Nieuws

ABCD-studie: Amsterdamse kinderen wijzen de weg naar gezondheid

 

In Nederland lopen een groot aantal cohortonderzoeken die de invloed in kaart brengen van ongezonde voeding en andere factoren op het ontstaan van chronische ziekten. In dit nummer van Voeding Magazine belichten we de ABCD-studie in Amsterdam. Deze studie volgt de gezondheid van 8000 kinderen vanaf de periode in de baarmoeder tot aan de jonge volwassenheid, en kijkt in het bijzonder naar de invloed van etniciteit en sociaaleconomische status.

Tekst: ir. Viyan Rashid (Hogeschool van Amsterdam), dr. Tanja Vrijkotte (Universiteit Amsterdam), ir. Angela Severs (Scriptum communicatie over voeding) en dr. Stephan Peters (NZO)  |  Illustratie: Dannes Wegman  |  Foto’s: Michel Campfens

De ABCD-studie is een grootschalig en langlopend onderzoek van het Amsterdam UMC, locatie Academisch Medisch Centrum Amsterdam, naar de gezondheid van ruim 8.000 in Amsterdam geboren kinderen van verschillende etnische afkomst. Deze kinderen worden al gevolgd vanaf de zwangerschap: hun moeder had de eerste prenatale screening in 2003 of begin 2004. Onderzocht wordt in welke mate de gezondheid van de kinderen, bij de geboorte en op latere leeftijd, wordt beïnvloed door vroege factoren en omstandigheden. Dat wil zeggen: factoren en omstandigheden in de baarmoeder en in de eerste levensjaren. De oorsprong van belangrijke gezondheidsproblemen bij kinderen en volwassenen, zoals bijvoorbeeld overgewicht en hart- en vaatziekten, ligt vaak al in de eerste levensjaren.

De oorsprong van gezondheidsproblemen bij kinderen en volwassenen ligt vaak al in de eerste levensjaren

Specifieke aandacht voor etniciteit
Het belangrijkste doel van de ABCD-studie is het inventariseren en analyseren van factoren in het vroege leven die een mogelijke verklaring vormen voor de latere gezondheid. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar het verklaren van verschillen in gezondheid tussen kinderen met een andere etnische afkomst. Etniciteit is van invloed op de gezondheid van kinderen. Zo blijken kinderen van Afrikaanse en Turkse afkomst een hogere bloeddruk te hebben dan kinderen van Nederlandse afkomst. Dit kan deels verklaard doordat Turkse kinderen gemiddeld een hogere BMI hebben dan Nederlandse. Marokkaanse kinderen hebben geen verhoogde bloeddruk, ondanks het feit dat ook zij een hogere BMI hebben.1 Wat de oorzaken zijn van deze verschillen is nog onduidelijk. De inzichten uit de ABCD-studie kunnen helpen om zwangere vrouwen beter te begeleiden en cultuurspecifieke preventieprogramma’s te ontwikkelen. Het uiteindelijke doel is om de gezondheid van kinderen zo vroeg mogelijk te bevorderen en etnische gezondheidsongelijkheid terug te dringen.

Van in de baarmoeder tot jong volwassene

De ABCD-studie is een langlopend onderzoek dat in 5 fasen plaatsvindt:

Fase 1: zwangerschap
Tussen januari 2003 en maart 2004 hebben 8.266 zwangere Amsterdamse vrouwen een vragenlijst ingevuld tijdens de eerste prenatale screening bij de verloskundige, gynaecoloog of huisarts. Ook hebben 4.350 vrouwen bloed afgestaan.

Fase 2: geboorte en zuigelingenperiode
In deze fase na de geboorte hebben 5.131 vrouwen een vragenlijst over de zuigelingenperiode ingevuld.

Fase 3: kleutertijd
Vanaf 2008 is de gezondheid en ontwikkeling van de kinderen op 5-jarige leeftijd onderzocht. Tijdens het ABCD-consult werd bij 3.321 kinderen onder andere gewicht, lengte, heupomvang, tailleomvang, bloeddruk, hartslag en denkvermogen gemeten. Ook is er met een vingerprik bij 2.452 kinderen een kleine hoeveelheid bloed afgenomen. Een vragenlijst over de gezondheid, ontwikkeling en opvoeding van hun kind is ingevuld door 4.488 moeders. Een uitgebreide vragenlijst over de eetgewoonten van het kind is ingevuld door 2.851 moeders. Daarnaast hebben 3.588 leerkrachten een korte vragenlijst ingevuld over schoolprestaties (CITO) en het gedrag van het kind op school.
Vanaf de leeftijd van 7 jaar is bij 1.200 kinderen de erfelijke aanleg in kaart gebracht via genotypering en hebben 3.460 ouders een vragenlijst ingevuld over de leefomgeving van hun kind.

Fase 4: tienertijd
Tussen maart 2015 en juni 2016 is de gezondheid en ontwikkeling van de kinderen op 11-jarige leeftijd gemeten. Een vragenlijst is ingevuld door 3.027 kinderen, 3.032 moeders, 2.270 vaders en 2.025 leerkrachten. De vragenlijst van de kinderen ging onder andere over eet- en slaapgedrag en mobiele telefoongebruik. De moeder kreeg een vragenlijst over de gezondheid en het gedrag van haarzelf en haar kind. In fase 4 heeft de vader voor het eerst ook een vragenlijst gekregen, over de gezondheid en het gedrag van hemzelf en zijn kind. Net als 5 jaar eerder werd ook de leerkracht gevraagd een vragenlijst in te vullen over de schoolprestaties (CITO) en het gedrag van het kind op school. Ook werd de leerkracht gevraagd om het kind twee testjes te laten maken op de computer op school: een intelligentietest en een werkgeheugen test (een soort memorie). Momenteel zijn de onderzoekers druk aan de slag met de verzamelde gegevens. Binnenkort volgen de eerste resultaten.

Fase 5: jong volwassenheid
Fase 5 gaat in 2019 van start. Zowel de kinderen als beide ouders zullen gevraagd worden een online vragenlijst in te vullen. Het plan is om de kinderen daarna iedere 5 jaar te volgen tot ze 25 jaar zijn (in 2028).

Voedingsstatus tijdens zwangerschap
De ABCD-studie heeft tot nu toe geleid tot meer dan 150 publicaties. Voeding is een speerpunt. Een belangrijk onderzoeksgebied binnen de ABCD-studie richt zich op de micronutriëntstatus van de moeder tijdens de zwangerschap. Onlangs heeft dat nog geleid tot een publicatie waaruit blijkt dat vrouwen met overgewicht of obesitas aan het begin van de zwangerschap een lagere foliumzuur-, ijzer- en vitamine-B12 status hebben dan zwangere vrouwen met een normaal gewicht.2 Vooral bij zwangere vrouwen met obesitas komen deficiënties daardoor vaker voor. Eerder was al een verband ontdekt tussen de micronutriëntenstatus tijdens de zwangerschap en het risico op een kind met een laag geboortegewicht.3 Dit risico was hoger bij een lage foliumzuurinname, een lage vitamine D status en een ongunstige vetzuurprofiel (relatief veel omega-6 vetzuren en relatief weinig omega-3 vetzuren). Bij vrouwen van niet-Nederlandse afkomst komt zo’n ongunstige voedingsstatus vaker voor en dit kan voor een deel de etnische verschillen in geboorte-uitkomsten verklaren.

Bij vrouwen van niet-Nederlandse afkomst komt een ongunstige voedingsstatus vaker voor

Vroege groei en metabole gezondheid
In de afgelopen jaren is uit diverse onderzoeken gebleken dat snelle groei direct na de geboorte leidt tot een ongezond metabool profiel. Ook de ABCD-studie heeft bijgedragen aan dit inzicht. Met name kinderen met een laag geboortegewicht die snel groeien en uiteindelijk overgewicht ontwikkelen, blijken op kleuterleeftijd al een hogere bloeddruk te hebben en een ongunstige lichaamssamenstelling.4 Dit geeft een hoger risico op diabetes en cardiovasculaire ziekten op latere leeftijd.

