voedselvaardigheden moeten gaan: hoe ingrediënten te verkrijgen die voldoen aan je voorkeuren; hoe lekkerder te koken; hoe maaltijden te organiseren, zodat eenzaamheid wordt teruggedrongen, en hoe je smaak te ontwikkelen. Producenten zouden eveneens verantwoordelijkheid moeten nemen voor het geheel, zodat er duurzame en gezonde ketens – inclusief eindgebruikers! – ontstaan.

 

Prof.dr. Michiel Korthals is professor Filosofie, University of Gastronomic Sciences, Pollenza/Bra (Italy) en emeritus professor Toegepaste Filosofie, Vrije Universiteit en Wageningen Universiteit. Afgelopen voorjaar verscheen zijn boek ‘Goed eten. Filosofie van voeding en landbouw’.

 

 

 

‘Diëtisten hebben geen leefstijlcoach-opleiding nodig.’

Tekst: Angela Severs | Foto: Michel Campfens

Interview met Ellen Govers, diëtist in de eerste lijn, over de opkomst van de leefstijlcoach.  

Is leefstijlcoaching een onderdeel van je werk?
‘Zeker, het gaat altijd om het complete verhaal: niet alleen eten, maar bijvoorbeeld ook bewegen, slapen, emoties, stress, alcohol, roken. Het hangt allemaal met elkaar samen. Iemand die slecht slaapt, gaat vaak meer eten. En stoppen met roken heeft invloed op het gewicht. In de anamnese van een cliënt wordt leefstijl daarom standaard meegenomen en ik geef daar ook adviezen over.’

Waarom vind je het niet nodig om leefstijlcoach te worden?
‘De vijf pijlers van een gezonde leefstijl – Bewegen, Roken, Alcohol, Voeding en Ontspanning ofwel BRAVO – beheers je als diëtist al, door je opleiding en ervaring. Hooguit volstaat een kleine bijscholing, bijvoorbeeld om te leren omgaan met groepsdynamiek. Dat kan handig zijn omdat diëtisten vaak individueel behandelen en leefstijlcoaching juist vaak in groepen wordt gegeven. Verder is het ook handig om te leren hoe je gerichte beweegadviezen kunt geven. Maar diëtisten hebben echt geen complete leefstijlcoachopleiding nodig.’

‘Als diëtist ben ik beter uitgerust om mensen met een medische indicatie te behandelen’

Wat is de meerwaarde van jou als diëtist boven een leefstijlcoach?
‘Als diëtist ben ik beter uitgerust om mensen met een medische indicatie te behandelen. Want daar gaat het bij de leefstijlinterventie om: mensen met obesitas of overgewicht in combinatie met comorbiditeit. Deze groepen mogen ook niet door een gewichtsconsulent worden behandeld. In mijn ogen zit de voedingskennis van een leefstijlcoach met een andere achtergrond dan diëtetiek, op hetzelfde niveau als die van een gewichtsconsulent. Een diëtist heeft meer kennis van de pathologie dan deze leefstijlcoaches en is zich bewuster van de complexe oorzaken van overgewicht en obesitas dan een leefstijlcoach. Alleen diëtisten kunnen voeding de centrale plek in de behandeling geven die deze doelgroep nodig heeft.’

Kan een leefstijlcoach meerwaarde hebben voor bepaalde cliënten?
‘Misschien voor cliënten die zich vooral willen richten op beweging en niet met eten aan de slag willen. Maar uiteindelijk draait het bij deze doelgroep om afvallen, dat is dé manier om een hoge bloedruk, verhoogd cholesterol of diabetes het hoofd te bieden. En voor afvallen zal iemand toch aan de slag moeten met eten; bewegen is daarbij alleen ondersteunend. Daarnaast zullen er altijd mensen zijn waarbij leefstijlcoaching niet goed werkt. Die kunnen dan het beste worden doorverwezen naar een diëtist voor een individueel behandeltraject.’

Ellen Govers is een zeer ervaren diëtist in de eerste lijn en werkzaam bij zorginstelling Amstelring in Amsterdam. Zij heeft zich gespecialiseerd in overgewicht en obesitas bij volwassenen en kinderen, plus de daarbij behorende comorbiditeit (diabetes mellitus type 2, hart- en vaatziekten, eetbuistoornis, slaapapneu, jicht, artrose). Daarnaast is ze voorzitter van het Kenniscentrum Diëtisten Overgewicht en Obesitas (KDOO) en vertegenwoordigt ze de diëtetiek binnen het Partnerschap Overgewicht Nederland (PON).

Dr. Canan Ziylan: ‘Veel ouderen krijgen te weinig eiwit binnen; schokkend weinig!’

 

Ondervoeding bij ouderen komt vaak voor, ook omdat huisartsen en zorgverleners bij de thuiszorg te laat signaleren dat iemand ondervoed is. Dr. Canan Ziylan promoveerde op ouderen en ondervoeding en ziet een belangrijke taak weggelegd voor de diëtist: ‘Voedingskundig weten we wat ouderen nodig hebben, maar we moeten ze zover krijgen dat ze het ook gaan eten.’

Tekst: Stephan Peters | Foto’s: Michel Campfens

Tijdens haar studie en werk ging Canan Ziylan zich steeds meer interesseren in voeding en ouderen. Na een Master Nutrition & Health waarbij ze onderzoek deed naar eenzaamheid bij ouderen, promoveerde ze uiteindelijk op het gebied van ondervoeding bij ouderen. Sinds 2016 geeft ze op dit gebied les als docent bij de opleiding Verpleegkunde en bij het Kenniscentrum Zorginnovatie aan de Hogeschool Rotterdam.

Je bent een specialist in voeding en ouderen. Hoe is dat zo gekomen?
‘Na mijn Bachelor Voeding en Gezondheid heb ik de Master Nutrition & Health gedaan, met een specialisatie in Public Health Nutrition. Voor mijn thesis heb ik me toen verdiept in eenzaamheid bij ouderen met dementie en ook tijdens mijn stage heb ik gekeken naar de effectiviteit van casemanagers bij dementie. Na m’n afstuderen ben ik bij Wageningen Food & Biobased Research gaan werken. Daar heb ik meegewerkt aan een interventie rondom het voorkomen van ondervoeding in verpleeghuizen; het ‘Genieten aan tafel’ project. Toen kwam dus voor het eerst mijn interesse voor zowel ouderen als voeding bij elkaar.’

Waardoor besloot je op dit onderwerp te willen promoveren?
‘Voeding is in mijn ogen meer dan gezondheid alleen; het is ook een cultuuruiting en draagt bij aan je identiteit. Ik ben het type dat graag in de praktijk kijkt hoe je ervoor kan zorgen dat mensen beter gaan eten omdat het bijdraagt aan een betere gezondheid. Aangezien ik erg op de praktijk gericht ben, vond ik een promotietraject geen logische stap. Dat leek me echt niets voor mij. Toch vond dr. Annemien Haveman-Nies, die mij begeleidde bij mijn thesis bij de WUR, een promotie-onderzoek juist iets voor mij. Zij heeft me enorm gemotiveerd het toch te gaan doen. Dat maakte voor mij echt het verschil. Daarnaast sprak me aan dat ik bij het onderzoek veel contact zou hebben met ouderen door de onderzoeksopzet en de interviews.’

