Theo Heere: ‘Politiek scoren is vaak een simplificatie van problemen’

Theo Heere pleit in deze column voor kleinere porties en maatwerk in plaats van een suikertaks als maatregel tegen overgewicht 

Om de kiezer te paaien zijn buzzwords, zoals suikertaks, geschikte instrumenten. Maar problemen als overgewicht versimpelen maakt de oplossing niet simpeler. Droog feit is dat suikerinname uit zoete versnaperingen is afgenomen. Tegelijkertijd promoot de zoetwarenindustrie het begrip portiegrootte, waarmee je zelf kunt bepalen of een tussendoortje past binnen je dagelijkse behoefte. Ook hebben we een bewustmakingscampagne gelanceerd over gebalanceerd leven. Dat laatste kan een belangrijke verklaring zijn voor stijgend overgewicht ondanks dalende consumptie van snoep en koek. Want bewegen, daar ontbreekt het vaak aan. Wie kon bedenken dat je een enkele prei laat bezorgen omdat je geen zin hebt naar de supermarkt te lopen? En wat moeten veertienjarigen op een fatbike? Tegelijkertijd worstelen sportclubs sinds Corona met hun populariteit. Onze vrijwel grenzeloze gemakzucht helpt niet bij overgewichtbestrijding.

Wat mij als branchedirecteur stoort, is de simplificatie van problemen. Generieke oplossingen voor de bühne die de politiek kiest, zorgen niet voor ommekeer. Hooguit jagen ze burgers op kosten met extra productbelasting, zonder dat dit aangetoond bijdraagt aan het terugdringen van overgewicht. Sterker nog, je krijgt substitutie: men ruilt de duurdere zak snoep in voor een pizza.

De industrie werkt onverminderd hard aan gezondere producten, maar af en toe genieten moet kunnen. Daarom heet onze bewustmakingscampagne: Geniet gerust, maar wel bewust. Afgelopen jaren heeft onze industrie op eigen initiatief haar producten reeds stevig geherformuleerd. Dat resulteerde voor zoete versnaperingen in een daling van de dagelijkse consumptie van suiker met 16%, zout met 30% en verzadigd vet met bijna 9% sinds 2016. Cijfers waarmee je thuis kunt komen. Toch werkt de overheid plannen uit om zoete producten rigoureus verder te herformuleren, met als peiljaar 2020. Door de huidige categorie-indeling zou je bij wijze van spreken een bokkenpootje op één lijn moeten brengen met een mariakaakje als het gaat om de hoeveelheid suiker, zout en verzadigd vet. Maar herformuleren kan niet onbeperkt. Het beïnvloedt onder meer (herkenbare) smaak, kleur, mondgevoel, stabiliteit en noem maar op. Daarom pleiten wij voor het reduceren van portiegroottes als integraal onderdeel van de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV). Daarmee kun je echt de calorie-inname beïnvloeden.

Het zou mooi zijn als het nieuwe kabinet Schoof voor deze kabinetsperiode extra geld uittrekt voor een gezond ontbijt op school voor kwetsbare leerlingen en extra geld voor JOGG. Dat is een stap in de goede richting en iets wat we als branche al jaren bepleiten. Samen kunnen we resultaten bereiken. Een holistische aanpak met maatwerk. En twee-vliegen-in-een-klap. Kinderen gaan zo al jong gezond(er) en bewuster eten. Nu nog schoolmoestuintjes, kookles en voedingsonderwijs. De jeugd heeft tenslotte de toekomst!

Theo Heere begon zijn carrière als arts maar maakte de overstap naar het bedrijfsleven.
Sinds 2018 is hij directeur van VBZ, de branchevereniging voor koek, snoep, chocolade, zoutjes en noten.

Nieuw beleid over allergenen op het etiket

Per 1 januari van dit jaar heeft het ministerie van VWS een nieuw allergenenbeleid geïntroduceerd met Precautionary Allergen Labelling (PAL). Voor consumenten met voedselallergieën betekent dit meer duidelijkheid over producten met onbedoeld aanwezige allergenen.

Tekst: Jacco Gerritsen 

Circa 3 procent van alle mensen heeft een voedselallergie; in Nederland zijn dit ruim een half miljoen mensen. Het binnenkrijgen van een allergeen kan een gevaar zijn voor hun gezondheid. Europese wetgeving schrijft voor dat allergenen in ingrediënten die in levensmiddelen zijn verwerkt duidelijk op het etiket vermeld moeten worden. Deze verplichting geldt ook voor niet-voorverpakte producten die bij horeca en speciaalzaken worden gebruikt.

Onbedoeld aanwezig

Allergenen kunnen ook onbedoeld in voeding terecht komen, bijvoorbeeld door grondstoffen die verontreinigd zijn met allergenen of door kruisbesmetting in de fabriek of keten. Voor deze ‘onbedoeld aanwezige allergenen’ waren tot dit jaar geen regels voor het op het etiket vermelden van de mogelijke aanwezigheid van allergeen, oftewel Precautionary Allergen Labelling (PAL). Dit zorgde voor verwarring. Zo waarschuwden producenten voor de zekerheid voor mogelijk aanwezige allergenen terwijl daar geen sprake van was, Daardoor werden consumenten met een allergie onnodig beperkt in hun voedselkeuze. Het kwam ook voor dat producenten niet waarschuwden voor een allergeen terwijl er wel sprake was van bijvoorbeeld kruisbesmetting waarvan de producent zelf niet op de hoogte was.

Nieuw beleid

Het nieuwe allergenenbeleid is tot stand gekomen na intensief overleg tussen het ministerie van VWS, de NVWA, de levensmiddelenindustrie en patiëntenorganisaties waarbij referentiedosissen, bewoordingen en de status rondom allergenen is vastgelegd. Voor het nieuwe beleid is als uitgangspunt genomen dat alleen gewaarschuwd mag worden voor onbedoeld aanwezige allergenen als uit een beoordeling blijkt dat er daadwerkelijk een risico bestaat. Het nieuwe beleid zal voor minder waarschuwingen zorgen. Niet alleen consumenten hebben hierdoor meer duidelijkheid, maar ook producenten en autoriteiten weten hoe een risico vastgesteld dient te worden.

Referentiedosissen

Met het nieuwe beleid zijn de drempelwaarden uit 2016 vervallen. Voorheen bepaalde het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA de tijdelijke referentiedosissen, waarmee levensmiddelenproducten hun eigen risicobeoordeling konden uitvoeren. Die referentiedosissen waren gebaseerd op een reactie bij 1 procent van de mensen met een allergie. De nieuwe referentiedosissen [Tabel 1] in Precautionary Allergen Labelling (PAL) zijn vastgesteld op basis van de FAO-WHO-regel, waarbij maximaal 5 procent van de mensen met voedselallergie een (milde) reactie mag krijgen bij het eten van een product met een allergeengehalte onder de drempelwaarde. Dit betekent dat wanneer er geen melding wordt gedaan van allergenen op de verpakking, er geen waarschuwing is voor een allergeen en dat dus 95 procent van de personen die allergisch zijn voor dat allergeen het product veilig kan eten. Het voordeel van het verhogen van de referentiedosissen is dat een waarschuwing niet nodig is voor tal van producten waarop voorheen wel een waarschuwing stond. De patiëntenorganisaties die betrokken waren bij het opstellen van het nieuwe beleid vonden de verhoging van 1 naar 5 procent daarom aanvaardbaar.

Kan X bevatten

Naast de drempelwaarden wordt door het nieuwe beleid ook het levensmiddelenetiket aangepast. Als de risicobeoordeling uitwijst dat de referentiedosis mogelijk wordt overschreden, is PAL verplicht. Als de referentiedosis niet wordt overschreden, is een waarschuwing door middel van PAL niet toegestaan. Waarschuwen voor de mogelijke aanwezigheid van allergenen mag slechts op twee manieren: “Kan X bevatten” en “Niet geschikt voor X” waarbij X staat voor een of meer allergenen.

Nederland en Europa

In Nederland heeft PAL een wettelijke status en die zal worden omgezet in een beleidsregel zodra het is gepubliceerd in de Staatscourant. Levensmiddelenproducenten hebben twee jaar de tijd om het beleid te implementeren en eventueel de PAL op hun levensmiddelen aan te passen. Vanaf productiedatum 1 januari 2026 dienen alle etiketten in orde te zijn. Het nieuwe beleid geldt dus alleen voor voorverpakte levensmiddelen en niet voor niet-voorverpakte producten zoals verkocht worden in de horeca en speciaalzaken. Met de regels voor PAL loopt Nederland voorop in Europa en de rest van de wereld. De verwachting is dat de nieuwe drempelwaarden op Europees en internationaal niveau (Codex Alimentarius) zullen worden overgenomen.

Richtlijn voor producenten

Om bedrijven te helpen met het nieuwe allergenenbeleid hebben de brancheorganisaties voor de Nederlandse levensmiddelenindustrie en retail, FNLI en CBL, samen een richtlijn geschreven die laat zien welke maatregelen bedrijven moeten nemen om kruisbesmetting te voorkomen, zoals de reiniging van het productieproces, risicobeoordeling, risicocommunicatie, en het kunnen analyseren van allergenen en verschillende soorten besmetting. De inhoud van de richtlijn wordt onderschreven door de NVWA en kan als uitgangspunt voor toezicht gebruikt worden.

