Kinderen worden niet automatisch te dik als ze daar een erfelijke aanleg voor hebben. Die aanleg voor overgewicht komt wel sterker tot uiting in een omgeving die overgewicht in de hand werkt. Dit blijkt uit Engels onderzoek bij tweelingen waaraan het Radboudumc meewerkte. De onderzoekers benadrukken dat het stimuleren van een gezonde leefomgeving daarom extra belangrijk is voor kinderen met een aanleg voor overgewicht.
Tekst: Angela Severs
Tweelingonderzoek
Bij het onderzoek, dat werd gepubliceerd in JAMA Pediatrics, is gekeken naar de relatie tussen genen en de BMI bij ruim 1.800 Engelse tweelingkinderen in de leeftijd tot vier jaar. Ze deden dit in zowel hoog als laag ‘obesogene’ omgevingen. Een derde van de groep bestond uit eeneiige tweelingen, en twee derde uit twee-eiige tweelingen. Tweelingkinderen lenen zich goed voor dit type onderzoek, omdat ze vaak onder dezelfde omstandigheden opgroeien. Eeneiige tweelingen zijn genetisch identiek. Twee-eiige tweelingen komen genetisch gezien maar voor 50 procent overeen.
Effect omgeving op een- en twee-eiige tweelingen
De onderzoekers zagen dat in een omgeving met een hoog risico op overgewicht (obesogeen) de BMI’s van de eeneiige tweelingen meer op elkaar leken dan bij de twee-eiige tweelingen. In een laag obesogene omgeving was er weinig verschil tussen beide groepen. De conclusie: in een obesogene omgeving speelt erfelijkheid van (over)gewicht een grotere rol.
Veel verleidingen en erfelijke aanleg: groter risico op overgewicht
Ellen van Jaarsveld, universitair docent en epidemioloog bij Radboudumc en één van de auteurs van de publicatie legt uit hoe het zit: ‘Als je in een omgeving leeft zonder verleidingen om veel te eten, maakt het niet veel uit of je een erfelijke aanleg hebt. Je BMI blijft wel oké. In een omgeving met veel verleidingen komt die erfelijkheid wel meer tot uiting.’ Kinderen worden dus niet automatisch te dik als ze daar een erfelijke aanleg voor hebben. Van Jaarsveld: ‘Zo werkt het niet. Je moet nog steeds meer calorieën eten dan dat je compenseert door te bewegen. Maar je hebt met die aanleg wel meer risico op overgewicht als je meer blootstaat aan verleidingen.’
Kinderen worden niet automatisch te dik als ze daar een erfelijke aanleg voor hebben
Ook op gewicht blijven moeilijker bij erfelijke aanleg
De erfelijke aanleg voor overgewicht bepaalt ook hoe goed kinderen op gezond gewicht kunnen blijven. Wie erfelijk belast is, moet daar meer moeite voor doen. Voor kinderen zonder erfelijke aanleg is dat makkelijker, aldus Van Jaarsveld: ‘Sommige kinderen hebben van nature lol in bewegen, of vinden gezond voedsel lekker. Maar als je niet van sporten houdt en dol bent op zoetigheid, is het veel moeilijker om een gezond gewicht te houden. Zeker in een obesogene omgeving.’
In voedingsrichtlijnen wordt aanbevolen om de consumptie van volle zuivelproducten te minimaliseren. Het zijn namelijk bronnen van verzadigde vetten die het LDL-cholesterol verhogen wat een risicofactor is voor hart- en vaatziekten. Er is echter weinig bewijs dat volle zuivelproducten daadwerkelijk het risico op hart- en vaatziekten verhogen.1,2 Een grote studie, gepubliceerd in The Lancet, laat zelfs een verlaagd risico zien.3
Tekst: Rob van Berkel
De PURE-studie
De in The Lancet gepubliceerde studie is de PURE-studie (Prospective Urban Rural Epidemiology); een grote prospectieve studie met 136.384 deelnemers (35-70 jaar) uit 21 landen en 5 continenten. Bij aanvang vulde de deelnemers een land-specifiek gevalideerde voedselfrequentievragenlijst in waarin de consumptie van zuivelproducten werd nagevraagd. Vervolgens zijn de deelnemers ongeveer 9 jaar gevolgd (mediaan 9,1 jaar) en is er gekeken of er een relatie bestaat tussen de consumptie van zuivel en van verschillende soorten zuivelproducten en:
a) Vroegtijdig overlijden:
aan hart- en vaatziekten
niet aan hart- en vaatziekten
b) Hart- en vaatziekten, waaronder:
hartinfarct
beroerte
hartfalen
c) Hart- en vaatziekten + vroegtijdig overlijden
Hierbij is gecorrigeerd voor verschillende confounders waaronder leeftijd, geslacht, opleiding, stedelijke of landelijke woonplaats, roken, lichamelijke activiteit, geschiedenis van diabetes, kanker en hart- en vaatziekten in de familie en de inname van groente, fruit, rood vlees, zetmeelrijke producten en energie.
Resultaten
Na ongeveer 9 jaar waren er 10.567 deelnemers overleden of hadden een ernstig cardiovasculair incident doorgemaakt.
Totaal zuivel
De consumptie van ≥1 portie zuivel per dag was geassocieerd met een verlaagd risico op:
Hart- en vaatziekten (-20 tot -22%)
Vroegtijdig overlijden (-15 tot -17%)
Hart- en vaatziekten + vroegtijdig overlijden (-13 tot -16%)
Beroerte (-22 tot -34%)
De verlaagde risico’s zijn met name toe te schrijven aan de consumptie van melk en yoghurt en niet zozeer aan kaas en boter. Het beschermende effect was groter bij deelnemers die volle zuivel gebruikten en in landen met gemiddeld een lage zuivelconsumptie (China, Zuid-Azië, Zuid-Oost Azië, Afrika).
Melk
De consumptie van ≥1 glas melk per dag was geassocieerd met een verlaagd risico op:
Hart- en vaatziekten (-18%)
Hart- en vaatziekten + vroegtijdig overlijden (-10%)
Yoghurt
De consumptie van ≥0,5 portie yoghurt per dag en meer was geassocieerd met een verlaagd risico op:
Hart- en vaatziekten (-10 tot -17%)
Hart- en vaatziekten + vroegtijdig overlijden (-13 tot -14%)
De consumptie van ≥1 portie yoghurt per dag was geassocieerd met een verlaagd risico op:
Vroegtijdig overlijden (-17%)
Kaas en boter
Kaas en boter waren niet geassocieerd met een significant verhoogd of verlaagd risico op één van de uitkomstmaten.
Volle zuivelproducten
De consumptie van ≥1 portie volle zuivel per dag door deelnemers die alleen maar volle zuivel gebruikten was geassocieerd met een verlaagd risico op:
Hart- en vaatziekten (-24 tot -32%)
Vroegtijdig overlijden (-25%)
Hart- en vaatziekten + vroegtijdig overlijden (-16 tot -29%)
Verzadigd vet uit zuivel
De inname van verzadigd vet uit zuivelproducten was niet geassocieerd met een significant verhoogd of verlaagd risico op één van de uitkomsten.
Verklaringen
Zuivelproducten bestaan uit meer dan alleen verzadigde vetzuren. Verschillende andere voedingsstoffen in zuivel worden juist in verband gebracht met gunstige effecten op de gezondheid. Denk aan speciale vetzuren, aminozuren, calcium en vitamine K. In gefermenteerde zuivelproducten zoals yoghurt zitten ook probiotica. Daarnaast kan de voedselmatrix van zuivel een rol spelen.4 Het is om die reden verstandig om naar het gehele voedingsmiddel te kijken en niet naar één enkele voedingsstof, zoals verzadigd vet.