‘Dat mijn opa’s en oma’s op mijn promotie aanwezig waren, voelde als het grootste cadeau’

Wat vind je zo leuk aan het contact met ouderen?
‘Ik ben erg geïnteresseerd in mensen en houd ervan om ze te spreken en te interviewen. Toen ik jonger was, heb ik vaak mijn opa’s en oma’s, die inmiddels weer in Turkije wonen, geïnterviewd. Ik weet daarom veel van hun achtergrond. Mijn opa’s en oma’s zijn ook een van de belangrijkste redenen dat ik van ouderen houd. Zij en mijn ouders hebben me altijd enorm gemotiveerd om te studeren en mezelf te ontwikkelen. Ik was trots toen ze uit Turkije overkwamen voor de verdediging van mijn proefschrift. Daarmee konden ze zien dat hun motiverende rol een grote spil in mijn ontwikkeling is geweest. Dat mijn opa’s en oma’s op mijn promotie aanwezig waren, voelde als het grootste cadeau.’

Kun je wat meer vertellen over je promotieonderzoek?
‘Het hoofddoel van het project was het ontwikkelen van eiwitverrijkte maaltijden die in de praktijk de eiwitinname bij ouderen zouden moeten verhogen. We hebben dus niet gekeken naar parameters over ondervoeding, maar sec naar de effecten op de eiwitinname. We weten namelijk dat het verhogen van eiwitinname een effect heeft op het verkleinen van de gevolgen van ondervoeding. Wat ik heb gedaan, is gekeken hoe je de eiwitinname op een lekkere manier kunt verhogen, zonder dat dit wordt gecompenseerd doordat ouderen op andere momenten minder gaan eten.’

Hoe heb je dat aangepakt?
‘Ik ben eerst in gesprek gegaan met zorgverleners zoals huisartsen en verpleegkundigen. Wat me daarbij opviel was dat voeding niet echt prioriteit had bij de meesten en dat het ook wegviel bij alle andere zorgtaken die ze hadden. Vooral bij huisartsen en in de wijkzorg wordt vaak te laat gesignaleerd dat iemand ondervoed is. Het valt pas op als iemand flink is afgevallen. Maar eigenlijk ben je dan al te laat, omdat het heel moeilijk is om het gedrag dat eraan ten grondslag ligt, aan te passen. Het spierverlies tijdens dit proces compenseren is moeilijk. Het gaat trouwens niet alleen over voeding; je moet ook bewegen om de eiwitten in de spieren weer op te bouwen. Daarnaast heb je ook ouderen die wel goed eten en toch spieren verliezen. Hier kan een ziekte onder zitten. Het op tijd oppikken van verschijnselen van ondervoeding is dus om meerdere redenen erg belangrijk.’

Waarom geven ouderen zelf niet aan dat ze weinig eten of afvallen?
‘Ondervoeding wordt vaak niet tijdig gesignaleerd, omdat ouderen zich er ook niet van bewust zijn. Veel ouderen zijn blij dat ze afvallen of ze hebben het niet in de gaten. Ondervoeding gaat gepaard met spierverlies en daardoor wordt een oudere zwakker. Maar die zwakte wijten ze aan ouderdom en daarom gaan ouderen er niet mee naar de huisarts. Bovendien zouden de meeste huisartsen bij ouderen niet eens doorvragen naar hun voedingsstatus en -gewoonten.’

‘Veel ouderen krijgen met de dagelijkse voeding erg weinig eiwitten binnen. Zeker bij het ontbijt en de lunch; hooguit een eitje’

Hoe kunnen ouderen die bijvoorbeeld thuismaaltijden ontvangen toch ondervoed zijn?
‘Uit mijn onderzoek bleek dat een kwart van de ouderen die maaltijden thuis ontvingen, ondervoed was. Veel van de ouderen die 3 tot 4 maaltijden per week ontvingen, bleken die maaltijden te verdelen over de hele week. Dat was soms om financiële redenen en soms omdat ze de hele maaltijd niet op konden. Veel ouderen waren zich er niet bewust van dat ze minder waren gaan eten. En degenen die het wel beseften, maakten zich geen zorgen, want “ja, ik doe ook minder per dag”. Wat ook opviel in mijn onderzoek was dat veel ouderen met de dagelijkse voeding erg weinig eiwitten binnenkregen. Zeker bij het ontbijt en de lunch; hooguit een eitje. Ik zag veel ouderen die simpel ontbeten met een cracker met jam en lunchten met voornamelijk of alleen maar fruit. Die ouderen denken dat ze dan goed bezig zijn, maar er komt veel te weinig eiwit binnen; schokkend weinig! Helaas is er bij ouderen te weinig bewustzijn over gezond en eiwitrijk eten. En de combinatie met te weinig bewegen is geen goede.’

Hoe hebben jullie de eiwitverrijkte maaltijden bij ouderen getest?
‘We hebben maaltijden gemaakt met in elke hoofdmaaltijd 25-30 gram eiwit. Voor het onderzoek zijn vier verschillende maaltijden ontwikkeld met respectievelijk een normaal en een verhoogd eiwitgehalte. Dat deden we heel simpel door bijvoorbeeld te spelen met de verhouding doperwten/worteltjes – doperwten bevatten meer eiwitten – of door melkpoeder door sauzen en de aardappelpuree te verwerken. We hebben de maaltijden in het sensorische lab van het Restaurant van de Toekomst laten eten. De ouderen werd gevraagd om daar vier opeenvolgende weken, een keer per week een maaltijd te komen eten, waarbij ze niet wisten welke variant ze te eten kregen. Na elke maaltijd testten we hoe de maaltijd werd gewaardeerd en vroegen we de ouderen om nog twee uur te blijven. Zo konden we testen wat de effecten van de maaltijden waren op verzadiging en of er mogelijk compensatie plaats zou vinden. Uit de resultaten bleek geen verschil in de waardering voor de maaltijden, maar met de eiwitrijke maaltijden waren de ouderen wel meer verzadigd.’

Hebben jullie de maaltijden ook nog in een thuisomgeving getest?
‘Jazeker. Als laatste hebben we de eiwitverrijkte maaltijden getest in de praktijk bij thuiswonende ouderen in een ouderenwooncentrum. Deze ouderen hadden geen ziektes, maar waren wel een beetje hulpbehoevend en kregen dus thuiszorg en huishoudelijke ondersteuning. Ook deze ouderen wisten niet welke maaltijden ze kregen. Van het brood tijdens ontbijt en lunch wisten ze ook niet of het wel of niet met eiwit was verrijkt. Via voedingsdagboeken hielden de ouderen bij wat ze aten en wij namen de resten van de maaltijden weer in om te kijken wat er precies gegeten was. Wat bleek? Met de eiwitverrijkte maaltijden kregen de ouderen de gewenste 1,2 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht binnen. Bij de andere groep was het 1 gram, en dat is iets te weinig. Bovendien zagen we in deze real-life setting dat er niet werd gecompenseerd. De belangrijkste conclusie was dat eiwitverrijkt brood en eiwitverrijkte maaltijden echt kunnen helpen om de eiwitinname te doen toenemen. Al met al een mooi en erg praktisch resultaat voor een proefschrift.’