Etnische verschillen in overgewicht bij kleuters
Met de gegevens van de ABCD-kinderen op de kleuterleeftijd wordt nog steeds veel onderzoek gedaan. Zo zijn er grote etnische verschillen in overgewicht gevonden op 5-jarige leeftijd. Overgewicht komt meer voor bij kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst. Turkse kinderen hebben gemiddeld genomen ook hogere bloeddruk-, glucose- en triglyceridewaarden. Marokkaanse kinderen daarentegen hebben een gunstig cardiometabool profiel, ondanks dat overgewicht meer voorkomt.1 Ook blijkt dat veel moeders het overgewicht bij hun 5-jarige kind niet herkennen. Dat geldt voor de autochtone moeder, maar nog sterker voor Turkse en Marokkaanse moeders.5

Marokkaanse kinderen hebben een gunstig cardiometabool profiel, ondanks dat overgewicht meer voorkomt

Verhoogde bloeddruk door suikerhoudende dranken
Een hoge bloeddruk is een groeiend probleem onder kinderen.7,8 Het is bekend dat een hoge BMI of een hoge inname van zout kunnen leiden tot verhoogde bloeddruk. Ook het drinken van suikerhoudende dranken is geassocieerd met een hogere bloeddruk, al op jonge leeftijd. Dit verband staat los van het verband met overgewicht.9 Kinderen drinken al op jonge leeftijd suikerhoudende dranken. Uit de ABCD-studie blijkt dat kinderen van 5 tot 6 jaar gemiddeld 2,6 glazen suikerhoudende dranken per dag drinken en kinderen van 11 tot 12 jaar gemiddeld 4,4 glazen per dag. Bij kinderen van 11 tot 12 jaar die 6 glazen suikerhoudende drank per dag drinken is de gemiddelde bloeddruk 2,3 mmHg hoger dan de bloeddruk van kinderen die 2 glazen per dag drinken.10

Kinderen van niet-Nederlandse afkomst en kinderen met een lage SES scoorden het hoogst op het snackrijke eetpatroon

De onderzoekers

Dr. Tanja Vrijkotte | Universitair docent en projectleider ABCD-studie, Amsterdam UMC, locatie AMC
1992 – afgestudeerd aan VU Amsterdam als bewegingswetenschapper
2001 – gepromoveerd aan VU Amsterdam op de relatie tussen werkstress en cardiovasculaire risicofactoren
2001 – senior onderzoeker AMC Amsterdam
2004 – universitair docent en onderzoeker ABCD-studie, Amsterdam UMC, locatie AMC

‘Het is mede dankzij de ABCD-studie dat er tegenwoordig zoveel aandacht is voor het belang van de eerste 1000 dagen van het leven, beginnend bij de conceptie. Deze periode blijkt van grote invloed op de groei, ontwikkeling en latere gezondheid. Het zou mooi zijn als we met de resultaten van de ABCD-studie meer grip krijgen op hoe we kinderen een gezond eetpatroon kunnen aanleren zodat ze bestand zijn tegen de huidige obesogene omgeving.’


Ir. Viyan Rashid | Docent aan Hogeschool van Amsterdam en promovendus aan Universiteit van Amsterdam
2002 – afgestudeerd als diëtist aan Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
2004 – afgestudeerd als voedingskundige aan Wageningen University & Research
2010 – docent voeding aan Hogeschool van Amsterdam
2013 – start promotie aan Universiteit van Amsterdam. Hiervoor ontving ze een NWO promotiebeurs.

‘Het bijzondere van de ABCD-studie is dat alle kinderen in hetzelfde jaar zijn geboren. Ze zijn dus opgegroeid in dezelfde tijd onder vergelijkbare omstandigheden In mijn promotie-onderzoek richt ik me op het verband tussen eetpatronen op kleuterleeftijd en de gewichtsontwikkeling daarna. In het verleden lag de focus bij dit soort onderzoek vooral op overgewicht, maar ik richt me ook op ondergewicht. De laatste jaren zien we dat sommige kinderen van vooral hoogopgeleide ouders in Amsterdam ondergewicht ontwikkelen.’


Referenties

  1. Hoog de et al. PlosOne 2012 Ethnic Differences in Cardiometabolic Risk Profile at Age 5–6 Years: The ABCD Study
  2. Scholing et al. Public Health Nutr. 2018 Aug;21(11):2046-2055 Association between pre-pregnancy weight status and maternal micronutrient status in early pregnancy
  3. Van Eijsden. Ethnicity, nutrition, and pregnancy: food for thought. Proefschrift, Universiteit van Amsterdam
  4. Beer de et al. Early growth, infant feeding and childhood cardiovascular risk factors. Proefschrift 19 oktober 2017, Vrije Universiteit Amsterdam
  5. Hoog de et al. (2) Int J Obes (Lond). 2012 Jan;36(1):53-60 Ethnic differences in maternal underestimation of offspring’s weight: the ABCD study
  6. Rashid et al. BMC Public Health. 2018 Jan 8;18(1):115 Ethnicity and socioeconomic status are related to dietary patterns at age 5 in the Amsterdam born children and their development (ABCD) cohort
  7. Raj M, Krishnakumar R. Hypertension in Children and Adolescents: Epidemiology and Pathogenesis. Ind J of Pediatrics. 2012;80(3):1–6.
  8. Falkner B. Hypertension in children and adolescents: epidemiology and natural history. Pediatric Nephrology. 2010;25(7):1219–24
  9. Souza B da SN, Cunha DB, Pereira RA, Sichieri R. Soft drink consumption, mainly diet ones, is associated with increased blood pressure in adolescents. J Hypertens. 2015;(10):1
  10. Boer de et al. Clin Nutr ESPEN 2018 Dec;28:232-235

Dr. Corné van Dooren: ‘Leer de klassieke Nederlandse keuken weer waarderen!’

Een duurzamer voedingspatroon is eigenlijk heel simpel. Allereerst is er al heel veel winst te boeken door verspilling tegen te gaan. Daarnaast hebben we in Nederland fantastische producten waarmee we een gezond en duurzaam menu kunnen samenstellen. Dat zegt dr. Corné van Dooren, topexpert op het gebied van duurzaam eten. De traditionele ‘Hollandse pot’ kan volgens van Dooren zelfs moeiteloos de concurrentie aan met populaire diëten, zoals het Mediterrane en Scandinavische menu.

Tekst: Jan-Willem Wits | Foto: Michel Campfens

Sinds elf jaar is Corné van Dooren verbonden aan het Voedingscentrum waar hij uitgroeide tot dé kennisspecialist duurzaam eten. Begin vorig jaar promoveerde van Dooren op het onderwerp duurzame voeding. Uit zijn promotie-onderzoek bleek onder andere dat een flexitarisch of vegetarisch voedingspatroon met wekelijks vis het meest optimale duurzame dieet is. Maar ook eten van dichtbij levert volgens van Dooren milieuwinst op. Lokaal voedsel ‘maakt’ weinig voedselkilometers en heeft een belangrijke ecologische en economische betekenis. Boeren kunnen daardoor in Nederland blijven boeren en consumenten weten waar hun voedsel vandaan komt. In dit uitgebreide interview deelt van Dooren zijn visie op Nederland als voedselproducent en vertelt hij op welke manier consumenten in Nederland duurzamer én gezonder kunnen gaan eten.