Kanttekening
De voedselfrequentievragenlijsten zijn alleen bij aanvang door de deelnemers ingevuld. Het is mogelijk dat dit gedurende de follow-up is veranderd. Verder is het een observationele studie waardoor niet gesproken kan worden van een oorzakelijk verband.
Conclusie
Deze grootschalige prospectieve studie laat zien dat de consumptie van zuivel – vooral melk en yoghurt – is geassocieerd met een verlaagd risico op hart- en vaatziekten en vroegtijdig overlijden. Dit wordt ook gevonden onder deelnemers die alleen volle zuivelproducten gebruikten.
Referenties
Drouin-Chartier JP, et al. Systematic Review of the Association between Dairy Product Consumption and Risk of Cardiovascular-Related Clinical Outcomes. Adv Nutr. 2016 Nov 15;7(6):1026-1040.
Benatar JR, et al. Effects of high and low fat dairy food on cardio-metabolic risk factors: a meta-analysis of randomized studies. PLoS One. 2013 Oct 11;8(10):e76480.
Dehghan M, et al. Association of dairy intake with cardiovascular disease and mortality in 21 countries from five continents (PURE): a prospective cohort study. The Lancet, September 11, 2018.
Thorning TK, et al. Whole dairy matrix or single nutrients in assessment of health effects: current evidence and knowledge gaps. Am J Clin Nutr. 2017 May;105(5):1033-1045.
Vanaf januari 2019 kunnen huisartsen mensen met een gezondheidsrisico door overgewicht verwijzen naar een erkende gecombineerde leefstijlinterventie. Het RIVM heeft onlangs drie interventies erkend: SLIMMER, CooL en de BeweegKuur, waarmee deze in aanmerking komen voor vergoeding vanuit de basisverzekering. Hoe zien de 3 leefstijlinterventies eruit en wat zijn de bewezen effecten?
Tekst: Angela Severs
SLIMMER: voedings- en beweegprogramma in groepsverband
SLIMMER bestaat uit een voedings- en beweegprogramma gedurende 6 maanden. In het voedingsprogramma krijgen de deelnemers een intakegesprek, minimaal 3 individuele consulten, een groepsbijeenkomst en een eindgesprek. Het beweegprogramma bestaat uit een wekelijkse groepsles van 1 uur. In de 18 maanden daarna begeleid een buurtsportcoach deelnemers naar lokaal sport- en beweegaanbod en ondersteund door terugkom- en monitoringsmomenten. De uitvoering is in handen van een zorgverlener (leefstijlcoach, diëtist en/of fysiotherapeut) en lokale beweegprofessionals. Onderzoek heeft uitgewezen dat SLIMMER effectief is en goed uitvoerbaar in de praktijk. Deze interventie heeft een positief effect op gewichtsverlies, bloedglucosewaarden, voedingspatroon en fysieke fitheid.
Cool: COaching Op Leefstijl met een leefstijlcoach
Het Coaching op Leefstijl (CooL) programma duurt in totaal 24 maanden en bestaat uit een intakegesprek, 2 individuele gesprekken, 8 groepsbijeenkomsten en een eindgesprek. CooL wordt uitgevoerd door een leefstijlcoach. De deelnemer stelt persoonlijke doelstellingen op en vervangt stap voor stap ongezonde gewoontes door gezondere alternatieven. CooL richt zich niet alleen op lichamelijke activiteit en energie-inname, maar ook op slaap, stress, energiemanagement, timemanagement, vitaliteit en ontspanning. Uit onderzoek blijkt dat deelnemers na het volgen van het programma meer bewegen, minder zitten, gezonder eten en zijn afgevallen.
Beweegkuur: hogere fysieke activiteit
De BeweegKuur bestaat uit een begeleidingsfase van 1 jaar en een onderhoudsfase van 1 jaar. In een multidisciplinair team werken een leefstijlcoach, een beweegprofessional
en een voedingsprofessional nauw samen. De leefstijlcoach coacht de deelnemer met ‘motivational interviewing’, monitort de voortgang en begeleidt naar beweegactiviteiten in het reguliere aanbod. De beweegprofessional ondersteunt bij het verhogen van de lichamelijke activiteit. De voedingsprofessional organiseert groepsbijeenkomsten en individuele consulten. Uit onderzoek blijkt dat de BeweegKuur leidt tot een toename in fysieke activiteit en gunstig is voor gewicht, middelomtrek, bloeddruk en bloedglucose. De consumptie van fruit en groente neemt toe en de consumptie van snacks en snoep daalt.
Criteria voor erkende leefstijlinterventies
Voor erkenning zijn de 3 gecombineerde leefstijlinterventies door een onafhankelijke commissie beoordeeld op effectiviteit, kwaliteit en uitvoerbaarheid. Alle erkende gecombineerde leefstijlinterventies bieden een programma van 24 maanden en zijn gericht op het tegengaan van overgewicht door minder te eten, meer te bewegen en door met psychologische ondersteuning te werken aan blijvende gedragsverandering. De Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad vormen de basis van de voedingsadviezen.
Leefstijlinterventies verzameld op Loketgezondleven.nl
Het RIVM heeft de drie effectieve leefstijlinterventies gepubliceerd op Loketgezondleven.nl. Op deze website staan niet alleen gecombineerde leefstijlinterventies, maar ook een veelheid aan andere interventies op het gebied van onder meer overgewicht, voeding, lichaamsbeweging en diabetes, met als doelgroepen jeugd, volwassenen en ouderen. Dit helpt je om als professional in de praktijk te kiezen voor interventies, die van goede kwaliteit zijn.
De Gezondheidsraad heeft nieuwe voedingsnormen voor vitamines en mineralen uitgebracht voor volwassenen. In veel gevallen zijn de normen van de Europese voedselveiligheidsautoriteit EFSA overgenomen, maar niet altijd. Zo houdt de Gezondheidsraad vast aan een hogere calciumaanbeveling voor vrouwen vanaf 50 jaar en mannen vanaf 70 jaar dan de EFSA adviseert.
De calciumaanbeveling van de Gezondheidsraad voor vrouwen vanaf 50 jaar en mannen vanaf 70 jaar is niet gewijzigd, omdat deze groep vitamine D-suppletie nodig heeft. Volgens de Gezondheidsraad is vitamine D-suppletie alleen effectief bij een hogere calciuminname dan de 950 mg die EFSA voorstelt. De Gezondheidsraad heeft voor andere leeftijdsgroepen de EFSA-normen voor calcium wel overgenomen. Voor 18- tot 24-jarigen betekent blijft de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) 1.000 mg. Voor vrouwen tussen 25 en 50 jaar is de ADH verlaagd van 1.000 naar 950 mg en voor mannen tussen 50-69 jaar van 1.100 naar 950 mg.
De nieuwe calciumnormen voor volwassenen
18-24 jaar
1.000 mg/dag
25-50 jaar
950 mg/dag
Mannen van 51-69 jaar
950 mg/dag
Vrouwen van 51-69 jaar
1.100 mg/dag
70 jaar en ouder
1.200 mg/dag
Voedingsnorm voor vitamine D niet verhoogd
De Gezondheidsraad heeft ook de hogere EFSA-norm voor bijvoorbeeld vitamine D, B6 en B12 niet overgenomen. In de ogen van de Gezondheidsraad is er namelijk onvoldoende onderbouwing voor gezondheidswinst van een verhoging van de norm. Voor bijvoorbeeld riboflavine zijn de aanbevelingen wel verhoogd (van 1,1-1,5 naar 1,6 mg).