 

Wat vind je dat er verbeterd kan worden bij voeding en ouderen?
‘Voedingskundig weten we wat mensen wel en niet nodig hebben, maar de vraag is hoe we ouderen zover krijgen dat ze dit gaan eten. Wat we nu vaak zien is dat de thuiszorg met de SNAQ-vragenlijst bij een oudere ondervoeding vaststelt en diegene dan doorverwijst naar de diëtist. Daarmee denkt de thuiszorg dat het voor hen klaar is. Maar de diëtist kan níets zonder de hulp van de thuiszorg. Wat ook niet helpt, is dat de thuiszorg soms een beetje neerkijkt op de diëtist. Ik heb verzorgers vaker tegen ouderen horen zeggen dat “zo’n meisje je dan komt vertellen wat je moet eten”. De diëtist staat dan meteen op achterstand. En er bestaan ook veel vooroordelen, bijvoorbeeld dat diëtisten vooral drinkvoeding voor zouden schrijven. Dat is natuurlijk niet waar. Er moet duidelijk een veel betere samenwerking komen tussen alle hulpverleners als het om voeding en ouderen gaat.’

‘De diëtist moet zich niet alleen met de oudere bezighouden, maar ook met alle professionals en familie eromheen’

Wat moet er gebeuren om te zorgen dat de diëtist meer invloed krijgt?
‘De diëtist is onvervangbaar! Die is de enige die een goed voedingsadvies kan geven. Daarom moeten diëtisten veel beter uitleggen aan de huisarts, verpleegkundigen en andere hulpverleners wat ze precies doen en waarom. Ze moeten veel doortastender zijn in het pakken van hun rol. Om hun werk effectiever te maken, moet de diëtist zich niet alleen met de oudere bezighouden, maar ook met alle professionals en familie eromheen.’

Waarom heb je besloten om les te gaan geven op de Hogeschool Rotterdam?
‘Ik vind dat er veel meer aandacht moet komen voor voeding in de zorg. En dat begint bij het onderwijs. Het is heel onwerkelijk dat er bijvoorbeeld bij de opleiding fysiotherapie helemaal geen voeding in het curriculum zit. Bij het Instituut voor Gezondheidszorg van de Hogeschool Rotterdam zien ze dat ook in. Daarom werk ik hier aan het invoeren van voedingsonderwijs in de opleiding verpleegkunde. Wij zorgen nu dat voeding in het curriculum komt, maar ook dat de omgeving meer gezondheidsbewust wordt. Zo werken we ook aan het gezonder maken van de kantines. Het begint immers bij jezelf!’

Zuivel opnieuw geassocieerd met lager risico darmkanker

 

Dat de totale zuivel- en melkconsumptie geassocieerd is met een lager risico op darmkanker is overtuigend aangetoond. Spaanse onderzoekers hebben nu ook gekeken naar die associatie bij een groep ouderen met een hoog risico op hart- en vaatziekten.1

Studie
Voor de analyse zijn gegevens gebruikt van de PREDIMED-studie (PREvención con DIeta MEDiterránea). Dit is een interventie-studie waarbij de deelnemers (55-80 jaar) met een hoog risico op hart- en vaatziekten in drie groepen werden verdeeld a)mediterrane voeding met extra olijfolie, b) mediterrane voeding met extra noten, c) controlegroep (vetarm). Bij aanvang en elk volgend jaar hebben de deelnemers een uitgebreide voedselfrequentievragenlijst ingevuld. Op die manier werd in kaart gebracht welke zuivelproducten er allemaal gegeten en gedronken werden, in welke hoeveelheden en of er verbanden zijn met het risico op darmkanker. Omdat de oorspronkelijke interventies niet belangrijk waren, zijn de groepen samengevoegd en als een observationele studie geanalyseerd.

Zuivel verlaagt risico op darmkanker
• Gedurende een mediane duur van zes jaar waren er 97 incidenten van darmkanker opgetreden bij 7.216 deelnemers.
• De mediane zuivelconsumptie was 350 g/dag (220 gram melk, 65 gram yoghurt, 26 gram volvette zuivelproducten, 25 gram kaas).
• De deelnemers met de hoogste zuivelconsumptie (hoogste tertiel) hadden een 45% lager risico op darmkanker vergeleken met deelnemers met de laagste zuivelconsumptie (laagste tertiel).
• De deelnemers die de meeste magere- en halfvolle melk dronken, hadden een 46% lager risico op darmkanker vergeleken met deelnemers die de minste melk dronken.
• Voor andere zuivelproducten (waaronder yoghurt, kaas, volle zuivel, gezoete zuivel en gefermenteerde zuivel) werden geen lagere risico’s gevonden.

Conclusie
Deze studie laat zien dat de consumptie van totaal zuivel en magere melk is geassocieerd met een verlaagd risico op darmkanker.


Referentie

  1. Barrubés L, et al. Dairy product consumption and risk of colorectal cancer in an older Mediterranean population at high cardiovascular risk. Int J Cancer. 2018 Apr 16.

Mariëtte de Mol van Otterloo: ‘Ik word helemaal blij van dit werk.’


Tekst: Karine Hoenderdos | Foto: Michel Campfens

Waarom ben je leefstijlcoach geworden?
‘Ik vond de diëtetiekopleiding echt heel leuk, maar toen ik eenmaal aan het werk was, raakte ik heel snel gefrustreerd. Want waarom deden mijn cliënten niet gewoon wat ik ze adviseerde? Ik miste coachingsvaardigheden en ook kennis over gedragsverandering en beweging. Daarom heb ik de opleiding tot leefstijlcoach gedaan. Nu is mijn carrière echt “rond”. Ik word helemaal blij van dit werk.’

‘Ik zoom veel meer in op het doel
en de motivatie van de cliënt’

Is je werk erdoor veranderd?
‘Ja, zeker! Ik ga nu veel meer uit van de wens van de cliënt: wat is zijn of haar startpunt? Ik start het gesprek altijd met het doornemen van de BRAVO-factoren: Bewegen, stoppen met Roken, Alcohol en drugs, Voeding en Ontspanning. In die factoren zoek ik samen met de cliënt naar de aanknopingspunten om gedrag te veranderen. En dat is lang niet altijd voeding. Ik krijg veel mensen die alles al geprobeerd hebben en die het vertrouwen in hulpverleners kwijt zijn, maar ook in hun eigen kunnen. Ik adviseer nooit meer een complete ommezwaai in leefstijl, maar werk altijd in kleine stapjes. Zo krijgen ze weer vertrouwen in zichzelf en leren ze nieuwe gezonde gewoontes aan.’