Allergeen Referentiedosis                                 Advies BuRO NVWA              Advies VWS
(mg totaal eiwit van het allergeen)                     (2016)                                        (2024)


Tabel 1. Allergenen waarvoor een waarschuwing op het etiket verplicht is en bijbehorende referentiedosissen volgens NVWA (2016) en VWS 2024.
* Alleen voor tarwe is een actielimiet vastgesteld. Omdat de actielimiet voor glutenvrije producten hoger kan zijn dan de maximale grens wordt de actielimiet afgekapt op 20 parts per million. www.allergenenconsultancy.nl

We drinken meer water, maar… niet minder frisdrank

Afgelopen decennia is de inname van niet-alcoholische dranken sterk veranderd. We drinken veel meer water. Alleen niet ten koste van frisdrank maar van melk, blijkt uit Voedselconsumptiepeilingen vanaf 1988.

Tekst: Stephan Peters en Johan Schildkamp (NZO)

Op basis van de meest recente voedselconsumptiepeiling (VCP) van het RIVM kan worden gesteld dat Nederlanders 1,8 liter niet-alcoholische dranken per dag drinken. Onder niet-alcoholische dranken behoren limonade, frisdranken en siropen, koffie, thee, water, vruchten- en groentesappen en alcoholvrije dranken. Uitgezonderd van deze groep zijn zuiveldranken en alle plantaardige dranken die volgens de definitie van het Voedingscentrum melk kunnen vervangen, zoals verrijkte sojadrank. De gemiddelde Nederlander drink 181 ml melkdranken en 13 ml plantaardige dranken. De inname van thee is per dag 242 ml en die van koffie 335 ml. Deze getallen zijn gebaseerd op de meest recente VCP 2019-2021.

Figuur 1: Gemiddelde inname van niet-alcoholische dranken, melk en zuiveldranken en plantaardige dranken in Nederland op basis van de Voedselconsumptiepeilingen tussen 1988 en 2021 (ml/dag). Bron: RIVM 

Frisdranken, sappen en water

In figuur 1 zijn de veranderingen van consumptie van niet-alcoholische dranken (exclusief koffie en thee) en melkdranken en plantaardige dranken weergegeven op basis van de VCP’s sinds 1988. Een zeer positieve trend is de toename van waterconsumptie. Die is bijna verzevenvoudigd in de afgelopen 30 jaar. Water drinken is de norm geworden. Er is ook actief beleid gevoerd om waterinname te stimuleren. Zo zijn er op scholen en openbare ruimtes watertappunten gekomen en wordt er proactief gecommuniceerd over waterconsumptie. Het doel van dit beleid is om de consumptie van frisdranken (en sappen) te ontmoedigen. Dat effect zien we echter niet terug in de opeenvolgende VCP’s. Gelijktijdig met de toename van waterconsumptie is ook de frisdrank- en sapconsumptie toegenomen. Tussen de VCP’s van 1988 en 2007 is de inname van frisdranken ruim verdrievoudigd, van 110 naar 357 ml. Alleen in de laatste VCP is een lichte afname te zien in de frisdrankconsumptie.

Afname consumptie melk

De inname van zuiveldranken neemt sinds de VCP van 2007 af met gemiddeld 5 ml per jaar. Deze inname is niet gecompenseerd door andere zuivelproducten, want de inname van zuivel in totaal nam de afgelopen jaren ook af en is nu op 329 gram per dag. De afname van zuivel in totaal is vooral het gevolg van een daling in de melkdrankconsumptie. De gemiddelde inname is op dit moment lager dan de aanbevelingen in de Schijf van Vijf. Vaak wordt aangenomen dat de afname van de melkinname gecompenseerd wordt door plantaardige dranken die zich presenteren als zuivelalternatief. Ook dat blijkt niet het geval, wanneer we naar de cijfers kijken. Volgens de laatste VCP is de inname van plantaardige dranken 13 ml. Dat is een fractie van de totale afname in de melkconsumptie.

Conclusie

De VCP laat een gunstige positieve trend zien van de waterconsumptie, maar wanneer we in samenhang kijken naar de inname van alcoholvrije dranken, melkdranken en plantaardige dranken heeft deze toename niet geleid tot een afname van de frisdrankconsumptie. Uit zowel de VCP als marktdata kan worden geconcludeerd dat de toename aan waterconsumptie er niet voor heeft gezorgd dat de frisdrankconsumptie is afgenomen. Het blijkt dat water vooral een concurrent is van melk. Dit is niet wenselijk, aangezien melk een belangrijke bron is van essentiële voedingsstoffen en in de Schijf van Vijf staat.

Prof. Koen Joosten: ‘Ouders en jonge kinderen weer op het gezonde pad krijgen’

Kinderarts prof. dr. Koen Joosten is specialist in voeding en metabolisme van het zieke kind. Als hoogleraar is hij betrokken bij onderzoek dat internationaal de aandacht trekt en zorgt voor nieuwe inzichten over het voeden van zieke kinderen. Joosten zet zich óók in voor kinderen die niet ziek zijn en stelt alles in het werk om hen in Nederland gezonder te laten opgroeien. “Ongezond eten is nu de norm. We zijn totaal de weg kwijt.”

Tekst: Ir. Angela Severs  I  Foto’s: Michel Campfens

Koen Joosten is al 30 jaar kinderarts-intensivist en was betrokken bij een van de grootste doorbraken van de afgelopen jaren op het gebied van optimale voeding van acuut zieke kinderen. Samen met collega’s van het Universitaire Ziekenhuis Leuven (België) en de Universiteit van Alberta (Edmonton, Canada) ontdekte hij dat ernstig zieke kinderen gedurende de eerste fase van hun opname op de intensive care (IC) beter niet parenteraal bijgevoed kunnen worden als enterale voeding niet toereikend is. Dit verrassende resultaat bleek uit een studie onder 1440 kinderen die op de IC werden opgenomen en waarbij enterale voeding niet toereikend bleek te zijn.1 De helft van deze kinderen kreeg indien nodig binnen 24 uur na opname parenterale voeding als aanvulling op de enterale voeding. De andere helft kreeg pas na een week ook parenterale voeding. Joosten: “De kinderen die meteen met een infuus bijgevoed werden, deden het aanzienlijk slechter. Ze hadden langer kunstmatige beademing nodig, kregen meer infecties en lagen langer op de IC en in het ziekenhuis.” Eerder onderzoek bij volwassenen op de IC liet toen ook al zien dat het te snel voeden met een infuus patiënten juist zieker in plaats van gezonder maakt. Joosten: “Het resultaat heeft ons denken echt veranderd. We namen altijd aan dat acute ziekte veel energie kost en dat er dus veel voeding nodig is, maar uit ons onderzoek blijkt juist dat beperkte voeding beter is.”

‘Ernstig zieke kinderen kunnen in de eerste fase van hun IC-opname beter niet parenteraal bijgevoed worden’

Autofagie

Met name het toedienen van eiwitten in de acute fase van ziekte blijkt nadelig. De hypothese is dat eiwitten het proces van autofagie in het lichaam verstoren. Joosten legt uit: “In de acute fase van ziekte zijn lichaamscellen druk bezig met het opruimen van stoffen. Ze zitten dan niet te wachten op extra eiwitten, die ze ook weer moeten opnemen en afbreken. Eigenlijk heel logisch, want niemand verwacht normaal gesproken van een ziek kind dat het zijn bord leegeet.” De studie van Joosten heeft een wereldwijde discussie op gang gebracht over het anders voeden van ernstig zieke kinderen op de IC. In het Erasmus MC Sophia kinderziekenhuis is het voedingsbeleid op de IC inmiddels volledig aangepast en krijgen kinderen afhankelijk van de fase van ziekte minder of meer voeding.

Nachtelijk vasten

Wellicht kan het voedingsbeleid op de IC binnenkort nog verder worden geoptimaliseerd. Samen met collega’s heeft Joosten namelijk onlangs de resultaten van een studie gepubliceerd naar het effect van nachtelijk vasten bij kinderen op de IC.2 Hij vertelt: “We zijn op de IC altijd gewend om kinderen 24 uur per dag te voeden in de maag of via een infuus, maar in de thuissituatie eten kinderen ook niet dag én nacht.” In de gerandomiseerde klinische studie onder 140 kinderen op de IC is de thuissituatie van nachtelijk vasten nagebootst. “De helft van de zieke kinderen op de IC hebben we ’s nachts niet gevoed. Ze kregen alleen overdag gedurende 12-16 uur (afhankelijk van de leeftijd) enterale en/of parenterale voeding. De andere helft van de kinderen kreeg wel 24 uur continu voeding.” Uit de resultaten blijkt dat nachtelijk vasten op de IC zorgt voor de vorming van meer ketonen. Joosten: We denken dat dat gunstig is. Ketonen hebben onder andere een beschermende werking tegen oxidatieve stress en activeren autofagie. Daarnaast kunnen ketonen door de bloedhersenbarrière heen. Met 7 kilocalorieën per gram leveren ze het brein meer energie dan glucose, dat 4 kcal per gram levert. Mogelijk dragen ketonen zo bij aan het gezond houden van het brein bij ziekte. En misschien krijgt het lichaam door de vorming van ketonen meer tijd voor herstel.” Uit het onderzoek blijkt verder dat nachtelijk vasten op de IC veilig is en niet gepaard gaat met meer hypoglykemieën. Alleen lukte het de eerste vier dagen van opname niet om volledig dezelfde intake te bereiken als bij continu voeden. Joosten: “Dat komt waarschijnlijk omdat zorgprofessionals in de praktijk nog niet gewend zijn om overdag zoveel te voeden. Het lag in ieder geval niet aan gastro-intestinale problemen, want het overdag voeden werd goed verdragen. Het zal vooral een kwestie van wennen zijn.”