Voedingsnormen op komst voor kinderen en zwangeren
De nieuwe voedingsnormen gelden alleen voor volwassenen. Er volgen later nog nieuwe voedingsnormen voor zuigelingen, kinderen, zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven. Vooralsnog gelden voor deze groepen de oude aanbevelingen.
Overzichten van het Voedingscentrum
Het Voedingscentrum heeft handige overzichten gemaakt met alle aanbevelingen voor vitamines en mineralen. Je kunt ze hier downloaden.
Waarom ben je leefstijlcoach geworden?
‘Als fysiotherapeut had ik natuurlijk al veel kennis over beweging, maar ik wilde meer weten over voeding en stress en hoe je een gezonde leefstijl kunt aanleren. Ook voor mezelf. Als ondernemer en moeder vond ik dat niet altijd even gemakkelijk en had ik bijvoorbeeld vaak last van een opgeblazen gevoel en weinig energie in de avond. Mede door de opleiding heb ik geleerd wat ik nodig heb om de balans te bewaken. Voor mij is dat minimaal twee keer per week sporten, meer afwisseling in mijn voeding en voldoende tijd doorbrengen met mijn gezin. Een gezonde leefstijl werkt echt en is haalbaar. Dat wil ik mijn cliënten laten zien.’
‘Een gezonde leefstijl werkt echt. Dat wil ik mijn cliënten laten zien’
Is je werk erdoor veranderd?
‘Absoluut. Ik hanteer nu een veel bredere benadering van de klachten waarmee mensen naar me toe komen. Bij gewrichtsklachten kijk ik bijvoorbeeld ook naar overgewicht en geef ik laagdrempelige voedingsadviezen. Bij arbeidsfysiotherapie kijk ik veel gerichter naar stress. Ik breng nu de volledige klacht en de mogelijke oorzaken in beeld.’
Wat is de meerwaarde voor jou als fysiotherapeut?
‘Mijn werk is veel leuker én effectiever geworden. Ik bereik meer resultaat doordat ik me ook op andere leefstijlfactoren richt. Er is ook meer variatie in mijn werk. Als fysiotherapeut deed ik alleen individuele consulten, maar sinds ik leefstijlcoach ben, geef ik ook groepstrainingen en -coaching.
Zo geef ik “slow sport”-lessen of groepsvoorlichtingen over voeding en bewegen. Ik zie een duidelijke verschuiving naar preventie en het voorkomen van ziekten. Je eigen verantwoordelijkheid nemen om ziekten te voorkomen, staat steeds meer centraal. Er is ook meer aandacht voor een gezonde leefstijl en gezonde arbeidsomstandigheden. Ik heb sinds kort een eigen leefstijlcoachpraktijk en bouw in mijn omgeving alvast een netwerk op voor volgend jaar, wanneer de gecombineerde leefstijlinterventie in het basispakket komt.’
Wat is de meerwaarde van een leefstijlcoach voor je cliënten?
‘Mensen vinden het heel prettig dat het complete probleem in kaart wordt gebracht. Maar ook dat ik adviezen geef op andere gebieden, zoals voeding en stress. Ik ben voor kleine stappen. Zoals de dag starten met een ontbijt of fietsen naar je werk zodat je je hoofd kunt “leegmaken” na een werkdag. Dit kan voor veel mensen al gezondheidswinst opleveren. Als fysiotherapeut was ik geneigd om de lat hoog te leggen en bijvoorbeeld te adviseren dat iemand drie keer per week moest gaan sporten. Als leefstijlcoach kijk ik veel meer naar wat past bij de cliënt. Kleine stapjes zetten, maar ook die hebben uiteindelijk een groot effect.’
Al jaren werkte Marjolein van Driel als arbeidsfysiotherapeut voor bedrijven waarbij ze mensen hielp met gezondheidsproblemen en chronische ziekten. Veel liever echter wilde ze voorkomen dat die problemen en ziektes ontstaan. Onlangs rondde ze de post-HBO opleiding af tot leefstijlcoach en is ze ook haar eigen leefstijlcoachpraktijk gestart. Daarnaast werkt ze ook nog als fysiotherapeut in een praktijk.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) adviseert om in het Preventiebeleid voortaan te focussen op het gezondheidspotentieel onder de bevolking. Daarmee zou meer gezondheidswinst behaald kunnen worden dan met de huidige focus. Die is tot nu toe gericht op het verkleinen van gezondheidsverschillen tussen sociaaleconomische groepen.
Staatssecretaris Paul Blokhuis van Volksgezondheid ontving op 27 augustus de Policy Brief “Van verschil naar potentieel: een realistisch perspectief op de sociaaleconomische gezondheidsverschillen”. Dit advies werd hem overhandigd door prof. dr. Marianne de Visser, lid van de WRR. In het advies laat de WRR zien dat het preventiebeleid van de afgelopen 35 jaar gemengde resultaten heeft opgeleverd. Aan de ene kant zijn Nederlanders een stuk gezonder geworden. De (gezonde) levensverwachting voor alle sociaaleconomische groepen is bijvoorbeeld aanmerkelijk gestegen. Aan de andere kant zijn de verschillen in gezondheid tussen sociaaleconomische groepen per saldo niet kleiner geworden (zie kader).
Meer gezondheidspotentieel; meer gezondheidswinst
Het preventiebeleid kan volgens het WRR een nieuwe impuls krijgen door de focus te verleggen naar het gezondheidspotentieel; de gezondheidswinst die behaald kan worden bij bepaalde groepen in de bevolking. Zo is er meer gezondheidspotentieel bij iemand met een ongezonde levensstijl dan bij iemand met een gezond leefpatroon. Bij mensen met een ongezonde leefstijl is dus meer gezondheidswinst te behalen. Het gezondheidspotentieel is ook groter bij mensen met veel voorkomende aandoeningen, zoals diabetes type 2 en hart- en vaatziekten, omdat die doelgroepen omvangrijk zijn.
Concrete adviezen van de WRR
Om zo veel mogelijk gezondheidspotentieel te benutten, stelt de WRR de volgende prioriteiten voor:
leg de nadruk op aanpak in het begin van de levensloop (van de periode vlak voor de zwangerschap tot en met het 18de levensjaar). Daarmee kunnen gezondheidsproblemen in de rest van het leven voorkomen worden.
geef extra aandacht aan degenen met de grootste gezondheidsachterstand (zoals mensen met een lage sociaaleconomische status)
kies voor drie speerpunten die oorzaak zijn van een groot deel van de ziektelast in Nederland, namelijk 1. Roken; 2. overgewicht als gevolg van een ongezond eet- en beweegpatroon en 3. problematisch alcoholgebruik.
Ondervoeding bij ouderen kent vaak meerdere oorzaken. Daarom is de aanpak van dit probleem ook complex. De sleutel van het succes ligt bij een individuele aanpak, met een focus op voedingsstatus, lichamelijke conditie en een eventuele achterliggende ziekte. Essentieel is een goede samenwerking tussen de verschillende zorgverleners.
Tekst: Dr. Stephan Peters (Nederlandse Zuivel Organisatie) en Dr. Olaf Larsen (assistant professor (0.2 FTE) Vrije Universiteit)
De essentie van ‘gezond ouder worden’ wordt in het RIVM Rapport Gezond ouder worden in Nederland (2011) als volgt omschreven: 1 ‘Het gaat bij gezond ouder worden niet alleen om het voorkomen en uitstellen van ziekte, maar met name om het voorkomen van en terugdringen van beperkingen in het functioneren, het bevorderen van zelfredzaamheid en een goede kwaliteit van leven.’ Deze definitie maakt duidelijk dat gezond ouder enerzijds gaat over preventie en anderzijds over het terugdringen van klachten en ongemakken bij ouderdom. Daarbij richt preventie zich op het voorkomen van gezondheidsproblemen op latere leeftijd door op jongere leeftijd een gezonde leefstijl aan te houden. Voor het terugdringen van klachten en beperkingen in het functioneren doet men interventies tijdens het proces van ouder worden. Die interventies zijn vooral gericht op gezonde voeding, voldoende lichaamsactiviteit, niet roken en weinig of geen alcoholconsumptie. Bijzondere aandacht wordt besteed aan voldoende inname van eiwit, vocht calcium en vitamines. Daarnaast wordt geprobeerd te interveniëren met gewichtsverandering.