Wat is de meerwaarde voor jou als diëtist?
‘De grootste verandering is dat ik veel meer inzoom op het doel en de motivatie van de cliënt. Ik neem geen genoegen meer met “Ik wil 20 kilo afvallen” maar vraag door tot het échte doel boven water is. Bijvoorbeeld dat iemand weer in een vliegtuigstoel past en zijn kleinkinderen in het buitenland kan bezoeken. Daar zit de échte motivatie. Waarschijnlijk doen heel ervaren diëtisten dit trouwens ook. Maar ik heb dit echt op de opleiding tot leefstijlcoach geleerd.’

Wat is de meerwaarde van een leefstijlcoach voor je cliënten?
‘Ik geef veel trainingen waarin ik de verschillende aspecten van een gezonde leefstijl uitdiep. Elke training opnieuw begin ik met het rondje “Wat ging er goed?”. Mensen zijn snel geneigd om over hun mislukkingen na te denken. Als leefstijlcoach help ik mensen om de kleine stappen vooruit te herkennen en te waarderen. Elke dag 2 glazen water drinken? Dat is een stap vooruit. Laatst zei een cliënt: “Je hebt me positief leren kijken naar mezelf”. Ik denk dat daar echte winst zit.’

Mariette de Mol van Otterloo heeft wat je noemt een ‘zoekende’ scholingscarrière gehad, met opleidingen als economie, accountancy, verschillende koksopleidingen en uiteindelijk de opleiding diëtetiek. Een paar jaar na haar afstuderen als diëtist volgde ze de opleiding tot leefstijlcoach. Ze geeft nu als leefstijlcoach groepstrainingen over gezonde leefstijl bij Eerstelijns Zorggroep Haaglanden (ELZHA). ELZHA ondersteunt huisartsenpraktijken bij zorg aan hun chronische patiënten in de regio Den Haag. Verder is de Mol van Otterloo als franchisenemer aangesloten bij Visiom leefstijlcoaches, een landelijk netwerk van leefstijlcoaches.

Opkomst van de leefstijlcoach

Tekst: Angela Severs

Onlangs besloot het kabinet om leefstijlcoaching vanaf 2019 op te nemen in de basisverzekering.1 De opleiding tot leefstijlcoach staat nog in de kinderschoenen, maar het aanbod neemt gestaag toe. Veel mensen zien leefstijlcoaching als een kans voor diëtisten; anderen vinden het een bedreiging. Voeding Magazine zet de feiten en meningen op een rij. 

Leefstijlcoaching is meer dan alleen adviezen geven over voeding of beweging. Alle voor de cliënt relevante leefstijlthema’s worden in de begeleiding meegenomen, dus ook thema’s als slaap en ontspanning. Een leefstijlcoach heeft verstand van leefstijl én coaching, en focust op wat de cliënt nodig heeft om gezonde keuzes te maken in het dagelijks leven. Keuzes die bij hem of haar passen en die men daardoor kan volhouden. Coachen vormt de grondslag van de aanpak bij leefstijlcoaching. Dit betekent dat een leefstijlcoach mensen begeleid bij het maken van hun eigen keuzes.

Titel en opleiding
Op dit moment is leefstijlcoach geen beschermde titel. De Beroepsvereniging Leefstijlcoaches Nederland (BLCN) hanteert wel criteria voor haar leden. Bij de BLCN kunnen zich alleen leefstijlcoaches aansluiten die minimaal een hbo-diploma hebben en een geaccrediteerde (post) hbo-opleiding tot leefstijlcoach hebben gevolgd (zie kader). Voor diëtisten bestaan er ook verkorte opleidingen. Zo heeft de Academie voor Leefstijl en Gezondheid een geaccrediteerde opleiding die bestaat uit 11 lessen, in plaats van 16, omdat het onderdeel voeding daarin niet tot nauwelijks behandeld wordt. Ook de Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN) organiseert eind 20-8 een driedaagse module. Deze module is niet door de BLCN geaccrediteerd, mede omdat nog niet duidelijk is of BLCN-accreditatie nodig is voor vergoeding van leefstijlcoaching. De HAN-module gaat in op andere leefstijlonderwerpen dan voeding, zoals een beweegplan en omgaan met slaap- en ontspanningspatronen. Ook motiverende gespreksvoering, alcohol en roken komen aan bod.

Kritiek diëtisten
De meningen onder diëtisten over leefstijlcoaches en het opnemen van leefstijlcoaching in de basisverzekering zijn verdeeld. Dat blijkt uit een enquête die Nieuws voor diëtisten dit voorjaar hield onder 403 diëtisten.2 Zo’n 30 procent van hen ziet leefstijlcoaching als een kans voor de diëtist. Zij laten zich bijscholen tot leefstijlcoach of hebben al scholing achter de rug. De rest van de diëtisten heeft meer moeite met het concept. Circa 10 procent van de diëtisten geeft aan de opkomst van de leefstijlcoach als een bedreiging te zien voor hun bestaan als diëtist. Nog eens 10 procent ziet geen nut in de leefstijlcoach en geeft aan ook niets te willen veranderen aan de manier waarop zij zelf werken. Voor ongeveer 20 procent van de diëtisten is de vraag niet van toepassing omdat ze geen mensen met overgewicht behandelen. De overige 30 procent maakte gebruik van de mogelijkheid om een eigen antwoord te formuleren (zie kader). Van hen vindt een groot deel dat een opleiding tot leefstijlcoach onnodig is, omdat de diëtist in hun ogen al een expert is op het gebied van leefstijl.

Niet de leefstijlcoach wordt vergoed, maar de gecombineerde leefstijlinterventie

Gecombineerde leefstijlinterventie
Een aantal deelnemers aan de enquête vindt dat eerstelijns diëtisten moeten meegaan met de tijd. ‘Dat betekent niet per se bijscholen tot leefstijlcoach maar wel samenwerkings-verbanden aangaan met fysiotherapeuten of leefstijlcoaches om professionele informatie over voeding toe te voegen aan de multidisciplinaire behandeling’, aldus een van hen. Dit snijdt zeker hout, want het is niet de leefstijlcoach die vergoed wordt, maar de zogenoemde gecombineerde leefstijlinterventie. Zo’n interventie moet bestaan uit advies en begeleiding bij voeding, beweging en gedrag, met als doel een gezondere leefstijl. Uitgangspunt is dat deze drie onderdelen worden aangeboden in een zorgprogramma van 24 maanden door aanbieders die – eventueel samen – de juiste competenties hebben. Voor diëtisten die geen leefstijlcoach zijn, kan samenwerken met andere disciplines dus kansen bieden. Overigens worden alleen bewezen effectieve leefstijlinterventies vergoed en verschilt het per interventie welke disciplines dat mogen uitvoeren. Op dit moment worden er interventies beoordeeld, zoals de Beweegkuur en Slimmer. Deze twee interventies worden niet uitgevoerd door leefstijlcoaches, maar door een combinatie van een diëtist en een fysiotherapeut of oefentherapeut. Het is nog niet bekend of het RIVM deze twee interventies gaat opnemen als bewezen effectief in het register van het Loket Gezond Leven. Ook andere details moeten nog door de Nederlandse Zorgautoriteit worden uitgewerkt. Zo zijn er plannen om de leefstijlinterventie niet ten koste te laten gaan van het eigen risico van de patiënt, maar zeker is dat nog niet.