‘Het is belangrijk dat de voedingszorg thuis goed wordt doorgezet’

Voedingszorg thuis

Het voedingsbeleid dient afgestemd te worden, afhankelijk van de fase van ziekte van het kind, op de IC en wellicht geven we in de toekomst nog alleen overdag voeding. Dit is een grote verandering met wat we gewend waren. “In de acute fase moet je wat voeden betreft echt op de rem trappen, maar in de herstelfase is het juist flink gas geven. Dan moeten alle eiwitten die nodig zijn geweest om een infectie of trauma te verwerken weer zo snel mogelijk worden aangevuld. Dat betekent meer en betere voeding, met een hogere eiwit-energieratio, vooral bij jonge kinderen in de groei.” In de korte periode van een ziekenhuisopname is het vaak lastig om de voedingsdoelen te halen. Joosten: “De gemiddelde opnameduur is tegenwoordig slechts 4-5 dagen en veel kinderen liggen na de IC nog maar 2-3 dagen in het ziekenhuis. Daarom is het belangrijk dat de voedingszorg thuis goed wordt doorgezet.” Maar in de praktijk levert de voedingszorg thuis voor ouders juist heel veel stress op. Dat merkt Joosten tijdens de nazorg op de polikliniek. “Voedingsproblemen is een van de meest genoemde problemen van ouders. Kinderen lusten het eten niet, weigeren het eten of spugen het uit. Uiteindelijk groeien de kinderen niet goed en komen ouders en het kind in een vicieuze cirkel van ellende terecht.” Daarom is Joosten in maart gestart met een 2,5 jaar durende studie naar het optimaliseren van de zorg thuis bij kinderen die ontslagen worden uit het ziekenhuis en die voedingszorg krijgen. Hij legt uit hoe ze ouders willen helpen: “We gaan ouders niet alleen een advies meegeven na ontslag van hun kind uit het ziekenhuis, maar ze ook op gezette tijden intensiever begeleiden. Zo hopen we op verbetering van het voedingsproces thuis, waardoor kinderen sneller aankomen en eerder van de voedingsinterventie af zijn. Dat vermindert stress bij ouders, waardoor het hele gezin beter gaat functioneren.”

Groente als kapstok

Hoewel Joosten voor zijn werk vooral zieke kinderen ziet, is hij ook ambassadeur voor de gezondheid van niet zieke kinderen. Volgens Joosten is de maatschappij tegenwoordig volledig doorgeschoten: “Kinderen drinken te veel suikerhoudende dranken en eten te veel chips, candybars en andere tussendoortjes. Ongezond eten is nu de norm. We zijn totaal de weg kwijt.” Joosten heeft zorgen over de toekomst. “Van de kinderen heeft maar liefst 1 op de 7 overgewicht en deze overgewichtcijfers nemen niet af. Als we niets doen, wordt de maatschappij steeds zieker in plaats van gezonder. We creëren zoveel welvaartsziekten dat we de zorg in de toekomst niet meer aan kunnen. We moeten écht zorgen dat kinderen in Nederland gezonder opgroeien.” Volgens Joosten zijn de eerste levensjaren van een kind een heel belangrijke periode om de basis te leggen voor de voeding op latere leeftijd. Joosten: “Het is een enorme uitdaging om te zorgen dat kinderen gezond gaan eten en ook gezond blijven eten. De opvoeding en het voorbeeldgedrag van ouders spelen daarbij een grote rol.” Joosten heeft ruim 10 jaar geleden het “Platform gezonde voeding 0-4 jaar” opgericht. “We gebruiken daarbij groente als de kapstok van een gezonde leefstijl”, aldus Joosten. “Door de nadruk te leggen op veel groente, gaat de focus af van ongezonde voedingsproducten.” Wat voeding betreft is niet alleen de groenteconsumptie van kinderen een aandachtspunt. Joosten: “Het gaat ook om meer fruit en minder suikerhoudende dranken en snacks. Ik zou zo blij zijn als alle kinderen in Nederland eten volgens de Schijf van Vijf.” En wat vindt hij van de trend dat steeds meer kinderen vegetarisch of veganistisch opgroeien? Joosten: “Kinderen moeten genoeg voedingsstoffen binnenkrijgen. Met een goed samengestelde vegetarische voeding is dat geen probleem. Maar als kinderarts ben ik geen voorstander van een veganistische voeding voor opgroeiende kinderen. Dat ouders zelf veganistisch eten en tekorten aanvullen met pillen en capsules is tot daaraan toe. Maar het voelt voor mij onnatuurlijk als kinderen vanwege een bepaald dieet er extra pillen voor moeten nemen.”

 

‘Als kinderarts ben ik geen voorstander van een veganistische voeding voor opgroeiende kinderen’

Nieuw signaleringsinstrument

Investeren in de gezondheid van de jeugd, zodat ziekte op latere leeftijd wordt voorkomen. Dat is wat Joosten drijft. Omdat er volgens hem nog veel te weinig aandacht is voor de voeding en leefstijl van jonge kinderen tot 4 jaar heeft hij meegewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw leefstijlsignaleringsinstrument voor kinderen van 1 tot en met 3 jaar, genaamd FLY-Kids. Het leefstijlsignaleringsinstrument FLY-Kids bestaat uit 10 items die zijn opgedeeld in vier thema’s:

1. inname gezonde voeding (groente en fruit)

2. inname ongezonde voeding (suikerhoudende dranken en snacks)

3. eetgewoontes (aan tafel eten en troosten/belonen met eten)

4. overige aspecten van de leefstijl (bewegen, schermtijd en slaap).

Joosten: “Een papieren versie is getest en blijkt makkelijk in te vullen door ouders. Ook laat het goed zien waar de items anders zijn dan de norm. Op die vlakken kan de arts of verpleegkundige op het consultatiebureau ouders vervolgens specifieke adviezen geven.” Momenteel loopt een project om dit signaleringsinstrument te digitaliseren en te implementeren. Joosten: “Komende zomer start een pilot bij een aantal consultatiebureaus. Het doel is dat alle consultatiebureaus binnen een aantal jaar met FLY-Kids werken.” Joosten heeft nog meer plannen met FLY-Kids: “We zijn bezig om de vragenlijst en bijbehorende adviezen ook op te nemen in de GroeiGids app; een digitaal groeiboekje van de GGD voor ouders. En verder denken we aan de ontwikkeling van een speciale versie van FLY-Kids voor kinderen vanaf 4 jaar.”

’Het doel is dat alle consultatiebureaus binnen een aantal jaar met FLY-Kids werken’

Referentie

  1. Vanhorebeek I, et al. Effect of early supplemental parenteral nutrition in the paediatric ICU: a preplanned observational study of post-randomisation treatments in the PEPaNIC trial. Lancet Respir Med. 2017 Jun;5(6):475-483.
  2. Veldscholte K, et al. Intermittent feeding with an overnight fast versus 24-h feeding in critically ill neonates, infants, and children: An open-label, single-centre, randomised controlled trial. Clin Nutr. 2023 Sep;42(9):1569-1580.
  3. Krijger A, Ter Borg S, Elstgeest L, van Rossum C, Verkaik-Kloosterman J, Steenbergen E, Raat H, Joosten K. Lifestyle screening tools for children in the community setting: A systematic review. Nutrients. 2022 Jul 14;14(14):2899.
  4. Krijger A, Schiphof-Godart L, Elstgeest L, van Rossum C, Verkaik-Kloosterman J, Steenbergen E, Ter Borg S, Lanting C, van Drongelen K, Engelse O, Kindermann A. Development and evaluation study of FLY-Kids: a new lifestyle screening tool for young children. European Journal of Pediatrics. 2023 Oct;182(10):4749-57.

Vraagtekens bij de gezonde eiwittransitie

Het advies van de Gezondheidsraad over de eiwittransitie voldoet niet aan de voedingsnormen voor vitaminen en mineralen. Stephan Peters hoopt dat het Voedingscentrum zorgt dat de Schijf van Vijf daar altijd aan blijft voldoen. 

Tekst: Dr. Stephan Peters (NZO) Beeld: Dannes Wegman

Op dit moment consumeert de gemiddelde Nederlander 57% dierlijke eiwitten. Met het oog op verduurzaming is het huidige overheidsbeleid erop gericht dat we in 2030 50% dierlijke en 50% plantaardige eiwitten consumeren. De Schijf van Vijf van het Voedingscentrum voldoet al aan die verhouding. De basis voor die Schijf van Vijf zijn de Richtlijnen Goede Voeding en de voedingsnormen. Zo weten consumenten dat als ze eten volgens de Schijf van Vijf, ze voldoende hoeveelheden binnenkrijgen van alle essentiële voedingsstoffen én de aanbevelingen volgen van de Richtlijnen:

  1. De Richtlijnen goede voeding bieden – op basis van wetenschappelijk overtuigend bewijs – een overzicht van de gezondheidseffecten van voedingsmiddelen op welvaartsziekten en ziekterisicofactoren, zoals overgewicht, bloeddruk en LDL-cholesterol.
  2. De voedingsnormen zorgen ervoor dat de Schijf van Vijf voldoet aan de aanbevelingen voor de hoeveelheid voedingsstoffen die gezonde mensen nodig hebben.
  3. Het Voedingscentrum is de instantie die de Richtlijnen goede voeding vertaalt naar de Schijf van Vijf met inachtneming van de voedingsnormen.

Dit betekent dat als je alleen eet volgens de Richtlijnen goede voeding je niet per definitie voldoet aan de voedingsnormen en dus aan de Schijf van Vijf (Figuur 1) (1,2).