Cijfers en feiten
In een vergrijzende samenleving zoals in Nederland, zal het aantal ouderen de komende decennia relatief en absoluut gezien sterk toenemen. Volgens het CBS bedraagt het aantal ouderen in 2041 ongeveer 4,7 miljoen mensen, terwijl dat in 2009 nog 2,5 miljoen was. In 2050 zal ongeveer een kwart van de bevolking 65 jaar of ouder zijn en een aanzienlijk deel daarvan (een derde) 80-plusser. Op dit moment woont meer dan 90% van de ouderen zelfstandig, waarvan de helft een of meer chronische ziekten heeft.2 De meest voorkomende ziekten zijn artrose, gezichtsstoornissen, diabetes en coronaire hartziekten, inclusief beroerte en hartfalen. De Volksgezondheid Toekomstvoorspelling van het RIVM voorspelt dat de prevalentie van deze ziekten de komende 25 jaar sterk zal toenemen (Figuur 1).3 Omdat gezondheidsproblemen als gevolg van roken en alcoholgebruik evident zijn en ook de oplossing voor de hand ligt, gaat dit artikel in op de invloed van voeding (met name zuivel) en activiteit op het gezond ouder worden en op het voorkomen van en interveniëren bij ouderdom gerelateerde ziekten.
Figuur 1. Absolute toename prevalentie 2015-2040 (VTV Toekomstverkenning 2018)
Preventie: de Schijf van Vijf
Een gezond voedingspatroon en voldoende beweging gedurende het leven verkleint de kans op welvaartsziekten aanzienlijk. In de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad zijn alle verbanden tussen de inname van voeding(sgroepen) en welvaartsziekten systematisch op een rij gezet.4 Het Voedingscentrum heeft deze vertaald in de Schijf van Vijf. Eten volgens de Schijf van Vijf is dus de beste manier om via een gezond voedingspatroon ziekte op latere leeftijd te voorkomen. Voor ouderen gelden wel aanvullende adviezen:
• Slik extra vitamine D.
Vrouwen van 50 jaar of ouder wordt aangeraden 10 mcg vitamine D per dag in supplementvorm te slikken. Voor iedereen die 70 jaar of ouder is geldt een advies om een supplement van 20 mcg vitamine D te slikken.
• Drink voldoende.
Ouderen wordt aangeraden ongeveer 1,7 liter per dag te drinken. Dit houdt de nierfunctie goed op gang en kan blaas- en urineweginfecties voorkomen.
• Zorg voor voldoende calciuminname.
De aanbevolen hoeveelheid calcium voor ouderen is 1200 mg per dag.
• Voorkom ondervoeding.
Bijzondere aandacht is gewenst voor het voorkomen van ondervoeding.
Ongeveer 7% van de zelfstandig thuiswonende ouderen en 14% van de ouderen die thuiszorg krijgen, is ondervoed
Ondervoeding
Een tekort aan de inname van energie en/of voedingsstoffen leidt tot gewichtsverlies en tot een slechter functioneren van het lichaam, ook bij gewenst gewichtsverlies. Dat komt vooral door de afname van spiermassa. In principe is daarom het advies om ouderen te laten eten volgens de Richtlijnen Schijf van Vijf. Hierbij is speciale aandacht nodig voor de gewenste inname van eiwitten. Deze is 0,8 gram per kilogram lichaamsgewicht.
Ondervoeding komt vaak voor bij ouderen, zeker op hogere leeftijd. Ongeveer 7% van de zelfstandig thuiswonende ouderen en 14% van de ouderen die thuiszorg krijgen, is ondervoed. Binnen zorginstellingen is ongeveer een kwart van de ouderen ondervoed.2 Oorzaken van ondervoeding bij ouderen zijn velerlei. Vaak zijn er slik- en kauwproblemen of problemen met het gebit of de stoelgang. Maar ook ziekte, dementie, armoede of eenzaamheid kunnen een rol spelen. Ondervoeding kan ook talloze gevolgen hebben, waaronder:
• Verminderde spiermassa
• Osteoporose (botontkalking)
• Grotere kans op vallen
• Verminderende weerstand
• Verhoogde kans op doorligwonden
• Langzamer herstel na operatie en bij ziekte
• Lagere kwaliteit van leven
• Verhoogde kans op overlijden (bron: www.stuurgroepondervoeding.nl)
Osteosarcopenie
Onvrijwillig gewichtsverlies kan ook voorkomen bij (ernstige) ziekte. Dit kan soms agressieve vormen aannemen waarbij de patiënt in een paar weken kilo’s kan afvallen. Dit proces wordt cachexie genoemd. Aangezien cachexie gepaard gaat met ziekte, gaan we hier in dit artikel niet verder op in. Ondervoeding gaat meestal gepaard met geleidelijke vermindering van de spiermassa (sarcopenie) en botmassa en dichtheid (osteoporose) of er is sprake van een onderliggende (chronische) ontsteking waarbij spieren en botten gezamenlijk worden getroffen. Sarcopenie en osteoporose worden vaak apart van elkaar gediagnosticeerd en behandeld. Beiden hangen echter samen met ouderdom en met kwalitatieve (calcium en eiwit) en kwantitatieve (energie) ondervoeding. Daarom zouden sarcopenie en osteoporose meer in gezamenlijkheid moeten worden bekeken en behandeld en heeft de term osteosarcopenie dan ook recent zijn intrede gedaan.5 Voor het voorkomen en behandelen van osteosarcopenie zijn meerdere adviezen van toepassing.
Zorg dat de eiwitinname per hoofdmaaltijd minimaal 25 gram per keer is
Adviezen bij spierafbraak en botontkalking
Het leefstijladvies voor mensen met osteosarcopenie is rechttoe rechtaan: beweeg meer en eet gezond. Voor diëtisten en zorgprofessionals zijn de volgende aandachtspunten belangrijk:
• Zorg ervoor dat ouderen kennis hebben van de vitamine D suppletie-adviezen en dat ze de adviezen opvolgen.
• Let op de calciuminname. Om de aanbevolen 1200 mg calcium binnen te krijgen, raadt het Voedingscentrum mensen van 70 jaar of ouder aan om 4 porties zuivel (600 gram) en 40 gram kaas per dag te consumeren.
• Kan of wil een oudere geen zuivel consumeren? Raad dan een calciumsupplement van minimaal 1000 mg per dag aan, in combinatie met 20 mcg vitamine D.
• Zorg dat de eiwitinname per hoofdmaaltijd namelijk gemiddeld minimaal 25 gram per keer is. In de praktijk valt de eiwitinname per maaltijd gemiddeld erg tegen.
• Stimuleer beweging en sport. Dit versterkt de botten, vergroot de spierkracht en bevordert de algemene conditie.