Onderzoek leefstijlcoaching
Een belangrijke aanleiding voor opname van leefstijlcoaching in de basisverzekering is een experiment dat zorgverzekeraar CZ met leefstijlcoaches heeft uitgevoerd in Noord-Brabant (Coaching op Leefstijl, afgekort CooL).3 Er deden 350 mensen mee die obesitas hadden of overgewicht in combinatie met een verhoogd risico op diabetes of hart- en vaatziekten. De deelnemers volgden gedurende 6 tot 8 maanden 8 groepssessies van 1,5 uur en 4 individuele sessies van 0,5 uur. De leefstijlcoaches in het onderzoek hebben een eenjarige post-hbo-opleiding tot leefstijlcoach gevolgd. De vooropleidingen van de leefstijlcoaches varieerden van diëtetiek tot verpleegkunde en van lichamelijke opvoeding tot sociaalpedagogisch werk. Na afloop van dit experiment waren de deelnemers gemiddeld 2,2 kilo afgevallen. Van de deelnemers woog 62 procent 2 jaar na aanvang nog steeds minder dan voorheen. Bij tweederde van hen ging het om een totaal gewichtsverlies van minimaal 2 procent en een derde was meer dan 5 procent afgevallen ten opzichte van het aanvangsgewicht. Deelnemers gingen niet alleen gezonder eten, maar ook meer bewegen en ze voelden zich fitter en energieker.

Reacties
Enkele reacties van diëtisten op de vraag wat zij vinden van het opnemen van leefstijlcoaching in de basisverzekering:

  • ‘Het idee dat een diëtist alleen voedingsadviezen geeft, is totaal achterhaald. Ik geef bijvoorbeeld ook slaaptips en beweegadviezen.’
  • ‘Wanneer je als diëtist motivational interview als gesprektechniek toepast, dan heb je geen cursus leefstijlcoach nodig.’
  • ‘Als diëtist hebben we genoeg ervaring en kunde om mensen te begeleiden naar een gezonde leefstijl.’

Geaccrediteerde post HBO-opleidingen tot leefstijlcoach

Zoals bekend op moment van schrijven.

  • Opleiding leefstijlcoach van Academie voor Leefstijl en Gezondheid
  • Post-hbo registeropleiding tot integraal leefstijlcoach van Mark Academy
  • Post-hbo registeropleiding leefstijlcoach van Brickhouse Leefstijlcoach Academy (vanaf 17 mei 2018)

Referenties

  1. Rijksoverheid. Meer ruimte voor preventie in basispakket zorgverzekering. Nieuwsbericht 1 juni 2018
  2. C. Vondermans. Resultaten Grote Nieuws voor diëtisten enquête 2018, maart 2018
  3. C. van Rinsum et al. Coaching op Leefstijl (Cool). Eindrapportage van een implementatie- en monitoringstudie, april 2018

Hollandse kazen goede vitamine K2 bron

Tekst: Rob van Berkel

Kaas is een goede leverancier van vitamine K2, maar het assortiment aan kazen loopt sterk uiteen. Er zijn verschillen in vetpercentage, rijpingsduur en land van herkomst. Onderzoekers van Maastricht hebben nu gekeken of er daardoor ook verschillen zijn in de hoeveelheid vitamine K2. Het blijkt dat de (half)harde Hollandse kazen een goede bron van vitamine K2 zijn. Sommige buitenlandse kazen scoren duidelijk minder. Hun bevindingen hebben ze onlangs gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift ‘Nutriënts’.1

 

Wat is vitamine K2?

Vitamine K staat met name bekend om de essentiële rol die het speelt bij de bloedstolling. Het vet-oplosbare vitamine doet echter meer. Zo is het ook betrokken bij de botgezondheid en het behoud van soepele bloedvaten. In onze voeding komen voornamelijk twee verschillende soorten vitamine K voor: K1 (phylloquinone) en K2 (menaquinone). Ongeveer 90% van de vitamine K die we binnenkrijgen is K1, wat te vinden is in groene (blad)groenten, algen en sommige plantaardige oliën. De overige 10% is K2 wat te vinden is in gefermenteerde zuivelproducten zoals kaas en kwark en een beetje in vlees, lever en eieren. Onze darmbacteriën produceren ook vitamine K2, maar de opname ervan is waarschijnlijk beperkt.2 Er zijn verschillende vormen vitamine K2, aangegeven met het aantal zijketens. Je komt ze tegen als MK4 t/m MK14. Hoewel we met onze voeding name K1 binnenkrijgen, dragen vitamine K1 en K2 in vergelijkbare mate bij aan de vitamine K-status. Dat komt omdat vitamine K2 uit dierlijke producten beter wordt opgenomen dan vitamine K1 uit plantentaardige producten. De opname van vitamine K1 kun je wel verbeteren door er vet aan toe te voegen. Een ander verschil is dat de inname van vitamine K2, en niet van K1, is geassocieerd met een verlaagd risico op coronaire hartziekten.3, 4 Vandaar ook de interesse die er is in met name vitamine K2. Tot slot is er nog een derde vorm, maar dat is een pro-vitamine zonder biologische activiteit: vitamine K3 (menadion). Deze vorm wordt toegevoegd aan diervoer en darmbacteriën kunnen het omzetten in het actieve MK4.

Hoeveel vitamine K2 zit er in kaas?

Kaas is een belangrijke bron van vitamine K2. Maar zijn er verschillen in de hoeveelheid vitamine K2 tussen de verschillende soorten kaas? En hebben het vetpercentage en de rijpingsduur daar invloed op? Onderzoekers van Maastricht hebben die vragen proberen te beantwoorden.1 Ze hebben daarvoor verschillende kazen gekocht bij Nederlandse supermarkten, biologische winkels (rauwmelkse kaas) en speciaalzaken (buitenlandse kazen) en het vitamine K-gehalte ervan geanalyseerd. Het vitamine K-gehalte hebben ze ook geanalyseerd van andere voedingsmiddelen om die met kaas te kunnen vergelijken. Het blijkt dat er kleine, maar ook grote verschillen zijn.