Publieksvoorlichting in Nederland
‘In Europa wordt tegen Nederland opgekeken. Met name op het gebied van innovatie hebben we een voortrekkersrol, bijvoorbeeld door het gebruik van kweekvlees, insecten, zeewier en algen voor de ontwikkeling van nieuwe voedingsproducten. Daarnaast is ons land een voorbeeld op het gebied van publieksvoorlichting. De Nederlandse overheid probeert consumenten te overtuigen van ander gedrag, bijvoorbeeld door minder voedsel te verspillen en meer dierlijke producten door plantaardige te vervangen. Ook als Voedingscentrum spelen we daarbij een rol en blijft onze Schijf van Vijf een belangrijk hulpmiddel voor veel mensen in het nadenken over gezond en gebalanceerd eten en drinken. Mede vanwege die inspanningen lijkt er nu een doorbraak te komen in het Nederlandse voedingspatroon. Recent maakten we cijfers bekend waaruit blijkt dat 46% van de Nederlanders minder vlees of vis probeert te eten. Daarnaast eet 6% van de mensen geen vlees of geen vlees en vis. Iedere dag vlees op tafel, is niet langer de norm. Vooralsnog bleek dat nog niet uit de verkoopcijfers van vlees, maar sinds 2010 is dat ook aan het veranderen. Het lijkt wel alsof de verstokte barbecueënde vleeseters uit protest juist meer vlees beginnen te kopen. Een deel van de mannen eet flink meer dan de 500 gram per week die wij als maximum aanbevelen.’

Zoeken naar de balans tussen natuur en mens
‘In het mondiale debat over “sustainable diets” worden milieueffecten van het produceren en eten van voeding niet als een eenzijdig thema voorgesteld. Het gaat steeds om de balans waarbij we kijken hoe we zorgvuldig met de natuur om kunnen gaan – zodat ook toekomstige generaties voldoende voedsel kunnen verbouwen – en tegelijk ook de betaalbaarheid, de culturele inbedding, biodiversiteit en een eerlijke beloning voor boeren meenemen. Je ziet die thema’s steeds meer naar elkaar toegroeien. Dat maakt het soms complexer. Toch levert zo’n holistische benadering op de lange termijn meer op en zorgt het voor haalbaarheid en draagvlak. Bijvoorbeeld door bij “fair trade” niet alleen te kijken naar het inkomen van boeren maar ook een meer duurzame productiewijze beter te belonen.’

‘Ook in een duurzaam voedselsysteem is er een rol voor dierlijke productie’

De rol van dierlijke productie in ons voedselsysteem
‘Een duurzaam voedingspatroon betekent niet dat we allemaal voor honderd procent vegetariër moeten worden, al is het onmiskenbaar zo dat het verbouwen van plantaardig voedsel minder impact heeft op het ecosysteem dan de veehouderij voor de productie van vlees en zuivel. Ook in een duurzaam voedselsysteem is er een rol voor dierlijke productie. Bijvoorbeeld voor het benutten van gebieden die niet geschikt zijn voor het verbouwen van plantaardig voedsel. En omdat reststromen uit de landbouw en voedingsindustrie efficiënt kunnen worden benut als veevoer voor dieren en we met dierlijke mest op een organische wijze de kringloop kunnen sluiten. Het gaat er vooral om dat het huidige niveau van de mondiale veehouderij niet is vol te houden, ook omdat de toenemende welvaart in andere continenten leidt tot een hogere vleesconsumptie.’

Voedselkeuzes met de meeste duurzaamheidswinst
‘Wanneer we roomboter links laten liggen en vervangen door producten met niet-duurzame palmolie of kokosolie waarvoor in Zuidoost Azië bossen sneuvelen, dan kom je van de regen in de drup. We moeten daarom naar veel meer aspecten kijken. Het tegengaan van verspilling levert de meeste duurzaamheidswinst op. Wie iets voor het milieu wil doen, kan het beste beginnen door gewoon niet meer te eten dan je nodig hebt en restjes te hergebruiken. Daarnaast kan je denken aan minder rood vlees en bewerkt vlees eten, kijken naar de herkomst en het seizoen van groente en fruit, water, koffie en thee drinken in plaats van frisdrank en alcohol en niet meer zuivel gebruiken dan je nodig hebt volgens de Schijf van Vijf.’

‘Wie iets voor het milieu wil doen, kan het beste beginnen door niet meer te eten dan je nodig hebt en restjes te hergebruiken’

Bewerkte vleesvervangers en ‘witte’ producten
‘Duurzaam eten betekent vooral goed kijken naar je hele voedingspatroon en slimme keuzes maken. Met alleen minder vlees eten, ben je er niet. De meeste kant-en-klare vleesvervangers worden in de fabriek gemaakt, waarvoor veel energie, grondstoffen en verpakkingsmaterialen nodig zijn. Dat levert weinig op aan de vermindering van het energiegebruik. Bovendien zijn ze vaak veel te zout. Bonen en ongezouten noten zijn dan betere opties. Ook met zuivelvervangers moet je kritisch omgaan. Sojadrank komt nog het dichtste bij dierlijke melk, maar hippe drankjes gebaseerd op amandelen, haver en rijst hebben geen vergelijkbare voedingswaarde. In de combinatie van duurzaam en gezond beveel ik vooral ‘witte’ producten aan, zoals ei, kip, vis, vloeibare zuivel en wild. Die hebben een betere nutriëntendichtheid en een lagere milieu-impact dan rund- en varkensvlees en harde kazen. En daarnaast noten en peulvruchten, die nog beter scoren. Voor kaas geldt dat naarmate er minder productiestappen en rijping nodig zijn, dat beter is voor het milieu. Daarom heeft ‘verse’ kaas – zoals feta, mozzarella en hüttenkäse – een lagere milieu impact dan andere kaassoorten.’

Weten wat je eet
‘Consumenten moeten vooral veel “voedselvaardiger” worden. Hoe wordt mijn eten gemaakt, waar komt het vandaan en wat betekent het voor het milieu en mijn gezondheid? Bij verantwoord consumeren spelen ook supermarkten een belangrijke rol. In Nederland zijn zij gewend om op prijs te concurreren. Wie de goedkoopste is, wint de slag om de consument, was decennialang het adagium. Dat is – zacht gezegd – geen optimale prikkel om duurzaam in te kopen. Voor de meeste consumenten zijn gemak, prijs en smaak nu de meest bepalende factoren bij hun aankopen. Wanneer we willen dat gezondheid en duurzaamheid een hogere plek krijgen, dan zullen supermarkten als de belangrijkste regisseurs van onze voedselaanbod hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Gelukkig gaat het wel de goede kant op. Nederlandse consumenten vinden vooral dierenwelzijn belangrijk en zijn bereid daar extra voor te betalen. In een land als Duitsland wordt veel meer gelet op zaken als “natuurlijk” en “biologisch”, zoals het zuinig zijn met bestrijdingsmiddelen en geen genetisch gemodificeerd voedsel. Daarvoor is een beperkter deel van de Nederlandse consument gevoelig.’

Herwaardering Nederlandse producten
‘De verduurzaming van ons voedingspatroon is niet alleen een kwestie van beter opletten in de supermarkt. Het zou geweldig zijn wanneer er meer direct contact komt tussen consumenten en de makers van ons voedsel, zodat we weer weten waar ons voedsel vandaan komt. Boeren, tuinders, vissers en andere voedselmakers van ons land hebben de meest fantastische producten. Een groot deel daarvan exporteren we nu naar het buitenland terwijl de supermarkten vol liggen met producten die wij weer uit andere landen halen. Die vicieuze cirkel moeten we doorbreken om de kringloop te kunnen sluiten en de landbouw circulair te maken. Ook door klassieke Nederlandse producten weer meer te gaan waarderen. Neem koolzaadolie. Nu staan er in de schappen tientallen soorten olijfolie uit Italië, Griekenland en andere mediterrane landen. Met enig geluk kan je ook nog ergens een fles koolzaadolie bemachtigen. Terwijl daar net zo goede vetzuren in zitten en het veel duurzamer is.’