Eiwitinname ouderen
Ouderen krijgen het grootste gedeelte van hun eiwitinname binnen met de hoofdmaaltijd. Het is wenselijk om per hoofdmaaltijd ten minste een hoeveelheid van 25 gram eiwit binnen te krijgen. Echter in de praktijk is de verdeling van de eiwitinname bij ouderen per maaltijd gemiddeld als volgt6:
• Ontbijt: 10-12 gram eiwit
• Lunch: 15-23 gram eiwit
• Avondmaaltijd: 24-31 gram
Zuivel als onderdeel preventie
Zelfstandig wonende 70-plussers zijn gewend zuivel te consumeren, zo bleek uit de Voedsel Consumptie Peiling (VCP) Ouderen (2010-2012). Dit maakt dat deze productgroep een rol kan spelen bij het voorkomen van ondergewicht en het in goede voedingsstatus brengen of houden van ouderen. Zuivel levert namelijk veel essentiële vitaminen, mineralen en eiwitten in de Nederlandse voeding. Figuur 2 laat de percentages zien van de inname van micronutriënten via zuivel en met welke producten men deze binnenkrijgt. Zuivel is de belangrijkste bron van calcium in het Nederlands voedingspatroon en levert een belangrijke bijdrage aan onder andere vitamine B2, B12, A en de mineralen fosfor, zink, jodium en kalium. Uit dezelfde VCP blijkt dat zuivel voor gemiddeld een kwart bijdraagt aan de eiwitinname bij ouderen (vlees voor 28% en granen voor 23%). Dit maakt zuivelproducten uitermate geschikt om ondervoeding bij ouderen tegen te gaan en in het bijzonder om te helpen bij het voorkomen en behandelen van ondervoeding en osteosarcopenie. Vooral kaas en melk leveren een grote bijdrage aan de eiwit- en calciuminname bij ouderen. De combinatie van de voedingsstoffendichtheid van zuivelproducten en het feit dat ouderen in Nederland liefhebbers zijn van zuivelproducten maakt zuivel uitermate geschikt om op een simpele manier in te zetten bij het behandelen van ondervoeding. Door het goed inzetten van zuivel in het voedingspatroon bij ouderen kan het risico op botfracturen worden verkleind. Dit zorgt ook voor lagere zorgkosten.7 Een aanvullend aspect van zuivel is het effect op tandgezondheid. Vooral de consumptie van kaas doet de pH van tandplaques verhogen. Dit verkleint de kans op tandcariës. Voor yoghurt en melk geldt dat ze niet-cariogeen zijn.8
Figuur 2. Inname micronutrienten via zuivelproducten (VCP ouderen)
Overgewicht
Het aantal gevallen van overgewicht neemt ook bij ouderen toe. Toch is het advies om bij ouderen niet te proactief te handelen als er sprake is van overgewicht. Ouderen krijgen in principe pas het advies om (onder begeleiding) af te gaan vallen bij een BMI hoger dan 30. En dan alleen als het overgewicht gepaard gaat met complicaties en ziekte als gevolg van dat overgewicht. Denk hierbij aan harten vaatziekten, type 2-diabetes en problemen met slapen (apneu).2 Het kan echter ook voorkomen dat ouderen met een gezond gewicht of zelfs overgewicht toch ondervoed zijn.
Ouderen met een ogenschijnlijk gezonde BMI kunnen toch te weinig spier- en botmassa hebben
Ondervoed met overgewicht
Met de trend van toenemend overgewicht in de hele populatie, neemt zoals gezegd ook overgewicht bij ouderen toe. Bij ouderen kan overgewicht echter gepaard gaan met (osteo)sarcopenie. Een aanzienlijk deel van ouderen kan ingedeeld worden in de groep sarcopenisch overgewicht. Daarom moet speciale aandacht worden besteed aan ouderen met een ogenschijnlijk gezonde of te hoge BMI, die toch te weinig spier- en botmassa hebben, met alle risico’s die daarmee gepaard gaan. In een recent overzichtsartikel schetsen onderzoekers Batses en Villareal een beeld van de oorzaak, mechanismen en behandeling van sarcopenisch overgewicht:9
• De prevalentie van sarcopenie in combinatie met overgewicht bij ouderen is aan het toenemen.
• Door verschillende definities en interpretaties van sarcopenie, over- en ondergewicht is het moeilijk om onderrestvoeding in combinatie met overgewicht te herkennen en behandelen.
• De hoekstenen van de behandeling van sarcopenisch overgewicht zijn verantwoorde calorierestrictie (onder de begeleiding van de diëtist) en lichamelijke activiteit en sport.
• Er moet bij energierestrictie te allen tijde gelet worden op de inname van essentiële voedingsstoffen.
Probiotica en stoelgang
Bij oudere verpleeghuisbewoners ligt de gemiddelde prevalentie van obstipatie rond de 60%. Stoelgangproblemen zijn geassocieerd met de kwaliteit en samenstelling van de darmflora (microbiota). Er zijn meerdere onderzoeken gedaan in verpleeghuizen naar het gebruik van probiotica om dit heet veelvoorkomende probleem van obstipatie te voorkomen. Tot nu toe zijn er zes studies gepubliceerd, waarvan er vijf een significant effect van probiotica lieten zien op de stoelgang.10 Hoewel de aanwijzingen er zijn, is het nog te vroeg om een algemeen advies te geven voor het inzetten van (zuivel met) probiotica om stoelgangsproblemen bij ouderen te voorkomen. De studies die zijn uitgevoerd, zijn vooral pilotstudies die zich ook nog op verschillende factoren van de stoelgang richten, zoals frequentie en consistentie van de ontlasting. Daarnaast zijn de studies uitgevoerd met verschillende soorten probiotica. Hoewel er muziek zit in de toepassing van probiotica in verpleeghuizen is het erg moeilijk om grootschalige studies in verpleeghuizen uit te voeren, omdat ze onvoldoende capaciteit hebben voor zulke grote klinische studies. De studies moeten vanzelfsprekend gepaard gaan met goede veiligheidsstudies. Recente analyses tonen echter aan dat probiotica veilig kunnen worden gebruikt bij ouderen.10
Aanpak
De aanpak van ondervoeding bij ouderen is complex, omdat de oorzaak multifactorieel kan zijn. De sleutel van succes ligt bij een individuele aanpak waarbij goed wordt gekeken naar de voedingsstatus, lichamelijke conditie en eventueel achterliggende ziekte. De diëtist moet hierin een centrale rol vervullen, waarbij een goede samenwerking tussen de verschillende zorgverleners essentieel is. (Zie voor meer informatie het interview met Canan Ziylan). Bij de behandeling van ondervoeding bij ouderen door de diëtist en andere behandelaars zijn de volgende punten van belang:
• Adviseer ouderen te eten volgens de Schijf van Vijf. Houd hierbij rekening met voldoende inname van energie, macro- en micronutriënten.
• Heb aandacht voor de inname van voldoende eiwit. Stel maaltijden zo samen dat in elke hoofdmaaltijd minimaal 25 gram eiwit zit.
• Let op de energiebalans, omdat de energiebehoefte afneemt bij een toenemende leeftijd.
• Adviseer ouderen (>70 jaar) 20 mcg vitamine D per dag in supplementvorm te slikken en vrouwen 50-70 jaar 10 mcg vitamine D.
• Let op de calciuminname. Kan of wil een oudere geen zuivel consumeren, raad dan een supplement van 1000 mg calcium per dag aan.
• Adviseer veel volkorenproducten, groente en fruit. Dit helpt het risico op hart- en vaatziekten te verkleinen en verbetert de stoelgang.
• Adviseer een keer per week vis, bij voorkeur vette vis te eten.
• Let op de zoutinname. Probeer deze bij een te hoge inname te beperken tot 6 gram zout per dag.
• Valt iemand meer dan 3 kg in een maand of meer dan 6 kg in een half jaar af? Dan is iemand ondervoed en is nader onderzoek door een arts nodig.