Eiwitkwaliteit en voedingsnormen

In het rapport ‘Gezonde eiwittransitie’ heeft de Gezondheidsraad gekeken naar de effecten op de gezondheid van een transitie naar 40% dierlijke en 60% plantaardige eiwitten. De raad gaat daarbij uit van een transitie naar meer plantaardige eiwitten alsmede van een daling van de inname van totaaleiwit. Voor de algehele bevolking ontstaan er bij de consumptie van 60% plantaardige eiwitten nog geen problemen wat betreft de eiwitinname. De hoeveelheid eiwit en de eiwitkwaliteit wordt bij een verregaande eiwittransitie volgens het rapport relevant voor mensen met een lage energie- en/of eiwitinname. De raad heeft weliswaar rekening gehouden met de eiwitkwaliteit, maar de voedingsnormen worden voor verschillende voedingsstoffen niet gehaald.

Suboptimale inname

In het rapport Gezonde eiwittransitie heeft de Gezondheidsraad geaccepteerd dat voor sommige voedingsstoffen de voedingsnormen niet worden gehaald bij een 40/60% dierlijk/plantaardig-verhouding. Dit is onverstandig, omdat er al sprake is van een suboptimale inname in de algehele bevolking voor vitamine A, vitamine B2, calcium, jodium en visvetzuren. Dat blijkt mede uit het artikel over de huidige inname van micronutriënten op basis van de Voedselconsumptiepeiling. Een eiwittransitie naar 40/60 betekent dat bovenop de huidige tekorten een suboptimale inname kan ontstaan bij de algehele bevolking van vitamine B12 (Figuur 1) en dat bij vrouwen een suboptimale inname kan ontstaan van zink, ijzer en jodium. De Gezondheidsraad adviseert om de inname en de mogelijke gezondheidseffecten op deze voedingsstoffen te monitoren, maar geeft niet aan wanneer en hoe er gehandeld moet worden als er problemen ontstaan.

De enige aanbeveling van de raad om een suboptimale inname van voedingsstoffen te voorkomen is: eet minder vlees en houd de inname van zuivel en vis op niveau. Het advies is een belangrijke breuk met voorgaande adviezen en de vraag rijst wat de definitie is van ‘een duurzaam voedselpatroon’. Is dat een voedingspatroon met een zo laag mogelijke ecologische voetafdruk maar met mogelijke tekorten op de voedingsstoffeninname? De Gezondheidsraad lijkt hiervoor te kiezen aangezien het ook pleit voor verregaande maatregelen om de 40/60 verhouding te behalen. De vraag is: Mag je een voedingspatroon duurzaam noemen als het niet gezond is?

Figuur 1: Toetsing van voedingspatronen aan de Richtlijnen goede voeding (2015), de voedingsnormen en de Schijf van Vijf en gevolgen met betrekking tot tekorten.

Vegetarisch eten

Bij de eiwittransitie wordt ervan uitgegaan dat er te veel dierlijke eiwitten worden gegeten. Dat verschilt echter per productgroep. De meest recente Voedselconsumptiepeiling laat zien dat de aanbevelingen voor zuivel binnen de Schijf van Vijf niet worden gehaald en ook afnemen in de tijd. In het rapport is met die neerwaartse trend geen rekening mee gehouden. Dit terwijl de raad wel benadrukt dat de inname van vis en zuivel niet moet afnemen bij een transitie naar 60% plantaardig eiwit om de daling van voedingsstoffeninname zo veel mogelijk te voorkomen. De Gezondheidsraad noemt in haar rapport vegetariërs een goed voorbeeld van mensen die de eiwittransitie al hebben doorlopen. De gezonde eiwittransitie komt daarmee feitelijk neer op minder vlees eten.

Richtlijnen uit het Noorden

Het rapport Gezonde eiwittransitie is helder over de effecten op de inname van voedingsstoffen. Bij andere nieuwe voedingsrichtlijnen die recent uitkwamen wordt dat minder duidelijk aangegeven. De Nordic Nutrition Guidelines en de recent gepubliceerde Duitse voedingsrichtlijnen claimen een lagere ecologische voetafdruk te hebben, maar hebben geen toetsing gedaan op voedingsnormen. Ook de in 2019 gepubliceerde duurzame voedingsrichtlijn van het Eat-Lancet Commission met 75% plantaardig eiwit heeft niet gekeken naar de inname van voedingsstoffen(4). Pas later werd naar de hoeveelheden voedingsstoffen gekeken en bleek het Eat-Lancet voedingspatroon inadequaat voor vitamine A en B12, calcium en zink(5). Hieruit blijkt dat gezondheid in het geding komt bij een verregaande eiwittransitie. (Figuur 2).

Figuur 2: De verschillende bijdragen van plantaardige en dierlijke eiwitten in relatie tot het risico op een inadequate inname van voedingsstoffen.

Samenvatting

Met een verregaande eiwittransitie lijkt de Gezondheidsraad bewust te kiezen voor het risico op een inadequate inname van voedingsstoffen en daarmee samengaande potentiële tekorten. Als het gaat om richtlijnen voor gezond én duurzaam eten is het van belang dat de voedingstoffeninname adequaat is. Bij veel plantaardige voedingsrichtlijnen komt de voedingsstoffeninname in het geding. Gebaseerd op de Nederlandse berekeningen en nieuw gepubliceerde richtlijnen kan een eiwittransitie naar 50% plantaardige eiwitten probleemloos worden ingezet voor de algehele bevolking. De Schijf van Vijf voldoet al aan die verhouding. Bij een advies van 60% plantaardige eiwitten is het risico op onvoldoende inname van voedingsstoffen voor de algehele bevolking significant groot. De Gezondheidsraad lijkt dit negatieve effect te negeren, aangezien ze pleit voor verregaande maatregelen om de 40/60 verhouding te behalen. Gelukkig hebben we het Voedingscentrum. Het is namelijk aan het Voedingscentrum of zij bij de volgende update van de Schijf van Vijf kiest voor een voedingspatroon dat voldoet aan alle voedingsnormen. En het ligt in lijn der verwachting dat de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum te allen tijde aan de voedingsnormen zal voldoen. Dit heeft dan wel als consequentie dat een nieuwe Schijf van Vijf af zal wijken van het rapport Gezonde eiwittransitie van de Gezondheidsraad.

REFERENTIES
1. Voedingscentrum. Richtlijnen Schijf van Vijf. 2016.
2. Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding; 2015.
3. Gezondheidsraad. Gezonde eiwittransitie; 2023.
4. Willett, W.C., Rockström, J., Laken, B., Springman, M., Lang, T., Vermeulen, S., Garnett, T., Tilman, D., DeClerck, F., Wood, A., Jonell, M., Clark, M., Gordon, L.J., Fanzo, J., Hawkes, C., Zurayk, R., Rivera, J.A., De Vries, W., Sibanda, L.M., Afshin, A., Chaudhary, A., Herrero, M., Agustina, R., Branca, F., Lartey, A., Fan, S., Crona, B., Fox, E., Bignet, V., Troell, M., Lindahl, T., Singh, S., Cornell, S.E., Reddy, K.S., Narain, S., Nishtar, S., Murray, C.J. Food in the Anthopocene: the EAT-Lancet Commission on healthy diets from sustainable food systems. The Lancet 2019.
5. Beal, T.; Ortenzi, F.; Fanzo, J. Estimated micronutrient shortfalls of the EAT-Lancet planetary health diet. Lancet Planet Health 2023, 7, e233-e237, doi:10.1016/S2542-5196(23)00006-2.

Inname viertal micronutriënten lager dan aanbevolen

Krijgen Nederlanders genoeg vitamines en mineralen binnen? Deze vraag stond centraal in het onderzoek van promovendus Julia Bird bij Wageningen University & Research op basis van de Voedselconsumptiepeiling 2012-2016(1). De onderzoeksresultaten geven reden tot zorg. Een groot deel van de bevolking krijgt minder micronutriënten binnen dan de aanbevolen hoeveelheden.

Tekst: Rob van Berkel Beeld: Dannes Wegman

Alhoewel er in de Westerse wereld geen voedselgebrek is – eerder een voedseloverschot – is dat geen garantie dat iedereen voldoende vitamines en mineralen binnenkrijgt. Veel mensen eten te vaak sterk bewerkt voedsel en daarin zitten geen of nauwelijks vitamines en mineralen die van nature aanwezig zijn in basisvoedingsmiddelen. Cijfers tonen dat weinig mensen in Nederland volgens de Richtlijnen goede voeding 2015 eten(2). Ongeveer een kwart van de volwassenen eet dagelijks meer dan 200 gram groente. Terwijl de aanbeveling van het Voedingscentrum nog hoger ligt: meer dan 250 gram groente per dag. Bij fruit is het nog slechter gesteld: minder dan een op de vijf eet meer dan 200 gram per dag. Het is dus niet verrassend dat de inname van bepaalde vitamines en mineralen laag is bij verschillende risicogroepen in Nederland en andere Europese landen(3,4,5). Overigens is een chronisch te hoge inname van vitamines en mineralen ook niet wenselijk. Dat probleem kan ontstaan bij productverrijking en suppletie(6).

Nieuwe analyse

De inname van mineralen en vitamines in Nederland is onderzocht door promovendus Julia Bird van Wageningen University & Research en gepubliceerd in het ‘European Journal of Nutrition’. Bird en onderzocht samen met 2 andere onderzoekers de inname van vitamines en mineralen op basis van de voedselconsumptiepeiling (VCP) 2012-2016 (1). Dit is de voorlaatste VCP, omdat de meeste recente VCP 2019-2021 nog niet beschikbaar was. Deze is pas eind 2023 gepubliceerd.