‘Haver, boekweit, koolsoorten, bonen, haring en schaaldieren – allemaal ontzettende gezonde producten waarmee je fantastische gerechten kunt maken’

‘Low Lands diet’ als gezonde en duurzame leefstijl
‘Boeken over gezonde levensstijlen prijzen vooral het Mediterrane en Nieuwe Scandinavische dieet aan. Nederlandse consumenten die zich hierdoor laten inspireren, realiseren zich niet dat daar wel een prijskaartje aanhangt op het gebied van duurzaamheid. In Italië komen tomaten en risottorijst gewoon van eigen land. Maar in ons land hebben we kassen nodig om tomaten te verbouwen en een vrachtwagen om die risottorijst naar onze keuken te krijgen. Je kopieert dan dus een levensstijl die misschien wel gezond voor jou is maar niet voor het milieu. Dan is het veel beter om te kijken naar welke levensstijl bij onze lokale situatie past. Haver, boekweit, koolsoorten, bonen maar ook bijvoorbeeld haring en schaaldieren – allemaal ontzettende gezonde producten waarmee je fantastische gerechten kunt maken. Met een duurzame productiewijze kunnen ook onze zuivelproducten onderdeel uitmaken van zo’n “Low Lands diet”. Vreemd genoeg is er nooit fundamenteel onderzoek gedaan naar het “Low Lands diet” als gezonde en duurzame levensstijl, zoals dat wel in andere landen is gebeurd. Ik ben ervan overtuigd dat de traditionele, geoptimaliseerde Hollandse pot de vergelijking met het Mediterrane en Scandinavische menu glansrijk doorstaat.’

Zuivelproducten dragen het meeste bij aan de vitamine B12-voorziening van zwangere vrouwen

 

Niet vlees of vis, maar zuivelproducten dragen het meeste bij aan de vitamine B12-voorziening van zwangere vrouwen. Maar: zuivel kan niet alleen voorzien in de behoefte. De inname van vitamine B12 is aan de krappe kant als er geen vlees en vis op het menu staan. Dat blijkt uit onderzoek van Maastricht University onder 1266 zwangere vrouwen. De resultaten zijn recent gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Nutrition.

Tekst: Angela Severs

In het kader van de klimaatdiscussie wordt vaak gewezen op de noodzaak om het gebruik van dierlijke producten, met name vlees, te beperken. Dierlijke producten zijn echter de enige bron van vitamine B12. Een tekort aan vitamine B12 kan leiden tot bloedarmoede en afwijkingen van het zenuwstelsel. Vooral zwangere vrouwen zijn gevoelig voor een tekort aan vitamine B12. Daarom is aan Maastricht University een studie uitgevoerd om te zien wat de bijdrage van vlees, vis, melkproducten en eieren is aan de vitamine B12-voorziening van zwangere vrouwen. Deze studie was onderdeel van het zogenoemde KOALA onderzoek.

Belangrijkste bronnen van vitamine B12 in de voeding
Gemiddeld kregen de zwangere vrouwen in het onderzoek 5,0 µg vitamine B12 per dag binnen uit de voeding. Hiervan was ongeveer 1,9 µg/dag afkomstig uit melkproducten, 1,3 µg/dag uit vlees, 0,9 µg/dag uit vis, 0,1 µg/dag uit eieren en 0,4 µg/dag uit gemengde producten. De bijdrage van eieren aan de vitamine B12-voorziening was volgens de onderzoekers niet zo groot omdat de onderzochte vrouwen weinig eieren aten. De helft van de zwangere vrouwen gebruikten een supplement met daarin gemiddeld 1,0 µg vitamine B12 per dag.

Minder dierlijk, meer tekorten
Met bloedonderzoek is het gehalte aan vitamine B12 in het lichaam van de vrouwen gemeten. Naarmate de zwangeren meer vlees, vis en/of zuivel consumeerden, was de vitamine B12-status hoger en de kans op een tekort kleiner. In totaal 75 deelnemers gebruikten geen vlees, van wie 27 ook geen vis. Pescotariërs (geen vlees, maar wel vis en melkproducten) kregen gemiddeld 4,3 µg vitamine B12 per dag binnen en lacto-ovo-vegetariërs (alleen melkproducten, al dan niet met eieren) 2,3 µg. Ter vergelijking: ‘omnivore’ vrouwen die zowel vlees, vis als melkproducten consumeerden, kregen gemiddeld 5,1 µg vitamine B12 per dag binnen. Het percentage vrouwen met tekort aan vitamine B12 in het bloed was 1,8 procent bij omnivore vrouwen, 2,2 procent bij pescotariërs en 11 procent bij lacto-ovo-vegetariërs.

Aanbevolen hoeveelheid vitamine B12 omhoog?
De onderzoekers pleiten voor verder onderzoek naar de gevolgen van beperking van dierlijke producten in de voeding voor de vitamine B12-voorziening. In afwachting daarvan raden zij veiligheidshalve het gebruik van een vitamine B12-supplement. Niet alleen voor veganisten zoals de Gezondheidsraad adviseert, maar ook voor de meeste lactovegetariërs, omdat zij te weinig melkproducten en eieren consumeren voor een goede vitamine B12-voorziening. De aanbevolen hoeveelheid voor zwangere vrouwen van 3,2 µg vitamine B12 per dag kan volgens de onderzoekers worden geleverd door dagelijks 40 g kaas, 300 ml melk en 150 ml yoghurt en wekelijks 4 eieren te consumeren. De onderzoekers denken echter dat de aanbevolen hoeveelheid te laag is om tekorten te voorkomen.

Bron: Maastricht University

Afvallen bij kinderen met genetische aanleg voor overgewicht

 

Er zijn 15 genen bekend die verband houden met overgewicht en obesitas. Een Deens onderzoek onderzocht het effect van afvallen bij kinderen met een genetische aanleg voor overgewicht en obesitas. Een leefstijlinterventie blijkt ook bij hen tot gewichtsverlies te leiden. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in Obesity.

Tekst: Angela Severs

De 754 kinderen in het onderzoek waren tussen 9 en 13 jaar oud en hadden allemaal 1 of meer genen die verband houden met overgewicht en obesitas. Het doel van het onderzoek was nagaan of het ondanks deze genetische aanleg lukt om af te vallen door een leefstijlinterventie. De leefstijlinterventie duurde 6 tot 24 maanden en werd uitgevoerd door een team van kinderartsen, diëtisten, kinderverpleegkundigen, psychologen en maatschappelijk werkers.

Persoonlijk behandelplan voor hele gezin
Ieder kind kreeg een persoonlijk behandelplan met 15 tot 20 leefstijlveranderingen, waaronder eetgewoontes, fysieke activiteiten, manier van vervoer, zitgedrag, slaapgewoontes, snoepen en snacken. De aanbevolen veranderingen waren toepasbaar op het hele gezin en gezinsleden werden aangemoedigd om met het kind mee te doen.

Afvallen ondanks genetische aanleg
De leefstijlinterventie bleek te werken; ondanks de genetische aanleg voor overgewicht en obesitas vielen de kinderen af. De onderzoekers drukten het effect van de leefstijlinterventie uit in BMI-sds (BMI standaard deviatie score), omdat de BMI voor kinderen niet gebruikt kan worden vanwege een andere lichaamsbouw. Een BMI-sds van 0 komt overeen met een gezond gewicht. Hoe hoger de BMI-sds, hoe zwaarder een kind is ten opzichte van zijn of haar lengte. In het onderzoek was de gemiddelde bmi-sds van de kinderen na de leefstijlinterventie gedaald van 2,63 naar 2,43. De onderzoekers concluderen dat de leefstijlinterventie dus effectief is bij kinderen, ondanks hun hoog genetisch risico op overgewicht.