• Heb aandacht voor de vochtinname. Voor ouderen wordt aangeraden om minimaal 1,7 liter vocht per dag te drinken.
• Stimuleer ouderen te bewegen of te sporten; minimaal 30 minuten matig intensief per dag. Dit voorkomt spieren botafbraak en bevordert de algehele conditie.
• Wees terughoudend met afvallen bij matig overgewicht (BMI 25-30). Bij BMI>30 en daarbij behorende gezondheidsklachten wordt aangeraden onder begeleiding af te vallen.
Dit artikel kwam mede tot stand door inbreng van dr. Jan Steijns (FrieslandCampina Institute). Mede-auteur van dit artikel dr. Olaf Larsen is tevens Science Manager voor Yakult Nederland B.V..
Referenties
RIVM, Gezond ouder worden in Nederland. 2011.
Voedingscentrum, Factsheet Ouderen en Voeding. 2017.
Tagliaferri, C., et al., Muscle and bone, two interconnected tissues. Ageing Res Rev, 2015. 21: p. 55-70.
Tieland, M., et al., Dietary Protein Intake in Dutch Elderly People: A Focus on Protein Sources. Nutrients, 2015. 7(12): p. 9697-706.
Lötters, F.J., et al., Dairy foods and osteoporosis: an example of assessing the health-economic impact of food products. Osteoporos Int, 2013. 24(1): p. 139-50.
Telgi, R.L., Yadav, V., Telgi, C.R., Boppana, N., In vivo dental plaque pH after consumption of dairy product. Gen Dent, 2013. 61(3): p. 56-9.
Batsis, J.A., Villareal, D.T., Sarcopenic obesity in older adults: aetiology, epidemiology and treatment strategies. Nature Reviews Endocrinology, 2018.
Larsen, O., Nieuwboer van den M., Koks, M., Probiotics for healthy ageing: innovation barriers and opportunities for bowel habit improvement in nursing homes. Agro FOOD Industry Hi Tech, 2017. 28: p. 512-5.
Het aanpassen van de voeding is de beste strategie voor gewichtsverlies, maar niet iedereen bereikt hetzelfde resultaat. Onderzoekers hebben nu gekeken of er verschillen zijn tussen vet- en koolhydraatbeperking en of het genotype misschien een rol speelt.1 Dat lijkt niet zo te zijn.
Studie
Voor de studie (DIETFITS-studie) zijn 609 gezonde deelnemers (18-50 jaar) met overgewicht of obesitas (BMI 28-40 kg/m2) in twee groepen gedeeld. De ene groep volgde één jaar lang een gezond koolhydraatbeperkt dieet en de andere groep een gezond vetbeperkt dieet, beide onder regelmatige begeleiding van een diëtist. De eerste acht weken werd gestart met 20 gram koolhydraten en 20 gram vetten per dag. Dit werd vervolgens langzaam opgehoogd tot een niveau dat de deelnemers dachten vol te kunnen houden. Er werden geen instructies gegeven om de energie-inname te beperken. Wel werd er geadviseerd om veel groente te eten en een minimale hoeveelheid toegevoegde suikers en geraffineerd meel en om vooral te kiezen voor minimaal bewerkte voedingsmiddelen met een hoge voedingsstoffendichtheid. Om te kijken of individuele factoren mee kunnen spelen is er gekeken naar de insuline-afgifte en naar drie genvarianten die betrokken zijn bij de koolhydraat- en vetstofwisseling.
Resultaten: het maakt niks uit
• Koolhydraatbeperkt na 12 maanden: 29,5% koolhydraten, 44,6% vetten, 22,9% eiwitten.
• Vetbeperkt na 12 maanden: 48,4% koolhydraten, 28,7% vetten, 20,6% eiwitten.
• Hoewel er geen restricties waren voor de energie-inname, was die in beide groepen ongeveer 500-600 kcal lager dan bij aanvang.
• Er was geen verschil in gewichtsverlies na 12 maanden (5,3-6,0 kg).
• De insuline-afgifte bij aanvang en het genotype hadden geen invloed op het gewichtsverlies.
Conclusie
Deze studie laat zien dat er geen verschil is in gewichtsverlies tussen één jaar koolhydraatbeperking of vetbeperking.
Referentie
Gardner CD, et al. Effect of Low-Fat vs Low-Carbohydrate Diet on 12-Month Weight Loss in Overweight Adults and the Association With Genotype Pattern or Insulin Secretion: The DIETFITS Randomized Clinical Trial. JAMA. 2018 Feb 20;319(7):667-679.
Waarom ben je leefstijlcoach geworden?
‘Ik zocht verbreding. Als diëtist adviseerde ik cliënten bijvoorbeeld om minimaal een half uur per dag te bewegen, maar ik kon hen niet adviseren over de invulling ervan. Nu kan ik cliënten ook op dat gebied veel beter coachen.’
Is je werk erdoor veranderd?
‘Ik dacht dat ik als diëtist al goed kon coachen, maar dat bleek toch tegen te vallen. Diëtisten willen een probleem meestal even snel oplossen. Het liefst maken ze een pasklaar plan, waarmee cliënten de deur uit gaan. Dat is ook wel logisch, omdat je als diëtist maar een beperkte tijd tot je beschikking hebt. Als leefstijlcoach werk ik in kleine stapjes. Ik zie cliënten vaker, leg de verantwoordelijkheid meer bij hen en laat ze zelf bedenken wat ze willen veranderen. Als coach vraag ik hen wat ze ervoor nodig hebben en hoe ik ze daarbij kan helpen. Het is nu een samenspel.’
Wat is de meerwaarde voor jou als diëtist?
‘Doordat ik leefstijlcoach ben, is mijn begeleiding op een hoger niveau gekomen. Ik ben meer een buddy die in samenspel met cliënten werkt. De nadruk ligt op coachen en de cliënt laten meedenken, in plaats van oplossingen aandragen. Diëtisten kunnen dit ook, maar door de leefstijlcoachopleiding heb ik veel meer coachingsvaardigheden gekregen. Het is aanvullend en verdiepend.’
‘Als leefstijlcoach kan ik veel
intensievere begeleiding geven’
Wat is de meerwaarde van een leefstijlcoach voor je cliënten?
‘Leefstijlcoaching is een heel andere aanpak, die veel verder gaat dan voeding. Er is ook aandacht voor bewegen, slapen, ontspanning. Kortom: het totaalplaatje. Het leefstijladvies is veel laagdrempeliger dan een diëtistisch advies. Een voorbeeld: als een cliënt niet ontbeet, gaf ik als diëtist voorbeeldontbijtjes mee met het advies om die te eten. “En als het niet lukt, hoor ik het wel.” Nu adviseer ik cliënten om te proberen ’s morgens in ieder geval iets te eten, maakt niet uit wat. En bij de volgende afspraak vraag ik hoe het gegaan is. Als leefstijlcoach kan ik veel intensievere begeleiding geven, met meer contactmomenten. Ik zie cliënten vaak eens per week of om de week. Mijn twee collegadiëtisten zien ook echt de meerwaarde. Ze sturen cliënten regelmatig naar mij door als ze het idee hebben dat leefstijlcoaching beter bij die cliënten past.’
Lonneke Groen studeerde in 2000 af als diëtist en werkte 10 jaar in een ziekenhuis en de thuiszorg. In 2010 richtte ze met 2 andere diëtisten Diëtistenpraktijk Alimentum in Krommenie op. Lonneke noemt zichzelf een allround diëtist, maar heeft in de loop der jaren ook een aantal specialismen ontwikkeld, zoals ondergewicht, diabetes en overgewicht bij kinderen en volwassen. In 2014 deed ze de opleiding tot leefstijlcoach waarna ze nog een post-HBO opleiding overgewicht volgde. Recent rondde ze ook de opleiding tot sportdiëtist af.