Rijpingstijd

  • In oude kaas zit wat meer vitamine K2 dan in jonge kaas. Dit komt door de aanwezigheid van K2 die door bacteriën tijdens de rijping (fermentatie) wordt gevormd. De Goudse 48+ met een rijpingstijd van 4 weken bevatte bijvoorbeeld 472 ng/g vitamine K2, terwijl die met een rijpingstijd van 13 weken 650 ng/g bevatte.
  • Kwark bevatte weinig vitamine K2 (94-140 ng/g).

Vetpercentage

  • 20+ kazen bevatten gemiddelde tot behoorlijke hoeveelheden vitamine K2 (270-387 ng/g).
  • 40-45+ kazen waren rijk aan vitamine K2 (490-647 ng/g).
  • Rauwmelkse kazen van lokale zuivelboerderijen waren rijk aan vitamine K2 (604-789 ng/g).    

   

         Hoeveelheid vitamine K1 en K2 in Hollandse kazen.

Europese kazen

  • Kaas uit Mediterrane landen (feta, mozarella, Gorgonzola, pecorino) bevatte weinig vitamine K2 (maximaal 117 ng/g). Parmezaanse kaas bevatte zelfs nauwelijks iets (3 ng/g).
  • De Franse kazen Boursin en Brie bevatten weinig vitamine K2 (respectievelijk 111 en 125 ng/g). Roquefort en Camembert bevatte duidelijk meer (respectievelijk 381 en 681 ng/g). Van de Franse kazen zat de meeste vitamine K2 in Münster, gemaakt van rauwe ongepasteuriseerde melk (801 ng/g).
  • De Britse kazen Cheddar en Stilton bevatte gemiddelde tot behoorlijke hoeveelheden vitamine K2 (respectievelijk 323 en 433 ng/g).
  • De Zwitserse kazen Raclette en Emmenthal bevatten ook gemiddelde tot behoorlijke hoeveelheden vitamine K2 (respectievelijk 235 en 494 ng/g), terwijl Gruyère maar weinig bevatte (65,3 ng/g).
  • De Noorse kazen Norvegia en Gamalost bevatten veel vitamine K2 (respectievelijk 415 en 542 ng/g).

         Hoeveelheid vitamine K1 en K2 in een aantal Europese kazen.

Non-zuivel voedingsmiddelen

  • Herten-, varkens- en rundvlees bevatten maar weinig vitamine K2 (8,8-18,9 ng/g). Kippenvlees, rundergehakt en runderlever bevatten wat meer vitamine K2 (76,1-112 ng/g)
  • Vis (makreel, schol, garnalen, zalm, haring) bevatte meestal weinig vitamine K2 (0,7-52,8 ng/g). Paling bevatte daarentegen veel vitamine K2 (631 ng/g). Waarschijnlijk komt dit omdat paling tegenwoordig gekweekt wordt en voer krijgt waar vitamine K3 (menadion) aan wordt toegevoegd. De paling bevatte namelijk alleen maar MK4, wat gevormd kan worden uit vitamine K3.
  • Bij de gefermenteerde groente valt nattō op. Deze gefermenteerde sojabonen bevatten maar liefst 10.985 ng/g vitamine K2. In Nederland wordt het echter nauwelijks gegeten. De bij ons meer bekende zuurkool blijft steken op 55 ng/g.

         Hoeveelheid vitamine K1 en K2 in vlees, vis en groenten.


Referenties

  1. Beulens JW, Booth SL, van den Heuvel EG, Stoecklin E, Baka A, Vermeer C. The role of menaquinones (vitamin K2) in human health. Br J Nutr. 2013 Oct;110(8):1357-68.
  2. Geleijnse JM, Vermeer C, Grobbee DE, Schurgers LJ, Knapen MH, van der Meer IM, Hofman A, Witteman JC. Dietary intake of menaquinone is associated with a reduced risk of coronary heart disease: The Rotterdam Study. Nutr. 2004, 134, 3100–3105.
  3. Gast GC, de Roos NM, Sluijs I, Bots ML, Beulens JW, Geleijnse JM, Witteman JC, Grobbee DE, Peeters PH, van der Schouw YT. A high menaquinone intake reduces the incidence of coronary heart disease. Nutr Metab Cardiovasc Dis. 2009 Sep;19(7):504-10.
  4. Vermeer C, et al. Menaquinone Content of Cheese. Nutrients. 2018 Apr 4;10(4). pii: E446.

Wegwijs in de Voedingsjungle

Wat is een gezond ontbijtje voor mijn kind van 4 jaar? Drinkt m’n baby wel genoeg? En wat doe ik met een kleuter die geen enkele groente lust? Veel ouders en ook diëtisten worstelen met hoe ze kinderen gezond kunnen leren eten. Daarom schreven Manon van Eijsden en Michelle van Roost het boek ‘Wegwijs in de voedingsjungle’.

De auteurs van Eijsden en van Roost, respectievelijk voedingskundige en levensmiddelentechnoloog, geven sinds vijf jaar informatie over gezonde voeding op ouderavonden van de kinderopvang en basisscholen. Hun boek is gebaseerd op vragen die ouders en verzorgers hen stelden.

Het boek is ingedeeld in twee belangrijke periodes; het eerste levensjaar, waarin een kind verdriedubbelt in gewicht, en de periode van 1 tot 9 jaar. Alle onderwerpen komen voorbij, zijn overzichtelijk ingedeeld én waar mogelijk wetenschappelijk onderbouwd.

In tien hoofdstukken vindt de lezer antwoord op vragen als: hoe zit het met suiker, zout en E-nummers, hoeveel en wat heeft een kind nodig in elke leeftijdsfase, wat is een gezonde warme maaltijd en wat geef ik te drinken en als tussendoortje? Een mooi en leesbaar naslagwerk voor ouders en professionals.

Michelle van Roost en Manon van Eijsden, ‘Wegwijs in de Voedingsjungle’, Kosmos Uitgevers, ISBN: 9789021567495

Prof. Dagnelie over De Maastricht Studie: ‘Een derde van de bewoners van Zuid-Limburg heeft type 2 diabetes of prediabetes’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ons land heeft een sterke traditie met gezondheidswetenschappelijk cohortonderzoek. Vroegere cohorten brachten de effecten in beeld van voeding en andere risicofactoren op het ontstaan van chronische ziekten en kanker. Die studies vormen, samen met interventiestudies, de basis van ons huidige gezondheidsbeleid. Nieuwere studies met recentere generaties – en dito leefstijl – bieden belangrijke kennis voor toekomstig gezondheidsbeleid. Daarom staat vanaf nu in elk Voeding Magazine een groot Nederlands cohortonderzoek: wie zijn de deelnemers, waarop ligt de focus en welke resultaten zijn er tot nu toe? Deel 1: De Maastricht Studie.