In het onderzoek van Bird is per geslacht en per leeftijdscategorie gekeken naar het percentage deelnemers dat de ‘Gemiddelde Behoefte’ (GB) of de ‘Adequate Inname’ (AI) niet haalde en de ‘Aanvaardbare Bovengrens’ (AB) overschreed (zie kader). Omdat de marge tussen de GB/AI en de AB klein is, is er bij foliumzuur en vitamines D en E een laag risico om de AB te overschrijden. Bij calcium, ijzer, zink, vitamines A en B6 is er een hoog risico om de AB te overschrijden. Naar andere vitamines en mineralen is niet gekeken. Als bron van de vitamines en mineralen is onderscheid gemaakt tussen drie groepen:

  1. Basisvoedingsmiddelen (niet verrijkt)
  2. Basisvoedingsmiddelen + verrijkte voedingsmiddelen
  3. Basisvoedingsmiddelen + verrijkte voedingsmiddelen + voedingssupplementen.

Definities: GB, ADH, AI en AB

Gemiddelde behoefte (GB): gemiddeld dagelijks innameniveau dat naar schatting voldoet aan de voedingsbehoefte van 50% van de gezonde individuen.

Aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH): gemiddeld dagelijks innameniveau dat voldoet aan de voedingsbehoefte van bijna alle (97-98%) gezonde individuen. De ADH wordt vaak gebruikt om voedingswaarde adequate diëten voor individuen te plannen.

Adequate inname (AI): de laagst bekende hoeveelheid die voldoende is voor vrijwel alle gezonde individuen. De AI wordt vastgesteld wanneer het bewijs onvoldoende is om een ADH te bepalen.

Aanvaardbare bovengrens (AB): de maximale hoeveelheid waarbij een dagelijkse inname geen nadelige gevolgen voor de gezondheid heeft.

Resultaten voor ijzer en zink

Voor de resultaten is in eerste instantie gekeken naar het percentage deelnemers dat de gemiddelde behoefte (GB) aan een micronutriënt niet haalde. In onderstaande staafdiagrammen staat per micronutriënt het percentage dat ónder de GB zit per leeftijdsgroep bij vrouwen (links) en mannen.

IJzer

Het onderzoek laat zien dat van de meisjes/vrouwen tussen de 1 en 49 jaar ongeveer 80-100% de gemiddelde behoefte (GB) aan ijzer niet haalde. Bij vrouwen tussen de 50 en 79 jaar is dat ongeveer 60 tot 80%. Van de jongens/mannen tussen de 1 en 18 jaar haalde ongeveer 65 tot 100% de GB niet. Mannen tussen de 19 en 69 jaar scoorden het minst slecht; 40% van hen haalde de GB niet. De Aanvaardbare bovengrens werd bij 1% van de mannen tussen de 70 en 79 jaar overschreden. Bij vrouwen tussen de 19 en 49 jaar en mannen tussen de 50 en 69 jaar was dat 0,5%. Aan het overschrijden van de AB droegen basis- en verrijkte voedingsmiddelen niet bij. Op het verminderen van het percentage deelnemers dat de GB niet haalde hadden voedingssupplementen een beperkte invloed.

Zink

Ongeveer 50% van de deelnemers haalde de gemiddelde behoefte aan zink niet. Bij deelnemers tussen de 19 en 69 jaar droegen verrijkte voedingsmiddelen en voedingssupplementen aanzienlijk bij aan de inname van zink. Daardoor was ook het percentage in die leeftijdsgroep dat de GB niet haalde lager. Van de kinderen tussen de 1 en 8 jaar overschreed 10% de aanvaardbare bovengrens.

   

  • Oranje: Basisvoedingsmiddelen (niet verrijkt)
  • Paars: Basisvoedingsmiddelen + verrijkte voedingsmiddelen
  • Geel: Basisvoedingsmiddelen +verrijkte voedingsmiddelen + voedingssupplementen

Resultaten voor calcium en vitamine A

Voor calcium en vitamine A kon niet voor alle leeftijdscategorieën de gemiddelde behoefte (GB) vastgesteld worden. Voor die leeftijdscategorieën is de adequate inname (AI) gebruikt. De AI voorziet echter in de behoefte van bijna iedereen en niet in de behoefte van de helft van de personen, zoals de GB. In de publicatie van Bird staat bij de resultaten in een staafdiagram voor iedere leeftijdscategorie het percentage dat de gemiddelde behoefte of adequate inname niet haalde. Hierbij wordt niet duidelijk bij welke leeftijdscategorie de gemiddelde behoefte van toepassing is en bij welke de adequate inname. Omdat de adequate inname echter altijd hoger zal zijn dan de gemiddelde behoefte, zal het percentage deelnemers dat de AI niet haalt altijd groter zijn dan het percentage dat de GB niet haalt.

Calcium

Bijna 50% van de deelnemers jonger dan 9 jaar haalde de gemiddelde behoefte of de adequate inname voor calcium niet. Van de deelnemers tussen de 9 en 18 jaar en 70 en 79 jaar was dat ruim 75%. De inname van verrijkte voedingsmiddelen en voedingssupplementen was voor calcium laag en hielp niet om de gemiddelde behoefte of adequate inname te halen. Minder dan 0,5% van de deelnemers overschreed de aanvaardbare bovengrens.

Vitamine A

Meer dan 50% van de deelnemers tussen de 9 en 49 jaar haalde de gemiddelde behoefte of adequate inname aan vitamine A niet. Ondanks een bescheiden effect van verrijkte voedingsmiddelen en voedingssupplementen op de inname van nutriënten, verminderde het percentage deelnemers dat de gemiddelde behoefte of adequate inname niet haalde bij de meeste leeftijdscategorieën. Ongeveer 10% van de jongens en 5% van de meisjes tussen de 1 en 3 jaar overschreed de aanvaardbare bovengrens. Zowel basis- als verrijkte voedingsmiddelen en voedingssupplementen droegen daaraan bij.

   

  • Oranje: Basisvoedingsmiddelen (niet verrijkt)
  • Paars: Basisvoedingsmiddelen + verrijkte voedingsmiddelen
  • Geel: Basisvoedingsmiddelen +verrijkte voedingsmiddelen + voedingssupplementen

Conclusies

Representatieve gegevens bij alle leeftijdsgroepen over de voedingsinname in Nederland laten zien dat de inname van calcium, ijzer, zink en vitamine A bij een groot deel van een schijnbaar goed gevoede bevolking lager is dan wordt aanbevolen. Dit werd het meest aangetoond bij adolescenten (9-18 jaar) en vrouwen. Verrijkte voedingsmiddelen en voedingssupplementen leverden slecht een bescheiden bijdrage aan de inname. De auteurs geven in hun studie aan dat hun onderzoeksresultaten gebruikt kunnen worden voor en door beleidsmakers om voedingsstrategieën te ontwikkelen die de inname van vitamines en mineralen laten toenemen.

REFERENTIES
1. Bird JK, Bruins MJ, Turini ME. Micronutrient intakes in the Dutch diet: foods, fortified foods and supplements in a cross sectional study [published online ahead of print, 2023 Aug 5]. Eur J Nutr. 2023;10.1007/s00394-023-03219-4.
2. https://www.wateetnederland.nl/resultaten/richtlijnen/alle_richtlijnen Geraadpleegd: 30-08-2023
3. Rippin HL, Hutchinson J, Jewell J, et al. Adult Nutrient Intakes from Current National Dietary Surveys of European Populations. Nutrients. 2017 Nov 27;9(12):1288.
4. Mensink GB, Fletcher R, Gurinovic M, et al. Mapping low intake of micronutrients across Europe. Br J Nutr. 2013;110(4):755-773.
5. Mertens E, Kuijsten A, Dofková M, et al. Geographic and socioeconomic diversity of food and nutrient intakes: a comparison of four European countries. Eur J Nutr. 2019;58(4):1475-1493.
6. Engle-Stone R, Vosti SA, Luo H, et al. Weighing the risks of high intakes of selected micronutrients compared with the risks of deficiencies. Ann N Y Acad Sci. 2019 Jun;1446(1):81-101.

Rapport Gezondheidsraad: is de eiwittransitie gezond?

De Gezondheidsraad bracht eind 2023 een rapport uit over de grenzen van een gezonde eiwittransitie(1). Een voedingspatroon met 40% dierlijke en 60% plantaardige eiwitten is beter voor het milieu en voor de gezondheid, mits de consumptie van vlees afneemt en de richtlijnen voor vis en zuivel worden gevolgd.

Tekst: Rob van Berkel Beeld: Dannes Wegman

Ons voedsel veroorzaakt een grote druk op het milieu. De huidige productie en consumptie van voedsel is verantwoordelijk voor ongeveer 30% van de totale emissie van broeikasgassen, 60% van het totale verlies aan biodiversiteit en meer dan 50% van de stikstofemissies. Een belangrijk deel daarvan wordt veroorzaakt door dierlijke voedingsmiddelen. Daarnaast wordt vlees in verband gebracht met een verhoogd risico op chronische ziekten. Als we klimaat- en milieudoelen willen halen en voldoende gezond voedsel voor de toekomstige wereldbevolking willen produceren, is een verandering in het voedselsysteem noodzakelijk.