Bron: University of Copenhagen

Peiling voedselconsumptie: zuivelconsumptie afgenomen

De consumptie van zuivel is zowel bij volwassenen als kinderen afgenomen. Dat blijkt uit de resultaten van de Voedselconsumptiepeiling 2012-2016, die het RIVM uitvoerde onder ruim 4.000 mensen tussen 1 en 79 jaar.

Tekst: Angela Severs

Melk, yoghurt en kaas meest gegeten
In de Richtlijnen goede voeding adviseerde de Gezondheidsraad in 2015 om de zuivelconsumptie te handhaven. Daarbij baseerde de Gezondheidsraad zich op de vorige Voedselconsumptiepeiling (VCP) uit 2007-2010, met een gemiddelde consumptie van 345 gram door volwassenen en 361 gram door kinderen. Uit de nieuwste peiling blijkt echter dat de zuivelconsumptie sindsdien is gedaald, bij volwassenen tussen 19 en 79 jaar met 7 procent en bij kinderen tussen 1 en 18 jaar met 4 procent. Volwassenen consumeren volgens de recentste cijfers 320 gram zuivel per dag en kinderen 346 gram per dag. De meest gebruikte zuivelproducten zijn melk, yoghurt en kaas.

RIVM: zuivelconsumptie moet niet verder dalen
Zuivel is de belangrijkste bron van calcium in de Nederlandse voeding: bijna 60 procent van de inname is afkomstig van zuivel. Met de dalende zuivelconsumptie is ook de inname van calcium gedaald. Vooral bij volwassenen is volgens het RIVM sprake van een lage inname van calcium: 17% van de mannen en 30% van de vrouwen haalt de gemiddelde behoefte niet. De consumptie van zuivel voldoet nog wel aan de Richtlijnen goede voeding, waarin de Gezondheidsraad adviseert om dagelijks enkele porties zuivel te nemen. Maar met het oog op de botgezondheid moet de zuivelconsumptie volgens het RIVM niet verder dalen.

Veranderingen in de voedselconsumptie
Het goede nieuws is dat consumptie van fruit en groenten is toegenomen ten opzichte van de vorige peiling in 2007-2010. En er wordt minder alcohol gedronken. De consumptie van sauzen, smaakmakers en niet-alcoholische dranken nam wel toe. Van vlees, aardappelen, vetten en oliën, suiker en snoepgoed zijn Nederlanders minder gaan eten. De consumptie van graanproducten, koek en gebak bleef nagenoeg gelijk.

Bron: RIVM

Nieuw WCRF-rapport over oorzaken overgewicht

Het Wereld Kanker Onderzoek Fonds heeft samen met het internationale World Cancer Research Fund (WCRF) een nieuw rapport gepubliceerd over gewichtstoename. Voor dit nieuwe rapport heeft een internationaal panel van experts wereldwijd gepubliceerd onderzoek geanalyseerd. Ze hebben in kaart gebracht wat in onze voeding en leefstijl de kans op overgewicht en obesitas vergroot.

Tekst: Angela Severs

Overgewicht en kanker
Na roken zijn overgewicht en obesitas de belangrijkste leefstijlfactoren die het risico op kanker verhogen. Overgewicht en obesitas vergroten de kans op maar liefst 12 vormen van kanker, waaronder borstkanker en dikkedarmkanker. Voor de preventie van kanker is het dus belangrijk om een gezond gewicht te behouden. Daarom heeft het WCRF onderzocht wat tot gewichtstoename leidt.

Leefstijl en overgewicht
In het rapport staan verschillende leefstijlfactoren die een relatie hebben met overgewicht en obesitas. Leefstijlfactoren die de kans op overgewicht en obesitas vergroten:

  • Schermtijd. Het bewijs uit onderzoek is met name sterk bij kinderen. Kinderen die lang achter een scherm (computer, tablet of tv-kijken) zitten, hebben meer kans op overgewicht en obesitas.
  • Dranken met toegevoegde suikers.
  • Fastfood.
  • Een westers voedingspatroon, wat veel vlees, suiker en vet inhoudt

Verklein de kans op overgewicht en obesitas
De volgende leefstijlfactoren verkleinen volgens het rapport juist de kans op overgewicht en obesitas:

  • Wandelen.
  • Andere matig intensieve lichaamsbeweging, zoals fietsen.
  • Vezelrijke voeding, zoals volkorenbrood en zilvervliesrijst.
  • Een traditioneel mediterraan voedingspatroon wat bestaat uit veel groente, fruit, volkorenproducten, peulvruchten, vis, olijfolie en kleine hoeveelheden vlees en zuivel.
  • Als baby borstvoeding hebben gehad.

Zo laag mogelijk gezond gewicht ter preventie van kanker
Een gezond gewicht behouden is volgens het WCRF één van de belangrijkste stappen die je kunt nemen om de kans op kanker te verkleinen. Het beste is om je gewicht zo laag mogelijk binnen de gezonde grenzen te houden. Voor sommige soorten kanker is namelijk een verhoging van het risico gezien bij toenemend lichaamsvet, zelfs wanneer het gewicht nog binnen de gezonde grenzen ligt. Voorkom daarom dat de vetmassa toeneemt.

De rol van voeding bij de preventie van kanker
Het nieuwste rapport “Diet, nutrition and physical activity: Energy balance and body fatness” is onderdeel van het WCRF-expertrapport “Diet, Nutrition, Physical Activity and the Prevention of Cancer: a Global Perspective”. Het is gebaseerd op het langlopende onderzoeksproject, genoemd “Continuous Update Project” (CUP). Een internationaal expertpanel verzamelt en analyseert daarin doorlopend wereldwijde onderzoeksgegevens naar de relatie tussen voeding, lichaamsbeweging, lichaamsgewicht en kanker. Het is het grootste onderzoek ooit in dit vakgebied.

Zuivel beschermt tegen dikkedarmkanker
Volgens het nieuwste rapport is er weinig tot geen bewijs voor een relatie tussen zuivel en overgewicht. Uit een ander in 2018 geüpdatet WCRF-rapport over de relatie tussen voeding, beweging en dikkedarmkanker blijkt dat er sterk bewijs is dat zuivel beschermt tegen dikkedarmkanker. Het beschermend effect van zuivelproducten is gevonden voor zowel melk als kaas en wordt vooral toegeschreven aan het hoge calciumgehalte.

Bron: Wereld Kanker Onderzoek Fonds

Voedselmatrix kaas gunstig effect op cholesterolprofiel

Er zijn steeds meer aanwijzingen dat de voedselmatrix invloed heeft op de gezondheidseffecten van een voedingsmiddel. Een recente Ierse studie heeft dat idee versterkt.1 Daaruit blijkt dat het eten van volvette kaas een gunstiger effect heeft op het totaal- en LDL-cholesterol dan dezelfde hoeveelheid energie en voedingsstoffen in een andere voedselmatrix.

Tekst: Rob van Berkel

Van voedingsstof naar voedingsmiddel
Om de gezondheidseffecten van voedingsmiddelen te onderzoeken werd vroeger vooral gekeken naar de afzonderlijke voedingsstoffen in het voedingsmiddel. Bekende voorbeelden zijn verzadigd vet, eiwit, calcium en zout. De eigenschappen van die afzonderlijke voedingsstoffen werden (en worden nog steeds) vaak vertaald naar het voedingsmiddel waar ze inzitten. We weten bijvoorbeeld dat verzadigd vet het LDL-cholesterol verhoogt en dat LDL-cholesterol een risicofactor is voor hart- en vaatziekten.2 Op basis daarvan is het voedingsadvies om de consumptie van voedingsmiddelen met veel verzadigd vet zoals 48+ kaas, speklapjes en boter te beperken en te vervangen door minder vette varianten (30+ kaas, kipfilet) of door producten met een gunstigere vetzuursamenstelling (margarine). Een ogenschijnlijk verstandig advies, ware het niet dat een voedingsmiddel meer is dan de som van de voedingsstoffen die erin zitten. De laatste jaren is de aandacht dan ook steeds meer verschoven van voedingsstoffen naar hele voedingsmiddelen. En er zijn steeds meer aanwijzingen dat ook de voedselmatrix een rol speelt bij de gezondheidseffecten van voedingsmiddelen.