Tekst: Pieter C. Dagnelie (Department of Internal Medicine, CARIM School for Cardiovascular Diseases, Maastricht University), Simone J.P.M. Eussen (Department of Epidemiology, CARIM School for Cardiovascular Diseases, Maastricht University), Stephan Peters en Jolande Valkenburg (Nederlandse Zuivel Organisatie)
Illustratie: Dannes Wegman
Foto’s: Jonathan Vos Photography

De Maastricht Studie is een observationeel prospectief populatie-gebaseerd cohortonderzoek dat in 2010 is gestart onder de Zuid-Limburgse bevolking. De studie richt zich op Type 2 Diabetes (T2D) en onderzoekt de etiologie (ziekteoorzaken), pathofysiologie (zieke organen), complicaties en comorbiditeiten. Doel van de studie is om mechanismen te ontrafelen achter het ontstaan van klassieke complicaties bij T2D, zoals hart- en vaatziekten, nierproblemen en afwijkingen aan de ogen (retinopathie) en het zenuwstelsel (neuropathie). Daarnaast wordt gekeken naar andere comorbiditeiten van T2D, zoals cognitieve achteruitgang, depressie en gastro-intestinale, spier-, skelet- en respiratoire ziekten. Hoe deze aandoeningen zich verhouden tot de kwaliteit van leven en het gebruik van zorg wordt ook in kaart gebracht.

Cohort

De deelnemers van De Maastricht Studie zijn geworven in de regio Maastricht en Heuvelland (gemeenten Eijsden-Margraten, Meersen en Valkenburg) in de periode 2010-2018 en worden vanaf de werving blijvend gevolgd in de tijd. Het uiteindelijk streven is om ongeveer 10.000 deelnemers in de leeftijd van 40-75 jaar te includeren. De deelnemers met T2D – ongeveer 30% – worden gerekruteerd uit het Regionaal Diabetes Patiënten Register van de regio ‘Maastricht en Heuvelland’. De controlegroep wordt geselecteerd uit de gemeentelijke basisadministratie.

Het uiteindelijk streven is om 10.000 deelnemers te includeren

Metingen en vragenlijsten

In het onderzoekscentrum van de Maastricht Studie worden alle deelnemers bij aanvang van de studie gedurende vier halve meetdagen uitgebreid onderzocht (zgn. deep phenotyping). Daarnaast wordt jaarlijks follow-up informatie verzameld over ziekten door middel van vragenlijsten. Speerpunten in de metingen zijn hart en bloedvaten (o.a. echografie, microcirculatie, vaatstijfheid), ogen, brein (MRI), cognitietests en botstelsel (hoog-resolutie extreme CT). Leefstijlfactoren die gemeten worden zijn o.a. voeding (uitgebreide voedselfrequentielijst), lichamelijke activiteit (7-daagse bewegingsmeter) en roken. Daarnaast worden erfelijke eigenschappen, leefomgeving, sociale netwerken en andere sociaaleconomische factoren in kaart gebracht.1
Figuur 1: Ziekten die bij De Maastricht Studie in beeld gebracht worden.

Stand van zaken

De Maastricht Studie is eind 2010 met de werving van deelnemers gestart. De eerste jaren van het onderzoek zijn voornamelijk gericht geweest op de dataverzameling. Inmiddels zijn ruim 7500 deelnemers geïncludeerd en de verwachting is dat de inclusie van deelnemers eind 2019 afgerond kan worden. De eerste analyses worden momenteel uitgevoerd bij de eerste groep van 3450 deelnemers, van wie ongeveer 1000 gediagnosticeerd zijn met T2D. Inmiddels zijn zo’n 70 publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften en 18 proefschriften over De Maastricht Studie verschenen. Momenteel is een nieuw initiatief in voorbereiding met het doel om vanaf 2020 alle deelnemers op te roepen voor een herhaling van alle metingen, zowel qua leefstijl als fenotypering.

Voedingsonderzoek

De voedselfrequentievragenlijst (FFQ) in De Maastricht Studie is een van de meest uitgebreide vragenlijsten die in epidemiologische studies is gebruikt. De FFQ bevat 101 vragen over voedselconsumptie over het afgelopen jaar, met 23 productgroepen en 253 individuele voedingsmiddelen (items). Daarnaast zijn in de FFQ van De Maastricht Studie aanvullende vragen toegevoegd om de inname van advanced glycation endproducts (AGEs) via de voeding te meten. AGEs ontstaan door chemische verbindingen van suikers en eiwitten of suikers en vetten van bewerkte voedingsmiddelen of bij de bereiding van eten. AGEs in onze voeding kunnen ook terecht komen in het lichaam en worden in verband gebracht met onder andere insulineresistentie en ontstekingsgerelateerde ziekten. De Maastricht Studie is een van de eerste studies ter wereld waarin de epidemiologische relatie tussen de inname van AGEs en relevante uitkomsten nauwkeurig onderzocht kan worden.

Chrono-nutrition

Bij een subpopulatie van De Maastricht Studie wordt ook de timing van voedingsinname (chrono-nutrition) onderzocht. Eerdere studies wijzen erop dat niet alleen wat we eten, maar ook de tijdstippen waarop we eten verband heeft met overgewicht, diabetes en verhoogde bloeddruk. Binnen de Maastricht Studie worden verschillende aspecten van chrono-nutrition in kaart gebracht en gerelateerd aan 24-uurs ritmes van bloedwaarden van glucose, slapen, bewegen, bloeddruk- en hartritmevariabiliteit en aan gedetailleerde fenotypes van metabole, cardiovasculaire en mentale gezondheid. Dankzij alle informatie die wordt verzameld kunnen relaties worden onderzocht tussen specifieke afzonderlijke voedingsstoffen, voedingsmiddelen en voedingspatronen (zowel kwaliteit als timing) en bekende en onbekende oorzaken en gevolgen van type 2 diabetes.1

Resultaten tot nu toe

In de eerste jaren van De Maastricht Studie is veel tijd en energie geïnvesteerd in dataverzameling. Naar verwachting zullen de verzamelde data een schat aan informatie opleveren over de oorzaken en gevolgen T2D. De eerste cross-sectionele analyses (op één tijdstip) laten onder meer de volgende resultaten zien:

Hoe vaak komt (pre)diabetes voor?

Uit de resultaten bij de eerste 3450 deelnemers blijkt, dat ongeveer een derde van de inwoners van Zuid-Limburg T2D of prediabetes heeft. Daarbij blijkt niet alleen T2D, maar ook prediabetes hand in hand te gaan met meetbare veranderingen in bloedvaten, nieren, ogen en hersenen.

Ongeveer een derde van de bewoners van Zuid-Limburg heeft type 2 diabetes of prediabetes

Voeding en betacelfunctie

In de Maastricht Studie wordt door middel van een orale glucosetolerantietest (OGTT met 7 meettijdstippen) niet alleen de insulinegevoeligheid gemeten, maar ook de functie van de pancreas (betacelfunctie). Een eerste proefschrift (L. den Biggelaar, december 2017) geschreven op basis van de eerste 3450 deelnemers in de Maastricht Studie, beschrijft de relatie tussen voeding en glucosemetabolisme. De eerste resultaten laten zien dat een hogere inname van enkelvoudig onverzadigde vetzuren en vezels en een lagere inname van transvetten samenhangen met een betere bètacelfunctie en/of insulinegevoeligheid. De consumptie van kunstmatig gezoete frisdranken bleek samen te hangen met een verminderde bètacelfunctie, terwijl geen relatie tussen de consumptie van suikerhoudende dranken en bètacelfunctie werd gevonden. Er zijn verdere studies nodig om deze resultaten te bevestigen en verder uit te diepen.