De eiwittransitie uitgelegd

Een voedingspatroon met meer plantaardige en minder dierlijke eiwitten is een van de veranderingen waaraan de Nederlandse overheid werkt. Die verschuiving wordt de eiwittransitie genoemd. Op dit moment is 57% van de door ons geconsumeerde eiwitten afkomstig van dierlijke voedingsmiddelen (Figuur 1). De overheid streeft naar een verhouding van 50% dierlijke en 50% plantaardige eiwitten in 2030, volgens de Schijf van Vijf(2). Een verdere verschuiving naar 40% dierlijke en 60% plantaardige eiwitten zou na 2030 vanuit duurzaamheidsoogpunt nodig zijn(3). In de praktijk betekent dit niet alleen een transitie naar meer plantaardig maar ook een afname van de totale eiwitinname, omdat plantaardige eiwitbronnen doorgaans minder eiwitten bevatten dan dierlijke eiwitbronnen.

Figuur 1. Verhouding plantaardige en dierlijke eiwitten in het Nederlandse voedingspatroon(4).

Het rapport van de Gezondheidsraad

Op verzoek van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) onderzocht de Gezondheidsraad wat de gevolgen zijn van de eiwittransitie voor de gezondheid en het milieu, en wat dit kan betekenen voor toekomstige voedingsrichtlijnen. Het rapport van de Gezondheidsraad verscheen in december vorig jaar en geeft antwoord op de vraag in hoeverre een verschuiving naar een voedingspatroon met 40% dierlijke en 60% plantaardige eiwitten op een gezonde manier mogelijk is(1). Het onderzoek is gericht op de algemene Nederlandse bevolking en een aantal specifieke groepen, waaronder zwangere en lacterende vrouwen, mensen met chronisch ziekten, ouderen en mensen met een lage energie- en eiwitinname.

Eiwitkwaliteit

Voor het onderzoek heeft de raad ook gekeken naar invloed van de verschillen in eiwitkwaliteit tussen dierlijke en plantaardige producten. De Gezondheidsraad verwacht dat deze verschillen beperkte gevolgen hebben op de voedingsstoffeninname. De invloed van een hogere bio-beschikbaarheid van een aantal voedingsstoffen uit dierlijke voedingsmiddelen – zoals eiwit, ijzer en zink – is volgens de Gezondheidsraad beperkt. De raad zal daarom bij een verschuiving naar een meer plantaardig voedingspatroon uitgaan van de huidige voedingsnormen.

Figuur 2. Verband tussen eiwitbronnen en chronische ziekten en het effect op LDL-cholesterol.

Gevolgen voor de gezondheid

Het rapport stelt dat een verschuiving naar een voedingspatroon met 40% dierlijk en 60% plantaardig eiwit beter voldoet aan de Richtlijnen goede voeding uit 2015. Hiervoor is wel gekeken naar de effecten van voedingsmiddelen op het risico van chronische ziekten, maar niet naar de voedingsstoffeninname. Bij een meer plantaardig voedingspatroon gaat de consumptie van volkoren granen, fruit, groente, noten en peulvruchten omhoog en die van rood en bewerkt vlees omlaag. Het risico op chronische ziekten zoals hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en bepaalde vormen van kanker neemt daardoor af (Figuur 2). De commissie gaat uit van een voedingspatroon waarbij de huidige richtlijnen voor vis en zuivel worden gevolgd (eet een keer per week vis, bij voorkeur vette vis en neem enkele porties zuivel per dag, waaronder melk of yoghurt) en de consumptie van vlees wordt verlaagd(5) Onder deze voorwaarden verwacht de raad voor de spier- en botgezondheid voor de algemene bevolking geen problemen. Dit betekent dat de Gezondheidsraad bij een meer plantaardig voedingspatroon uitgaat van een ‘gezond plantaardig voedingspatroon’ dat bestaat uit meer volkoren granen, fruit, groente, noten, peulvruchten, thee en koffie. En niet van een ‘ongezond plantaardig voedingspatroon’ dat meer bewerkte graanproducten, aardappelen, suikerhoudende dranken, vruchtensap, zoete snacks en toetjes bevat.

De commissie gaat uit van een voedingspatroon waarbij de huidige richtlijnen voor vis en zuivel worden gevolgd en de consumptie van vlees wordt verlaagd

Chronische ziekten

Voor de Richtlijnen goede voeding 2015 en ook voor dit rapport kon de Gezondheidsraad geen studies vinden waarin de associatie tussen kant-en-klare vlees-, vis- en zuivelvervangers en chronische ziekten zijn onderzocht. Het is bewezen dat de consumptie van (rood en bewerkt) vlees geassocieerd is met chronische ziekten. Daarom vindt de raad het minder nodig om de gezondheidsvoordelen van vleesvervangers aan te tonen. Bij zuivelvervangers ligt dat anders. De consumptie van zuivel is geassocieerd met een lager risico op darmkanker (totaal zuivel, melk) en diabetes type 2 (yoghurt). Daarnaast is er weinig robuust bewijs voor ongunstige effecten van zuivel op cardio-metabole risicofactoren(5). Door het ontbreken van onderzoek naar associaties tussen zuivelvervangers en chronische ziektes is onzeker of die voor- of nadelig zijn voor de gezondheid.

Gevolgen voor het milieu

Dierlijke eiwitten hebben een grotere impact op het milieu dan plantaardige eiwitten. Het gaat dan met name om vlees en zuivel en minder om vis en ei. Vergeleken met plantaardige eiwitten die direct gegeten kunnen worden is het omzetten van plantaardige eiwitten naar dierlijke eiwitten via een dier inefficiënt. Daarom heeft een eiwittransitie naar 40% dierlijk en 60% plantaardig een gunstig effect op het milieu. Geschat wordt dat de uitstoot van broeikasgassen en het landgebruik en waterverbruik met ongeveer 25% afnemen. Ook de vervanging binnen productgroepen kan al milieuwinst opleveren. Het vervangen van rood vlees (rund) door varkensvlees en wit vlees (kip, kalkoen) leidt bijvoorbeeld tot een lagere uitstoot van broeikasgassen. Dat geldt ook voor het vervangen van vlees door vleesvervangers.

De voedingswaarde van vlees- en zuivelvervangers

De Gezondheidsraad heeft onderzoek laten doen naar de voedingswaarde van kant-en-klare vlees-, vis- en zuivelvervangers(6). Daaruit blijkt dat een groot aantal vervangers niet is verrijkt met vitamines en mineralen. Daarnaast is er een grote variatie in het niveau van verrijking. Het rapport benadrukt dat het belangrijk is dat de voedingswaarde van vervangers verbetert. Alle vervangers zouden vergelijkbare hoeveelheden essentiële voedingsstoffen moeten leveren als de voedingsmiddelen waarvoor ze aangeven een alternatief te zijn.

Een groot aantal vervangers is niet verrijkt met vitamines en mineralen

Gevolgen voor de inname van voedingsstoffen

Hoe de eiwittransitie de inname van eiwitten en andere voedingsstoffen beïnvloedt, is voor dit advies onderzocht. Een aantal voedingsstoffen verdienen daarbij extra aandacht, omdat de huidige inname aan de lage kant is of omdat verwacht wordt dat de eiwittransitie tot een lage inname leidt (Figuur 3). Voor kwetsbare groepen is dit van groot belang, zoals voor zwangere en lacterende vrouwen, chronisch zieken, jonge kinderen, ouderen en mensen met een lage energie- en eiwitinname. Hieronder een inschatting van de gevolgen per voedingstof:

Eiwit

De inname van eiwit is bij de algemene bevolking op dit moment ruim voldoende. De aanbeveling voor de algemene bevolking is 0,83 gram per kilogram lichaamsgewicht. Voorheen was de eiwitaanbeveling voor vegetariërs en veganisten respectievelijk 20 en 30% hoger. Door nieuwe inzichten en meer diversiteit in plantaardige eiwitbronnen is de eiwitaanbeveling voor vegetariërs nu gelijk aan die voor de algemene bevolking. Voor veganisten blijft de verhoogde eiwitaanbeveling gehandhaafd.

Vitamines

De huidige inname van de vitamines A en B2 is aan de lage kant. De inname van vitamine B12 moet bij een eiwittransitie in de gaten worden gehouden. Bij het gebruik van zuivelvervangers moet erop gelet worden dat die met vitamine B2 verrijkt zijn. Voor vitamine B6 worden geen problemen verwacht.

Calcium

De inname van calcium is bij volwassenen op dit moment aan de lage kant. Zuivel levert gemiddeld 57% van de calcium en is daarmee de belangrijkste calciumbron. Modelleeronderzoek laat zien dat de calciumvoorziening meer onder druk komt te staan wanneer de consumptie van zuivel afneemt ten opzicht van het huidige voedingspatroon. Daarom is de aanbeveling van de Gezondheidsraad om bij een eiwittransitie de richtlijn voor zuivel te volgen.

IJzer en zink

Bij vrouwen in de vruchtbare periode is de huidige inname van ijzer aan de lage kant. Dit blijft aandacht verdienen. De inname van jodium bij vrouwen is ook een punt van zorg en moet eveneens in de gaten worden gehouden. Voor zink wordt geen probleem verwacht. De inname van visvetzuren (EPA, DHA) is momenteel wel te laag. Daarom is ook hier het advies om de huidige richtlijn voor vis te blijven volgen.

Een aantal groepen zullen extra gemonitord moeten worden bij een eiwittransitie. Dat zijn voor de inname van jodium en zink zwangere en lacterende vrouwen en voor de inname van eiwit mensen met een lage energie- en eiwitinname (Figuur 3).

Figuur 3. Inname van voedingsstoffen die nu en bij de eiwittransitie aandacht nodig hebben.