In Nederland lopen een groot aantal cohortonderzoeken die in kaart brengen wat de verbanden zijn tussen voeding en risicofactoren op het ontstaan van chronische ziekten en kanker. Op Zuivel en Gezondheid belichten we in 2018 een aantal grote cohortonderzoeken. Dit keer is het de beurt aan Lifelines; een uniek cohortonderzoek in de noordelijke provincies gericht op gezond ouder worden.
Tekst: Prof. Dr. Gerjan Navis (UMCG RUG Afd. Inwendige Geneeskunde), Dr. Eva Corpeleijn (UMCG RUG Afd. Epidemiologie), Rob van Berkel (onderzoeksdiëtist/schrijver), Jolande Valkenburg en Dr. Stephan Peters (NZO) Beeld: Dannes Wegman Fotografie: Leonie Kuizenga
Met gezond ouder worden, bedoelen we over het algemeen de afwezigheid van (chronische) ouderdomsziekten en het goed kunnen blijven functioneren, zowel fysiek en mentaal als sociaal. Een gezonde eet- en leefstijl helpt om gezond ouder te worden, maar biedt geen garanties. Gezond ouder worden is afhankelijk van verschillende factoren en die factoren beïnvloeden elkaar. Het cohort Lifelines helpt onderzoekers om complexe interacties tussen omgeving, genotype en fenotype te ontrafelen. Dankzij dit unieke cohort komen we steeds meer te weten over hoe we mensen gezond ouder kunnen laten worden.
Wat is Lifelines?
Lifelines is een uniek en grootschalig cohortonderzoek met als thema gezond ouder worden.1 De werving van deelnemers startte in 2006 en is in 2013 beëindigd nadat het beoogde aantal van minimaal 165.000 was bereikt. De deelnemers – allen afkomstig uit de drie noordelijke provincies – worden ten minste 30 jaar lang gevolgd, waarbij ze vragenlijsten invullen en lichaamsmaterialen afstaan, zoals bloed- en urinemonsters. Momenteel zijn er twee onderzoeksrondes afgerond, waarvan de eerste ronde liep van 2006 tot en met 2013 en de tweede ronde van 2014 tot en met 2018. Onlangs is de financiering rondgekregen voor een derde onderzoeksronde die in 2019 van start zal gaan.
Cohort
Inwoners (25-50 jaar) van de provincies Groningen, Friesland en Drenthe kregen via hun huisarts de uitnodiging om deel te nemen aan het Lifelines-cohort. Geïnteresseerden uit de drie provincies konden zich ook inschrijven voor deelname. Iedereen mocht deelnemen, behalve mensen met 1) een ernstige psychiatrische of lichamelijke ziekte, 2) een levensverwachting die korter is dan vijf jaar en 3) onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. Deelnemers werd gevraagd of hun familieleden zoals partner, kinderen en (schoon)ouders ook wilden meedoen. Dit heeft geleid tot een uniek cohort, met vaak drie generaties. Bij aanvang bestond het cohort uit 167.729 deelnemers. Voor de derde onderzoeksronde zullen – door uitval als gevolg van overlijden en stoppen met deelname – naar verwachting ongeveer 150.000 deelnemers worden uitgenodigd.
De Lifelines Biobank is een geavanceerde ‘vrieskist’ ter grootte van een kleine sporthal
Lifelines Data- en Biobank
Alle Lifelines-deelnemers kregen bij aanvang en vervolgens iedere 1,5 jaar uitgebreide vragenlijsten toegestuurd. Deze gegevens over leefstijl, gezondheid, ziekten, leefomstandigheden en stress worden opgeslagen in de Lifelines Databank. Daarnaast worden deelnemers – vanaf acht jaar – iedere vijf jaar uitgenodigd om één van de Lifelines onderzoekscentra te bezoeken voor lichamelijk onderzoek (onder andere antropometrie, bloeddruk, longfunctie, hartfilmpje) en afname van lichaamsmaterialen (bloed, urine) voor uiteenlopende metingen. Tijdens de eerste onderzoeksronde is DNA afgenomen; tijdens de tweede onderzoeksronde faeces en hoofdhaar. Een deel hiervan is direct naar het centraal laboratorium van het UMCG gestuurd voor analyse. Een ander deel is dezelfde dag bij -80°C opgeslagen in de Lifelines Biobank, een geavanceerde en ISO9001-gecertificeerde ‘vrieskist’ ter grootte van een kleine sporthal. Met het materiaal in de Lifelines Biobank zijn toekomstige metingen mogelijk.
Het Lifelines cohort is bij uitstek geschikt om regionale verschillen in leefstijl en gezondheid in kaart te brengen
Regionale verschillen in voedingsgewoonten
Door de spreiding over de drie Noordelijke provincies is het Lifelines cohort bij uitstek geschikt om regionale verschillen in leefstijl en gezondheid in kaart te brengen. Deze ‘geo-health’ benadering heeft een lange historie in de epidemiologie van infectieziekten en de waarde ervan voor niet-besmettelijke ziekten (welvaartsziekten) wordt steeds meer onderkend. In Noord-Nederland bleek sprake van een viertal voedingspatronen, met duidelijke regionale verschillen zowel tussen stad en platteland als tussen verschillende noordelijke regio’s. Die verschillen bleven overeind, ook na de correctie voor verschillen in leeftijd en geslacht. Na correctie voor de sociaaleconomische status bleef een drietal voedingspatronen over; allen niet optimaal gezond. Vrij vertaald: de meeste mensen eten volgens een suboptimaal patroon, maar de voedingspatronen verschillen per regio. Deze invalshoek biedt een empirische basis voor leefstijlinterventies die de verschillende voorkeuren en gewoontes in de populatie als startpunt nemen in plaats van een one-size-fits-all benadering. Dit is relevant omdat leefstijlinterventies alleen duurzaam effectief zijn als ze aansluiten bij waarden, wensen en voorkeuren van de doelgroep. Het in kaart brengen van regionale verschillen in leefstijl, voeding en gezondheid biedt de mogelijkheid om relevante omgevingsfactoren te identificeren. In vervolgonderzoek wordt die relatie met gezondheid nu in kaart gebracht.
Figuur 1. Onderzoeksgegevens die zijn en nog worden verzameld voor het Lifelines cohort.
Beschikbare data
Lifelines bestaat uit een groeiend data bestand met diverse informatie over de complexe interacties tussen omgeving, fenotype en genotype. Doel van Lifelines is dat met deze data wereldwijd onderzoek kan worden gedaan naar gezond ouder worden. Lifelines voert zelf geen onderzoek uit; de verzamelde data en lichaamsmaterialen worden tegen kostprijs beschikbaar gesteld voor wetenschappelijk onderzoek. Onderzoekers kunnen een verzoek indienen via www.lifelines.nl onder het kopje informatie. Er is een online database met een actueel overzicht van alle gegevens die beschikbaar zijn voor onderzoekers.2 Zij hebben ook de mogelijkheid om binnen de Lifelines infrastructuur aanvullende data en lichaamsmaterialen te verzamelen en kunnen daarvoor een verzoek indienen. Bij goedkeuring wordt aan Lifelines-deelnemers gevraagd extra vragenlijsten in te vullen en/of aanvullende lichaamsmaterialen af te staan. Voorbeelden van studies waarvoor aanvullende data en/of materiaal binnen Lifelines is verzameld, zijn:
ImaLife
Chronische obstructieve longziekten (COPD), hart- en vaatziekten en longkanker zijn de voornaamste doodsoorzaken in Nederland. Met ImaLife willen onderzoekers meer te weten komen over het ontstaan van deze ziekten en wat de risicofactoren zijn. Bij 12.000 deelnemers van 45 jaar en ouder wordt daarvoor een CT-scan gemaakt van hart en longen. Imalife ging in 2017 van start.