Zuivelproducten en (pre)diabetes

De totale inname van zuivelproducten wordt in eerdere epidemiologische studies in verband gebracht met een lager risico op het ontstaan van type 2 diabetes. De FFQ van de Maastricht Studie bevat ongeveer 50 zuivelproducten. Dit biedt de mogelijkheid om de relatie tussen specifieke zuivelproducten en het ontstaan van T2D gedetailleerd te onderzoeken. In cross-sectionele analyses van de eerste 3450 deelnemers van De Maastricht Studie werd gevonden dat een hogere inname van magere en gefermenteerde zuivelproducten, kaas en yoghurt geassocieerd was met een lagere kans op het hebben van prediabetes. Daarnaast hing een hogere inname van totaal zuivel, gefermenteerde zuivel, en yoghurt samen met een lagere kans op het hebben van T2D, terwijl een hogere inname van volvette zuivel samenging met een grotere kans op het hebben van T2D.2

Zitten of bewegen?

Door het volgen van deelnemers met een bewegingsmeter (driedimensionale accelerometer) is het dagelijkse zit- en beweeggedrag (liggen, zitten, staan, lopen) gedetailleerd in kaart gebracht. Uit de eerste cross-sectionele analyses blijkt dat het vervangen van 30 minuten zittijd per dag door staan of stappen geassocieerd is met een lagere kans op het hebben van metabool syndroom, type 2 diabetes, en met een betere tailleomtrek en BMI en met gunstigere waarden van cholesterol, triglyceriden en insulineconcentraties in het bloed.3 De verschillen in activiteit tussen metabool gezonde en ongezonde mensen werden bevestigd in een andere publicatie op basis van de Maastricht Studie.4 Ook bleek in cross-sectionele analyses dat het ‘vervangen’ van zitten door laag-intensief bewegen samenhangt met een gunstiger cardiovasculaire conditie en dat dit effect groter is bij vervanging van zitten door hoog-intensief bewegen.5

Psychosociale factoren en depressie in relatie tot (pre)diabetes

Patiënten met T2D ervaren meer psychische problemen dan mensen met een normale glucosestofwisseling.6 Bij ruim 200 T2D patiënten werd met behulp van de Groningen Intelligentie Test vastgesteld dat patiënten met een lagere verbale intelligentie een grotere kans hebben op de aanwezigheid van diabetescomplicaties.7 Daarnaast blijken verhoogde ontstekingsparameters en een verslechterde endotheelfunctie samen te gaan met een grotere kans op het hebben van depressie.8 Ook afwijkingen in bloeddrukwaarden (zowel verhoogde als verlaagde) waren geassocieerd met verminderde cognitieve functies zoals snelheid van informatieverwerking en het geheugen.9

De onderzoekers

Prof.dr.ir. Pieter C. Dagnelie: ‘Mijn belangrijkste motivatie is, vanuit een breed perspectief bij te dragen aan de oplossing van voedingsgerelateerde problemen waarvoor de samenleving zich geplaatst ziet. Epidemiologisch onderzoek kan hieraan bijdragen door het beter begrijpen van de rol van de voeding in het ontstaan en beloop van ziekten. Voeding heeft een sterk maatschappelijke context, denk bijvoorbeeld aan gezondheidszorg, sociale netwerken, beweging, werkklimaat,  biodiversiteit en duurzaamheid.’

Dr.ir. Simone J.P.M. Eussen: ‘Met de inzichten die we opdoen in het voedingsonderzoek binnen de Maastricht Studie hoop ik een steentje bij te kunnen dragen aan de gezondheid van mensen. De Maastricht Studie biedt een unieke kans om te kijken naar relaties tussen aspecten van voeding en uitkomstmaten – bekende en onbekende oorzaken en gevolgen van T2D – die nog nooit eerder zijn onderzocht.’

Structuur en financiering van de Maastricht Studie

De Maastricht Studie is opgezet als breed multidisciplinair initiatief van het Maastricht Universitair Medisch Centrum. Onderzoekers van binnen en buiten Maastricht kunnen een data-aanvraag indienen om met behulp van de gegevens in De Maastricht Studie specifieke vraagstellingen te onderzoeken. In het algemeen wordt hiervoor een vergoeding in geld of ‘in kind’ gevraagd. Elke data-aanvraag wordt beoordeeld door het management team (MT) van De Maastricht Studie, dat op dit moment bestaat uit Prof.dr. C.D.A. Stehouwer, Prof.dr. N.C. Schaper, Prof.dr.ir. P.C. Dagnelie, Dr. M.T. Schram, Dr. R.M.A. Henry, Dr. C.J. van der Kallen, Dr. A. Koster, Dr. M.M.J. van Greevenbroek en Dr. A. Wesselius.


Referenties:

1.      Schram et al. Eur J Epidemiol 2014 jun;29(6):439-51 The Maastricht Study: an extensive phenotyping study on determinants of type 2 diabetes, its complications and its comorbidities.
2.      Eussen et al. Br J Nutr. 2016 Apr;115(8):1453-61 Consumption of dairy foods in relation to impaired glucose metabolism and type 2 diabetes mellitus: the Maastricht Study
3.      Van der Berg et al. Med Sci Sports Exerc. 2017 Jul;49(7):1351-1358 Replacement Effects of Sedentary Time on Metabolic Outcomes: The Maastricht Study
4.      De Rooij et al. PLoS One. 2016 May 3;11(5) Physical Activity and Sedentary Behavior in Metabolically Healthy versus Unhealthy Obese and Non-Obese Individuals – The Maastricht Study
5.      Van der Velde et al. Med Sci Sports Exerc. 2017 Aug;49(8):1583-1591 Sedentary Behavior, Physical Activity, and Fitness-The Maastricht Study.
6.      Van Dooren et al. Brain Behav Immun. 2016 Aug;56:390-6 Associations of low grade inflammation and endothelial dysfunction with depression – The Maastricht Study
7.      Spauwen et al. Diabet Med. 2016 Dec;33(12):1632-1639 Lower verbal intelligence is associated with diabetic complications and slower walking speed in people with Type 2 diabetes: the Maastricht Study
8.      Van Dooren et al. BMC Psychiatry. 2016 Jan 27;16:17 Psychological and personality factors in type 2 diabetes mellitus, presenting the rationale and exploratory results from The Maastricht Study, a population-based cohort study
9.      Spauwen et al. Diabetes Care. 2015 Aug;38(8):1473-80 Both Low and High 24-Hour Diastolic Blood Pressure Are Associated With Worse Cognitive Performance in Type 2 Diabetes: The Maastricht Study