Aanbevelingen voor meer onderzoek

De eiwitratio in de huidige Schijf van Vijf is 50% dierlijk en 50% plantaardig. Consumenten die eten volgens de Schijf van Vijf krijgen volgens de Gezondheidsraad voldoende voedingsstoffen binnen. Hun advies is om in 2030 het beleidsdoel van een voedingspatroon met 50% dierlijke en 50% dierlijke eiwitten te behalen. Daarna zou de eiwittransitie verder kunnen gaan naar een voedingspatroon met 40% dierlijke en 60% plantaardige eiwitten, mits de consumptie van vlees afneemt en de richtlijnen voor vis en zuivel gevolgd worden. De raad adviseert wel om via voedselconsumptie- en statusonderzoek de effecten op de gezondheid in een groot aantal bevolkingsgroepen in de gaten te houden. De Gezondheidsraad doet geen uitspraken over mogelijke negatieve gezondheidseffecten van de eiwittransitie voorbij 50/50. Evenmin over of en hoe er bijgestuurd moet worden indien bevolkingsgroepen te weinig van bepaalde voedingsstoffen binnenkrijgen.

Verder adviseert de Gezondheidsraad om onderzoek te stimuleren naar(1):

  1. de biobeschikbaarheid van voedingsstoffen uit plantaardige voedingspatronen;
  2. de gezondheidseffecten van kant-en-klare vlees-, vis- en zuivelvervangers en alternatieve (nieuwe) eiwitbronnen;
  3. de milieu-effecten van dierlijke, plantaardige en alternatieve eiwitbronnen waarbij transparantie van gegevens een aandachtspunt is;
  4. de potentiële milieuwinst van het vermijden van overconsumptie;
  5. effecten van (beleids)interventies gericht op de voedselomgeving en gedragsverandering

Voor het ontwikkelen van toekomstige voedingsrichtlijnen zou meer onderzoek moeten worden gedaan naar de effecten op de gezondheid en op het milieu, naar wetenschappelijke onderbouwing voor het kwantificeren van productgroep-specifieke richtlijnen en naar het uitbreiden van aanbevelingen voor productkeuze binnen productgroepen (zoals types vlees, vis of noten).

In het huidige voedselbeleid ligt de nadruk vooral op de verantwoordelijkheid van de consument. Volgens de Gezondheidsraad is dat te beperkt. De raad beveelt een krachtig overheidsbeleid aan dat streeft naar een fysieke, sociale en economische omgeving waarin gezonde en duurzame consumptie de standaard zijn.

REFERENTIES
1. Gezondheidsraad. Gezonde eiwittransitie. Den Haag: Gezondheidsraad 2023; publicatienr. 2023/19.
2. Tweede Kamer der Staten-Generaal. Evaluatie voedselagenda 2016-2020 en het voedselbeleid. Den Haag, 2022.
3. Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (RLI). Duurzaam en gezond. Samen naar een houdbaar voedselsysteem. Den Haag, 2018.
4. RIVM. Inname van eiwit, energie en microvoedingsstoffen ten behoeve van Gezondheidsraadadvies eiwittransitie. Resultaten van VCP 2019-2021. Bilthoven: RIVM, 2023.
5. Kiesswetter E, Stadelmaier J, Petropoulou M, et al. Effects of Dairy Intake on Markers of Cardiometabolic Health in Adults: A Systematic Review with Network Meta-Analysis. Adv Nutr. 2023 May;14(3):438-450.
6. Gezondheidsraad. Vlees- en zuivelvervangers: voedingswaarde. Achtergronddocument bij: Gezonde eiwittransitie. Den Haag: Gezondheidsraad 2023; publicatienr. 2023/19A4.

Nederlanders weten onvoldoende over de voedingswaarde van zuivel

Bijna iedereen in Nederland eet en drinkt zuivel en maar liefst 80% van de consumenten weet dat het onderdeel is van gezonde voeding. Maar waarom zuivel gezond is en wat de voedingsstoffen in zuivel doen voor je lichaam, is vaak niet bekend. Dat blijkt uit nieuw onderzoek.

Nederlanders beoordelen hun kennis over gezond eten met een 7,4. Dat en veel meer laat onderzoek zien onder een representatieve groep van ruim 1.500 respondenten, uitgevoerd door onderzoeksbureau Kien in opdracht van de Nederlandse Zuivel Organisatie.

“Met het cijfer 7,4 overschatten we onze kennis”, zegt Stephan Peters, manager voeding, gezondheid en duurzaamheid bij NZO. “Veel mensen weten wel dat zuivel een groot deel van de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid aan calcium levert. Maar de meesten hebben geen antwoord op vragen over wat voedingsstoffen zoals calcium, vitamine B2 en B12 voor je lichaam doen. Zo weet minder dan 40% dat vitamine B12 bijdraagt aan een goede werking van het zenuwstelsel. Ook denkt de helft van de consumenten dat er geen verschil zit in de voedingswaarde van plantaardige dranken zoals soja-, haver- en rijstdrank.”

We komen niet aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid zuivel
De Gezondheidsraad raadt aan om 2 à 3 porties melk of yoghurt en 2 plakken kaas per dag te nemen. De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid zuivel verschilt per leeftijdsgroep en varieert van ongeveer 400 tot 600 gram zuivel per dag. De Voedselconsumptiepeiling van RIVM laat zien dat we in Nederland gemiddeld 329 gram zuivel eten en drinken, inclusief zuivelproducten die niet in de Schijf van Vijf staan. We komen dus gemiddeld niet aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid zuivel.

“Dit gat is te groot”, vindt Stephan Peters. “Want hoewel er veel manieren zijn om aan voldoende voedingsstoffen te komen, is zuivel een makkelijke en snelle manier om de voedingsstoffen die je nodig hebt binnen te krijgen. Onder andere voor botten en spieren en voor een goede werking van het zenuwstelsel. Zuivel bevat veel voedingsstoffen die veel voor je lijf doen. Helaas weet niet iedereen dat. Het is dus belangrijk om de kennis over de voedingswaarde van zuivel op te krikken.”

Zuivel bevat van nature veel voedingsstoffen
Zuivel is een belangrijke leverancier van calcium. Bij vrouwen tussen 19 en 50 jaar levert zuivel 84% van de dagelijks aanbevolen hoeveelheid calcium, ongeveer 800 milligram, wanneer ze eten volgens de Schijf van Vijf. Een glas halfvolle melk van 150 ml levert 185 milligram calcium. Dit staat gelijk aan de hoeveelheid calcium in 559 gram broccoli, 219 gram spinazie of 148 gram Chinese kool. “Het is belangrijk om te beseffen dat producten flink kunnen verschillen in voedingswaarde”, zegt Stephan Peters. “Zuivel bevat van nature veel voedingsstoffen die we nodig hebben om gezond te blijven, zoals eiwit, calcium, vitamine B12 en B2. Melk, yoghurt en kaas zijn niet eenvoudig één op één te vervangen door een ander product.”

Wie geen zuivel kan of wil consumeren, moet goed opletten of zij de benodigde voedingstoffen wel binnenkrijgen. Niet iedereen is zich hiervan bewust. Zo weet ongeveer 42% van de Nederlanders niet dat het voor je gezondheid uitmaakt welke plantaardige drank je neemt. Dat sojadrank verrijkt met calcium en vitamine B12 de enige plantaardige drank in de Schijf van Vijf is, weet slechts 14%.

Hoeveelheid voedingsstoffen per glas (150ml)

Is deze tabel slecht leesbaar? Klik hier om de tabel te vergroten.

Belangrijkste resultaten onderzoek ‘Zuivelkennis van Nederland’

  • Zuivel staat in de top 3 van de meest gegeten en gedronken producten, net zoals groente & fruit en granen. Nederlanders in het noorden van het land en 60-plussers nemen vaker dagelijks zuivel.
  • Wat is zuivel? Meer dan 93% weet dat yoghurt, karnemelk, koemelk, kwark en kaas zuivelproducten zijn. Margarine, halvarine en eieren worden het vaakst foutief aangewezen als zuivelproduct (57%, 56% en 36%).
  • Het is bij acht op de tien Nederlanders bekend dat zuivel een belangrijk onderdeel is van een gezond voedingspatroon. Zeven op de tien weten dat het bewezen is dat melk en yoghurt goed voor je zijn.
  • Bijna negen op de tien weten dat zuivel kan helpen bij het versterken van je botten.
  • 85% van de ouders weet dat zuivel goed is voor de ontwikkeling en groei van hun kind.
  • 81% van de ouders vindt het belangrijk dat hun kind(eren) zuivel eten en/of drinken.
  • Eén op de zes ouders geeft zijn/haar kind(eren) liever plantaardige dranken dan zuivel.
  • Bijna de helft van de Nederlanders weet niet dat de voedingswaarde van diverse plantaardige dranken onderling verschillen.
  • Wie geen zuivel consumeert, kan een tekort aan calcium krijgen. Dit weten zeven op de tien Nederlanders.
  • Wie geen zuivel consumeert kan een tekort aan vitamine B12 krijgen. Dit weet 18% van de Nederlanders.
  • Wie geen zuivel consumeert kan een tekort aan vitamine B2 krijgen. Dit weet 13% van de Nederlanders.

Het publieksonderzoek ‘Zuivelkennis van Nederland’ werd tussen 9 en 15 januari 2024 uitgevoerd onder een representatieve groep van 1.511 Nederlanders door onderzoeksbureau Kien in opdracht van NZO.