Lifelines DEEP
Het primaire doel van Lifelines DEEP is om inzicht te krijgen in de relaties tussen microbioom, genetische, metabole en fenotype variatie. Hiervoor vulden ruim 1.500 deelnemers enkele vragenlijsten in en er werd onder andere extra bloed, faeces en uitademingslucht verzameld. De studie ging april 2013 van start en is inmiddels afgerond.
Lifelines DAG3
Lifelines DAG3 is een darmgezondheidsonderzoek gericht op de rol van het microbioom in het vóórkomen van chronische ziekten en de relatie tussen genvariatie,methylatie, genexpressie en metaboliet spiegels. Door 10.000 deelnemers zijn extra vragenlijsten ingevuld en is meer lichaamsmateriaal afgestaan (faeces, neus-, keel-, tongswabs). Het onderzoek ging in augustus 2015 van start.
Lifelines NEXT bevat data van 1.500 moeders en hun baby’s
Lifelines NEXT
Er zijn aanwijzingen dat tijdens de zwangerschap en eerste levensjaren een basis wordt gelegd voor het ontstaan van chronische ziekten. Lifelines NEXT onderzoekt die kwetsbare periode en bevat data van 1.500 moeders en hun baby’s, waarbij onder andere extra bloed, faeces en moedermelk van de moeder en/of baby verzameld. Lifelines NEXT ging in oktober 2016 van start.
Chronische obstructieve longziekten (COPD), hart- en vaatziekten en longkanker zijn de voornaamste doodsoorzaken in Nederland. Met ImaLife willen onderzoekers meer te weten komen over het ontstaan van deze ziekten en wat de risicofactoren zijn. Bij 12.000 deelnemers van 45 jaar en ouder wordt daarvoor een CT-scan gemaakt van hart en longen. Imalife ging in 2017 van start.
Newborn proeftuin
Voor deze studie komen alleen Lifelines-NEXT deelnemers in aanmerking, waarbij jonge gezinnen wordt gevraagd om thuis apparaten en producten te testen die de gezondheid en het welzijn verbeteren. Voorbeelden zijn slimme tandenborstels, luiers met sensoren om rode billen te voorkomen en middelen tegen darmkrampjes. Newborn is dit jaar gestart.
Publicaties
De Lifelines Data- en Biobank zijn inmiddels populair bij onderzoekers. Er is een groot aantal studies gepubliceerd waarin de data uit Lifelines zijn gebruikt. Als voorbeeld noemen we twee recente publicaties die allebei in februari 2018 verschenen. De eerste betreft onderzoek naar de associatie tussen zuivelconsumptie en pre-diabetes en onlangs gediagnosticeerde diabetes mellitus type II, waaraan ruim 110.000 Lifelines-deelnemers meededen.2 De resultaten laten zien dat de consumptie van magere en gefermenteerde zuivelproducten is geassocieerd met een lager risico op pre-diabetes. De consumptie van volvette en niet gefermenteerde zuivelproducten bleek geassocieerd met een verhoogd risico op pre-diabetes en onlangs gediagnosticeerde diabetes mellitus type II. Hierbij dient opgemerkt te worden dat een meta-analyse uit 2016 niet laat zien dat de consumptie van volvette zuivel is geassocieerd met een verhoogd risico op diabetes mellitus type II.3 Bij het risico op diabetes mellitus type II zou de fermentatie van zuivelproducten een rol kunnen spelen. Toekomstige prospectieve studies die gericht zijn op een breed scala aan zuivelproducten is nodig om dit te onderzoeken. Dat kan binnen Lifelines of met andere grootschalige prospectieve cohorten.
De tweede publicatie is een onderzoek naar de bruikbaarheid van de nieuw ontwikkelde ‘Lifelines Diet Score’ (LLDS).4 Hieraan deden 129.369 Lifelines-deelnemers mee. Voor de LLDD zijn op basis van de Richtlijnen Goede Voeding 2015 negen voedselgroepen geselecteerd met een positief gezondheidseffect (groente, fruit, volkoren graanproducten, peulvruchten + noten, vis, oliën + zachte margarines, ongezoete zuivel, koffie en thee) en drie met een negatief gezondheidseffect (rood- + bewerkt vlees, boter + harde margarine en suikerhoudende dranken). Deze twaalf voedselgroepen zijn gecombineerd in de LLDS. De consumptie van iedere voedselgroep – in grammen per 1.000 kcal – werden verdeeld in kwintielen (0-4), waardoor de som van de twaalf voedselgroepen resulteert in een LLDS van 0 tot en met 48. Uit de resultaten blijkt dat de LLDS een goed onderscheidend vermogen heeft tussen een hoge en lage consumptie van de geselecteerde voedingsgroepen en daardoor een bruikbare tool is om de voedingskwaliteit te beoordelen.
De onderzoekers
Prof.dr. Gerjan Navis | Internist-nefroloog in het UMCG
2000 – hoogleraar Experimentele Nefrologie aan Universitair Medisch Centrum Groningen
2015 – hoogleraar Voeding in de Geneeskunde aan Universitair Medisch Centrum Groningen
‘Ik ben betrokken geweest bij het ontwerp en de start van Lifelines en ben lid van de Scientific Advisory Board. De opzet van Lifelines is van onschatbare waarde voor het verkrijgen van robuuste, real-life kennis over de gezondheidsissues van een verouderende samenleving. Een belangrijke asset is de regionale spreiding van deelnemers over de drie noordelijke provincies om de rol van de sociale en fysieke omgeving bij gezondheid en ziekte te kunnen analyseren. LifeLines beschikt ook over de grootste collectie 24-uurs urine ter wereld: dé nefrologische klassieker die objectieve informatie over de inname van talrijke nutriënten kan verschaffen.’
Dr. Eva Corpeleijn | Voedingswetenschapper, hoofddocent Epidemiologie, UMCG
2006 – gepromoveerd aan Maastricht University op het gebied van de ontwikkeling van leefstijlinterventies voor de preventie en behandeling van type 2 diabetes
2008 – postdoc UMCG Klinische epidemiologie
2010 – unit-leider ‘Lifestyle Medicine in Obesity and Diabetes’
2017 – universitair hoofddocent leefstijl epidemiologie
‘De brede opzet van Lifelines is enorm belangrijk voor het ontrafelen van de rol van leefstijl en leefomgeving bij welvaartsziekten zoals obesitas. Door de opzet en het drie-generatie design vormt Lifelines een unieke, toekomst bestendige resource die nog waardevoller wordt naarmate de follow-up toeneemt.’
Referenties
Scholtens S, et al. Cohort Profi le: LifeLines, a threegeneration cohort study and biobank. Int J Epidemiol. 2015 Aug;44(4):1172-80.
Brouwer-Brolsma EM, et al. Dairy product consumption is associated with pre-diabetes and newly diagnosed type 2 diabetes in the Lifelines Cohort Study. Br J Nutr. 2018 Feb;119(4):442-455.
Gijsbers L, et al. Consumption of dairy foods and diabetes incidence: a dose-response meta-analysis of observational studies. Am J Clin Nutr. 2016 Apr;103(4):1111-24.
Vinke PC, et al. Development of the food-based Lifelines Diet Score (LLDS) and its application in 129, 369 Lifelines participants. Eur J Clin Nutr. 2018 Jun 12.