Wat is de voedselmatrix?
Ons voedsel bestaat uit verschillende voedingsstoffen, die zijn ingesloten in een complexe structuur. Dat geheel wordt de voedselmatrix genoemd. De structuur van een voedingsmiddel kan invloed hebben op de vertering en opname van de voedingsstoffen. Een voedingsmiddel kan zo andere effecten hebben dan men op basis van de voedingsstoffen zou verwachten. Kaas is hiervan een goed voorbeeld. Kaas laat het LDL-cholesterol bijvoorbeeld minder sterk stijgen dan boter met een vergelijkbare hoeveelheid vet en een vergelijkbare verhouding meervoudig onverzadigde vetzuren tot verzadigde vetzuren. 3-5,6 De prangende vraag bij veel wetenschappers is: waar ligt dat aan? Aan de calcium of specifieke verzadigde vetzuren in kaas? Of aan de voedselmatrix? Een recente studie heeft die vraag proberen te beantwoorden.1

De voedingsmatrix van kaas speelt een rol
Studies laten dus zien dat kaas het LDL-cholesterol minder sterk laat stijgen dan boter. Maar hoe kom je erachter of de voedselmatrix hierbij een rol speelt? Ierse onderzoekers hebben bedachten een oplossing.6 Ze verdeelden 203 gezonde mannen en vrouwen (≥ 50 jaar) met overgewicht en obesitas, gedurende zes weken in vier groepen. Iedere groep kreeg een andere interventie, met evenveel melkvet, eiwit, lactose, calcium en energie, maar telkens in een andere matrix:

Groep Interventie
A 120 gram volvette cheddar kaas
B 120 gram magere cheddar kaas + 21 gram boter
C 49 gram boter + 30 gram calciumcaseïnaat-poeder + 500 mg calciumcarbonaat
D Als groep A + 6 weken vooraf geen kaas

Tabel 1: De verschillende soorten interventies.

Gedurende de interventie volgden de deelnemers hun normale eetpatroon. Wat ze aten, hielden ze bij door bij aanvang en halverwege, in week 3-4, een eetdagboek in te vullen (exclusief de interventievoeding). Wanneer er tussen de groepen verschillen in het LDL-cholesterol optreden, is dat een aanwijzing dat niet de voedingsstoffen, maar de voedselmatrix daarvoor verantwoordelijk is.

Groep Energie (kcal) Eiwit (g) vet (g) lactose (g) Calcium (mg)
A 481 31 41 0,12 828
B 517 30 43 0,12 900
C 476 27 39 0,01 817
D 481 31 41 0,12 828

Tabel 2: Voedingswaarde van de verschillende interventies.

Resultaten
Na zes weken was bij de deelnemers in de groepen A, B en C het totaal-, en LDL-cholesterol lager geworden. De verlagingen in groep A (die de volvette kaas kreeg) was echter groter dan de verlagingen in de groepen B en C. De auteurs geven als verklaring dat individuele voedingsstoffen in kaas een klein gunstig effect hebben op het cholesterolprofiel, maar dat die samen in de voedselmatrix van kaas een additief effect hebben. Het HDL-cholesterol werd in geen enkele groep beïnvloed. Er was ook geen verschil in lichaamsgewicht, vetpercentage, middelomtrek, triglyceriden, nuchtere glucose, insuline en bloeddruk tussen de groepen.

Groep Totaal cholesterol (mmol/l) LDL-cholesterol (mmol/l)
  Week 0 Week 6 Week 0 Week 6
A 5,75 5,23* 3,42 2,97*
B 6,15 5,81* 3,85 3,58*
C 5,72 5,57* 3,57 3,43*
D 5,23 5,13 3,27 3,20

Tabel 3: Verschillen in totaal- en LDL-cholesterol tussen de groepen na 6 weken.

*Significant effect vergeleken met week 0.

Opmerkingen
o Als calciumsupplement in groep C is calciumcarbonaat gebruikt en niet een vorm die in melk zit, zoals calciumfosfaat.
o De deelnemers in de groepen B en C werden geïnstrueerd om de verschillende componenten gelijktijdig in te nemen, zover dat mogelijk was. Of dat bij de deelnemers thuis ook daadwerkelijk gebeurde is onduidelijk.

Conclusie
Deze studie laat zien dat het effect van melkvet in volvette kaas een gunstiger effect heeft op het totaal- en LDL-cholesterol, dan wanneer het melkvet in een andere voedselmatrix zit.

Referenties

  1. Feeney EL, Barron R, Dible V, et al. Dairy matrix effects: response to consumption of dairy fat differs when eaten within the cheese matrix-a randomized controlled trial. Am J Clin Nutr. 2018 Aug 11.
  2. Ference BA, Ginsberg HN, Graham I, et al. Low-density lipoproteins cause atherosclerotic cardiovascular disease. 1. Evidence from genetic, epidemiologic, and clinical studies. A consensus statement from the European Atherosclerosis Society Consensus Panel. Eur Heart J. 2017 Aug 21;38(32):2459-2472.
  3. Biong AS, Müller H, Seljeflot I, et al. A comparison of the effects of cheese and butter on serum lipids, haemostatic variables and homocysteine. Br J Nutr. 2004 Nov;92(5):791-7.
  4. Tholstrup T, Hoy CE, Andersen LN, et al. Does fat in milk, butter and cheese affect blood lipids and cholesterol differently? J Am Coll Nutr 2004;23:169–76.
  5. Hjerpsted J, Leedo E, Tholstrup T. Cheese intake in large amounts lowers LDL-cholesterol concentrations compared with butter intake of equal fat content. Am J Clin Nutr 2011;94:1479–84.
  6. de Goede J, Geleijnse JM, Ding EL, et al. Effect of cheese consumption on blood lipids: a systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. Nutr Rev. 2015 May;73(5):259-75.

Zuivelvet gaat gepaard met lager risico op diabetes type 2

Mensen met een hoog gehalte aan zuivelvet in hun bloed en vetweefsel hebben 29% minder kans op diabetes type 2 dan mensen met een laag zuivel-vetgehalte. Dit blijkt uit een grote meta-analyse van 16 prospectieve bevolkings-onderzoeken bij in totaal 63.682 mensen van 49-76 jaar oud.

Tekst: Angela Severs

Van de 16 bevolkingsonderzoeken die zijn meegenomen in de meta-analyse zijn er 7 uitgevoerd in Europa (waaronder Nederland), 7 in de Verenigde Staten, 1 in Australië en 1 in Taiwan. In de onderzoeken werd het gehalte aan zuivelvetten gemeten in bloed en vetweefsel. Het ging daarbij om 2 verzadigde vetzuren (pentadecaanzuur en heptadecaanzuur) en een transvetzuur (trans-palmitoleïnezuur). Zuivel is een belangrijke bron van deze vetten, al zitten ze ook in bijvoorbeeld vlees en vis. Uit ander onderzoek kwam al naar voren dat de gehaltes van deze vetten een goede indicatie zijn van de consumptie van volle zuivelproducten en de inname van zuivelvet. Daarnaast blijkt dat de gehaltes significant dalen bij vervanging van volle zuivel door halfvolle of magere zuivel.

Zuivel en diabetes
Een hoog gehalte van elk van de zuivelvetten ging in de meta-analyse gepaard met een lager risico op diabetes type 2, onafhankelijk van andere risicofactoren als leeftijd, etniciteit, obesitas, fysieke activiteit en sociaaleconomische status. Bij mensen met hoge gehaltes van alle 3 zuivelvetten was het risico op diabetes type 2 29% lager dan bij mensen met lage gehaltes. In het onderzoek is overigens geen onderscheid te maken tussen verschillende bronnen van zuivelvet, zoals kaas, yoghurt, melk en boter. Overigens gaf eerder onderzoek ook al aanwijzingen voor gunstige effecten van zuivel. Zo concludeerde de Gezondheidsraad in de Richtlijnen goede voeding 2015 al dat consumptie van yoghurt gepaard gaat met een lager risico op diabetes.

Herevaluatie van advies voor halfvolle en magere zuivel
Het onderzoek is uitgevoerd door een internationale groep van wetenschappers, genaamd “Fatty Acids and Outcomes Research Consortium” (FORCE). Volgens één van de auteurs, prof. Mozaffarian van de Amerikaanse Tufts University, geven de resultaten aanleiding om de potentiële voordelen van zuivelvet en producten rijk aan zuivelvet zoals kaas opnieuw te evalueren. Momenteel adviseren de meeste landelijke voedingsrichtlijnen halfvolle of magere zuivelproducten, vanwege zorgen over het hogere gehalte aan verzadigd vet in volle zuivel. Toch is er in observationele studies geen verband gevonden tussen zuivelconsumptie en het risico op hart- en vaatziekten, aldus de onderzoekers.

Rol van zuivel bij preventie van diabetes type 2
De onderzoekers vinden dat er aanvullend onderzoek moet komen naar de potentieel gunstige effecten van deze vetzuren op het glucose-insuline metabolisme. Ook zou er meer onderzoek moeten komen naar de rol van verschillende zuivelproducten bij de preventie van diabetes type 2.

Bron: PLoS Medicine

Naar een holistische aanpak van spierafbraak en botontkalking: osteosarcopenie

 

Sarcopenie en osteoporose worden vaak apart van elkaar gediagnosticeerd en behandeld.  Met een holistische aanpak onder de noemer osteosarcopenie kunnen de twee ouderdomsverschijnselen meer in samenhang bekeken worden. 

Dit artikel is in 2016 gepubliceerd in Voeding Magazine.  

Tekst: Stephan Peters (NZO)

De kracht van de mens is afhankelijk van gezonde botten en voldoende spiermassa. Die kracht neemt toe in de jonge jaren en bereikt gemiddeld genomen een hoogtepunt rond de dertig jaar. Ongeveer vanaf het veertigste levensjaar neemt de kracht langzaam en geleidelijk af. Die verminderde kracht is voornamelijk het gevolg van de afname van spiermassa en botdichtheid.

Dat hoeft niet meteen tot problemen te leiden: een beetje minder spieren of iets minder calcium in de botten kunnen we wel hebben. Maar op hoge leeftijd kan de geleidelijke afname van spier- en botmassa en ook lichaamsgewicht tot gezondheidsproblemen leiden of zelfs tot blijvende invaliditeit (Figuur 1). De oorzaak is dat mensen met minder spieren botmassa sneller moe worden en last hebben van gewichtsverlies. Daarnaast is niet alleen het valrisico vergroot, maar ook het risico op botbreuken als gevolg van broze botten en het risico op complicaties bij botbreuken.

Figuur minder goed leesbaar? Bekijk hier de PDF van het artikel.

Osteosarcopenie
Het verlies van spiermassa op hoge leeftijd wordt sarcopenie genoemd en het verlies aan botdichtheid (en daarmee botmassa) osteoporose. Beiden zijn een symptoom van ondervoeding bij ouderen. In de praktijk worden sarcopenie en osteoporose apart behandeld, terwijl ze hand in hand gaan. Er is vanuit de wetenschap dan ook een beweging gaande om de twee ouderdomsverschijnselen in samenhang te bekijken, onder de noemer osteosarcopenie. In dit artikel worden de twee verschijnselen apart beschreven, maar gaandeweg wordt duidelijk waar de raakvlakken liggen.

Sarcopenie: verlies spiermassa en -kracht
Sarcopenie is het leeftijdgerelateerde verlies aan lichaamsgewicht, spiermassa en kracht en het gevolg van een combinatie van factoren, zoals minder eten en een minder actieve leefstijl. De oorzaken hiervan kunnen verschillend zijn en variëren van kauwproblemen en leeftijdgerelateerde anorexie tot eenzaamheid en onderliggende ziekten. Onderzoek naar sarcopenie richt zich voornamelijk op het behoud van spiermassa en kracht. Het spierstelsel kan gezien worden als een zeer elastisch orgaan. Wanneer je ze niet gebruikt, breken spieren langzaam af, maar zodra je ze voldoende belast, zullen ze weer gaan groeien. Deze elasticiteit blijft behouden gedurende ons hele leven, dus ook bij een hogere leeftijd. Spieren van ouderen kunnen nog steeds goed reageren op sportinspanningen in combinatie met goede voeding. Het remmen van sarcopenie is dus geen onmogelijke opgave. De combinatie van het binnenkrijgen van voldoende eiwit en voldoende beweging kan het proces van sarcopenie stopzetten en zelfs omkeren. De uitdaging is natuurlijk wel om ouderen aan het bewegen te krijgen en ervoor te zorgen dat ze voldoende voeding en daarmee voldoende eiwit binnenkrijgen.

Eiwitinname bij ouderen
Hoe is het gesteld met de eiwitinname bij ouderen in Nederland? Uit een studie van de Universiteit van Maastricht is de eiwitinname bestudeerd van ouderen die zelfstandig thuis wonen (gemiddeld 77 jaar), thuiswonende hulpbehoevende ouderen (gemiddeld 78 jaar) en ouderen die in verzorgingshuizen wonen (gemiddeld 80 jaar). Wat opvalt aan de onderzoeksresultaten is dat thuiswonende ouderen gemiddeld 1935 kcal per dag binnenkrijgen, waarvan 16 energie% (71 gram) eiwit per dag. Ouderen die in verzorgingshuizen wonen, krijgen aanzienlijk minder binnen: gemiddeld 1467 kcal waarvan 17 energie% (58 gram) eiwit per dag. De eiwit inname correleert sterk met het aantal calorieën dat de ouderen tot zich nemen. Figuur 2 laat zien welke producten de belangrijkste eiwitbronnen zijn voor ouderen. Producten van dierlijke oorsprong (in de eerste plaats zuivel, daarna vlees) zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van de eiwitinname bij alle onderzochte groepen van ouderen.1

Figuur minder goed leesbaar? Bekijk hier de PDF van het artikel.

Anabole resistentie
Een adequate eiwitinname is een randvoorwaarde voor spierbehoud bij oudere mensen. Die vereiste eiwitinname ligt bij ouderen hoger dan bij jongeren. Om de eiwitsynthese van spieren bij jongeren te stimuleren, is namelijk minder eiwitinname nodig dan bij ouderen. Bij jongeren is een eiwitinname van 20 gram per maaltijd de optimale hoeveelheid om spiereiwitsynthese te stimuleren. Bij ouderen is hiervoor minimaal 25 tot 30 gram eiwit per maaltijd nodig.2 Dat komt door een verminderde gevoeligheid voor de anabole respons voor eiwit in de spier bij ouderen, ook wel anabole resistentie genoemd. Hoe anabole resistentie precies ontstaat, is nog niet bekend.

Aanpak sarcopenie
Uit de eerder genoemde cijfers over de eiwitinname bij ouderen blijkt dat alleen de avondmaaltijd voldoet aan de minimaal benodigde hoeveelheid eiwit om spiergroei te stimuleren. Gemiddeld genomen over alle ouderen komt 80 energie% van eiwit binnen met de hoofdmaaltijden. Wat betreft de absolute hoeveelheden eiwitinname per hoofdmaaltijd consumeren ouderen gemiddeld1:

  • het ontbijt: 10 – 12 g eiwit
  • de lunch: 15 – 23 g eiwit
  • de avondmaaltijd: 24 – 31 g eiwit

Een goede interventie om sarcopenie tegen te gaan, moet bestaan uit het bevorderen van twee factoren die spiergroei stimuleren: beweging en voldoende eiwitinname. Een diëtist zou bij oudere cliënten kunnen kijken naar het voedingspatroon van de cliënt om er voor te zorgen dat de eiwitinname per maaltijd omhoog gaat. Tegenwoordig zijn er steeds meer producten op de markt waaraan extra (melk) eiwit is toegevoegd. Deze producten richten zich vaak op sporters, maar kunnen ook door ouderen gebruikt worden, omdat de eiwitinname per maaltijd hiermee een gewenste impuls krijgt.

Osteoporose
Ouderdom gaat vaak gepaard met botontkalking ofwel osteoporose. Osteoporose bij ouderen kan – net als sarcopenie – voorkomen worden door gezond eten en voldoende beweging. Samen vormen sarcopenie en osteoporose een gevaarlijk duo, omdat sarcopenie leidt tot een verhoogd valrisico en er bij osteoporose een hoger botbreukrisico is. Het voorkomen van ondervoeding is een belangrijke factor in de preventie van zowel sarcopenie als osteoporose. Veel meer nog dan bij spiermassa geldt voor het behoud van botdichtheid en -massa ‘jong geleerd is oud gedaan’. Als je op jongere leeftijd voldoende calcium binnen krijgt, neemt de kans op osteoporose op oudere leeftijd af.3 In tegenstelling tot spieren zijn botten veel minder ‘elastisch’ als het gaat om groei in reactie op sport en voeding.

Calciuminname
Gelukkig komen calciumtekorten bij thuiswonende ouderen die gewoon zuivel consumeren niet heel vaak voor. Helaas is dat wel het geval bij ouderen die in verzorgingshuizen wonen. De kans op tekorten neemt toe naarmate ouderen meer afhankelijk zijn van anderen voor hun voedselvoorziening.4 Als je weinig of geen zuivelproducten consumeert, is de kans op het ontwikkelen van een calciumtekort op langere termijn groot. Na verloop van tijd kan er botontkalking ontstaan. Omdat de calciumopname uit voeding op oudere leeftijd minder efficiënt is, lopen ouderen een groter risico op botontkalking. Dat is ook de reden dat de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid calcium voor ouderen van boven de 70 jaar 20% hoger is (1200 mg per dag) dan voor gewone volwassenen (1000 mg per dag).5 In de NHG Standaard Fractuurpreventie worden vier zuivelconsumpties per dag aangeraden. Wie geen zuivel kan of wil consumeren, wordt door de Standaard aangeraden om een tablet met 1000 mg calcium per dag te nemen.6 Dit dient gecombineerd te worden met de inname van voldoende vitamine D.

Calcium en vitamine D
De Gezondheidsraad adviseert ouderen en specifieke bevolkingsgroepen om extra vitamine D te nemen. Vrouwen van 50 tot 69 jaar en mannen met een donkere huidskleur wordt aangeraden om dagelijks een supplement van 10 mcg vitamine D te slikken. Alle ouderen van 70 jaar en ouder wordt aangeraden om meer dan 20 mcg vitamime D te slikken. Met het slikken van vitamine D supplementen in combinatie met het binnenkrijgen van voldoende calcium via de voeding wordt de afname van de botdichtheid bij postmenopauzale vrouwen en bij ouderen verminderd. Dit vermindert de kans op botbreuken op oudere leeftijd. Helaas neemt maar een kwart van de ouderen een vitamine D supplement.7 Hier is dus nog veel gezondheidswinst te behalen. Diëtisten kunnen bij de behandeling van ouderen een belangrijke rol spelen door te letten op de inname van vitamine D.

Systeemaandoening
In de praktijk worden sarcopenie en osteoporose apart van elkaar gediagnosticeerd en behandeld, maar uit voorgaande blijkt hoe de twee ouderdomsverschijnselen in samenhang bekeken moeten worden. De gezamenlijkheid van sarcopenie en osteoporose wordt osteosarcopenie genoemd. Hoewel we in dit artikel niet ingaan op de mechanistische achtergronden van osteosarcopenie en er ook verschillen bestaan wat betreft de biochemische achtergronden van osteoporose en sarcopenie, komt de behandeling of de preventie van beide aandoeningen veel met elkaar overeen. Er verschijnen steeds meer studies die osteosarcopenie als een enkele aandoening erkennen en bestuderen.8

Wat opvalt bij onderzoek naar osteosarcopenie is dat er een verschuiving plaatsvindt van een ‘orgaanziekte’ naar een ‘systeemaandoening’. Daarnaast zijn er steeds meer aanwijzingen dat veel hormonen, signaal- en ontstekingsmediatoren ongeveer dezelfde netto-effecten hebben op zowel botten als spieren.8 Bij de preventie en behandeling zou een meer holistische aanpak nodig zijn om osteosarcopenie tegen te gaan en te behandelen. Dat is logisch gezien de ‘eenheid’ van het botspiersysteem waarbij spieren – via pezen – gehecht zijn aan de botten. Als spieren minder sterk worden, is het valrisico verhoogd. En door de klap van het vallen, is het verzwakte bot sneller geneigd te breken.

Behandeling en aandachtspunten Osteosarcopenie
Er geldt een simpele stelregel bij de behandeling van mensen met osteosarcopenie: meer beweging en gezond eten. Voor diëtisten en zorgprofessionals zijn deze aandachtspunten belangrijk:

  • Zorg dat ouderen kennis hebben van vitamine D suppletieadviezen en dat ze het advies opvolgen.
  • Zorg dat de calciuminname voldoende is bij ouderen. De aanbeveling volgens de Richtlijnen voor mensen van 70 jaar en ouder is om 600 gram (4 porties) zuivel per dag te consumeren en 40 gram kaas.9
  • Als een oudere geen zuivel kan of wil consumeren, raadt dan een supplement van minimaal 1000 mg calcium aan in combinatie met 20 mcg vitamine D.
  • Let bij ouderen goed op de eiwitinname: zorg dat zij tijdens elke hoofdmaaltijd meer dan 25 gram eiwit consumeren.
  • Stimuleer ouderen om te bewegen en te sporten: dat versterkt de botten, vergroot de spierkracht en bevordert de algemene conditie. Door voldoende te bewegen kan osteosarcopenie worden geremd of zelfs omgekeerd.

Referenties

  1. Dietary protein intake in Dutch elderly: a focus on protein sources. Tieland et al. Nutrients 2015 Dec; 7(12): 9697: 9706 (free access)
  2. Protein and healthy ageing. Paddon-Jones et al. Am J Clin Nutr 2015; 101(6) 13395-13444
  3. Voedingsnormen. Calcium, vitamine D, thiamine, ribofl avine, niacine, pantotheenzuur en biotine. Gezondheidsraad 2000
  4. Factsheet. Ouderen en voeding, Voedingscentrum. 2014
  5. Factsheet. Aanbevelingen voor vitamines, mineralen en spoorelementen. Voedingscentrum. Maart 2014
  6. NHG-Standaard Fractuurpreventie
  7. Diet of community-dwelling older adults: Dutch National Food Comsumption Survey Older Adults. RIVM rapport 050413001
  8. Muscle and bone: two interconnective tissues. Tagliaferri et al. Ageing Res Rev 2015; 21:55-70
  9. Richtlijnen Schijf van Vijf. Voedingscentrum. 2016