Nieuwsgierig naar het onderzoek?
De onderzoeksresultaten zijn samen met informatie over de zuivelaanbevelingen en de voedingswaarde van zuivel overzichtelijk gebundeld in een whitepaper en een infographic voor gezondheidsprofessionals:

Whitepaper ‘Kennis over de voedingswaarde van zuivel en de aanbevelingen’
Infographic ‘Wat weet Nederland over de voedingswaarde van zuivel?’
Flyer (printversie infographic) ‘Wat weet Nederland over de voedingswaarde van zuivel’

We eten meer groenten, minder vlees en minder zuivel 

Van de Voedselconsumptiepeiling, de VCP 2019-2021, publiceerde het RIVM dit jaar de eerste resultaten. We zijn meer groenten, minder rood en bewerkt vlees en minder zuivel gaan eten ten opzichte van eerdere VCP’s. Wat vertelt de nieuwe consumptiepeiling ons nog meer?   

Tekst: Jacco Gerritsen MSc (NZO)   

Met de VCP laat het RIVM zien wat, waar en wanneer Nederlanders in de leeftijdsgroep 1 tot en met 79 jaar in Nederland eten. Het RIVM maakte daarvoor gebruik van een groep van ongeveer 3500 kinderen en volwassenen. Deze resultaten koppelt het RIVM aan de richtlijnen van de Gezondheidsraad om inzicht te krijgen in de mate waarin Nederlanders de Richtlijnen Goede Voeding volgen.  

Voor de VCP 2019-2021 is dezelfde leeftijdsgroep gehanteerd als de vorige VCP (2012–2016). Dat verschilt met de VCP 2007-2010 en voor 2007, omdat destijds is gekeken naar de leeftijdsgroep 7 tot en met 69 jaar. Vergelijkingen over een langere termijn kunnen dus alleen worden gedaan voor de groep tussen 7 en 69 jaar. 

Figuur 1. Dagelijks inname van voedingsmiddelengroepen uit de Richtlijnen Goede Voeding volgens de VCP 2007-2010, VCP 2012-2016 en VCP 2019-2021.

Toename groenten

Waar in 2007-2010 de Nederlander gemiddeld 128 gram groenten per dag at, was dit in 2012-2016 135 gram en is het in 2019-2021 wederom gestegen, naar 163 gram. Aan de richtlijn van 250 gram groente per dag voldoet in de nieuwe VCP 29% van de Nederlandse bevolking. Ook de consumptie van fruit is gestegen van respectievelijk 103 gram naar 117 gram en 129 gram per dag. Dit is nog steeds onder de aanbeveling van 200 gram.

Bijna 30% voldoet aan de richtlijn groente

Verschil richtlijn en aanbeveling

De richtlijn van de Gezondheidsraad is “Eet dagelijks ten minste 200 gram groente en ten minste 200 gram fruit” terwijl de aanbeveling van het Voedingscentrum is: 250 gram groente per dag. Dat de aanbeveling in de Schijf van Vijf verschilt van de richtlijn is vanwege de naar leeftijd en geslacht benodigde hoeveelheid energie en voedingsstoffen. Voor de VCP 2019-2021 zijn de Nederlandse consumptiecijfers vergeleken met de Richtlijnen van de Gezondheidsraad, en dus niet met de aanbevelingen in de Schijf van Vijf.

Noten en zaden: meer dan 50% gestegen

Ten opzichte van 2012-2016 is de inname van ongezouten noten en zaden met meer dan 50% gestegen. Er wordt nu gemiddeld 5 gram per dag gegeten en 11% van de volwassenen tussen 18 en 69 jaar volgt het advies uit 2015 van 15 gram op.

Meer peulvruchten

Nederlanders eten bijna twee dagen per week peulvruchten zoals lang houdbare erwten en bonen, zoals spliterwten, groene erwten en kikkererwten, bruine bonen, sojabonen en kapucijners. Hiermee wordt aan de norm van wekelijkse consumptie van peulvruchten voldaan. Gemiddeld eten mannen per dag 9 gram en vrouwen 5 gram peulvruchten.


Tabel 1. Zuivelconsumptie per dag volgens de VCP 2012-2016 (gram)


Tabel 2. Zuivelconsumptie per dag volgens de VCP 2019-2021 (gram)

Daling zuivel

Na een eerdere daling van de consumptie van zuivelproducten tussen 2007-2010 en 2012-2016 van 10% (van 366 gram naar 346 gram) is de consumptie volgens de laatste peiling met 5% verminderd (=333 gram, waarvan 35 gram kaas) ten opzichte van 2012-2016. Dit is inclusief de plantaardige producten die zich positioneren als ‘alternatief’ voor zuivel. In de Richtlijnen van 2015 adviseerde de Gezondheidsraad om de inname op hetzelfde niveau te houden: 300-450 ml melkproducten (halfvol of mager) en 40 gram kaas (max. 30+) per dag.

Rood en bewerkt vlees

De Gezondheidsraad adviseert om de inname van rood en bewerkt vlees te beperken. Tussen 2007-2010 en 2012-2016 nam de consumptie van rood en bewerkt vlees met bijna 10% af. Tussen 2012-2016 en 2019-2021 at de gemiddelde Nederlandse volwassene 12% minder rood en bewerkt vlees. De consumptie bedraagt nu 73 gram per dag.

Suikerhoudende dranken

Ten opzichte van 2007-2010 drinkt men nu eenderde minder suikerhoudende dranken. In de periode 2007-2010 was dit 363 gram per dag, waarna dit steeg naar 382 gram. In de huidige peiling is de inname wederom gedaald naar 240 gram. Tegelijk wordt er meer thee gedronken. Het advies in de Richtlijnen Goede Voeding is om dagelijks 3 koppen thee (=375 ml) te drinken. Hier wordt nog niet aan voldaan, maar de consumptie van thee is wel van 190 gram naar 237 gram en nu 242 gram gestegen.


Tabel 3. Toe- en afname zuivelconsumptie tussen VCP 2012-2016 en VCP 2019-2021 (%)

De inname van melkdranken is het meest afgenomen bij vrouwen

Consumptie zuivel

In de periode 2019-2021 consumeerden Nederlanders tussen 1 en 79 jaar gemiddeld 332 gram zuivel per dag. Hier bestaat zuivel uit melk en (gefermenteerde) melkdranken, yoghurt, kwark, kaas en toetjes op basis van melk. Mannen consumeerden meer zuivel dan vrouwen (360 gram om 304 gram). Voor zowel mannen als vrouwen geldt dat melk en melkdranken de grootste bijdrage leverden aan de inname, gevolgd door yoghurt en gefermenteerde melk(dranken).

Ten opzichte van de vorige VCP zijn er minder (gefermenteerde) melk(dranken) en toetjes op basis van melk geconsumeerd. Deze inname is het meest afgenomen bij vrouwen, met name in de leeftijdsgroep 18 en 79 jaar. Hier tegenover staat een sterk verhoogde inname van yoghurt en kaas bij alle leeftijdscategorieen. Deelnemers consumeerden 51% meer yoghurt en 72% meer kwark. Deze toename vindt vooral plaats in de leeftijdscategorie 18-79 jaar.

Inname voedingsstoffen

Later dit jaar publiceert het RIVM de resultaten uit de VCP over energie en voedingsstoffen. Wanneer ook deze bekend zijn, kan een beeld worden geschetst van de bijdrage die zuivel levert aan de inname van voedingsstoffen.

Referenties

  1. VCP 2019-2021: Wat eet en drinkt Nederland? | Wat eet Nederland
  2. VCP 2012-2016, 1-79 jaar | RIVM
  3. VCP 2007-2010, 7-69 jaar | RIVM

Vitamine B12: welke voedingsbron beschermt beter tegen een tekort?

Een tekort aan vitamine B12 komt relatief vaak voor bij ouderen. Een nieuwe Canadese studie1 geeft meer inzicht in het verschil in de biobeschikbaarheid en opname van vitamine B12 uit vlees, zuivel of vis en schaaldieren. Welke voedingsbron beschermt het beste tegen een vitamine B12-tekort?

Tekst: Rob van Berkel

Vitamine B12 is essentieel voor het goed functioneren van ons lichaam. We hebben vitamine B12 onder andere nodig voor de vorming van rode bloedcellen – noodzakelijk voor het zuurstoftransport – en voor een goede werking van het zenuwstelsel. De aanbevolen hoeveelheid vitamine B12 voor volwassenen is 2,8 μg/dag, bij vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven is dat respectievelijk 3,3 en 3,8 μg/dag. Vitamine B12 zit van nature alleen in dierlijke producten zoals vlees, gevogelte, vis, zuivel en eieren (Tabel 1: hoeveelheid vitamine B12 per portie).

Tabel 1: Overzicht van de hoeveelheid vitamine B12 per portie van een aantal producten. 

Voldoende vitamine B12 binnenkrijgen, is met name een zorg bij veganisten en ouderen. Om een tekort aan vitamine B12 te voorkomen krijgen veganisten altijd het advies om een supplement met vitamine B12 te nemen of producten waaraan vitamine B12 is toegevoegd. Bij ouderen komt een tekort aan vitamine B12 relatief vaak voor. Dit kan bij ouderen voor verschillende gezondheidsproblemen zorgen, waaronder cognitieve achteruitgang. Het is belangrijk dat bij voedingsadviezen aan ouderen aandacht wordt besteed aan voeding met voldoende vitamine B12.

Naar schatting 10 tot 35% van de ouderen heeft een tekort aan vitamine B12

Aanleiding onderzoek

Naar schatting 10 tot 35% van de ouderen heeft een tekort aan vitamine B12.2 Een lage inname kan de oorzaak zijn, maar bij ouderen is het ook mogelijk dat vitamine B12 niet goed uit de voeding wordt opgenomen. Dit kan leiden tot neurologische problemen zoals cognitieve achteruitgang (geheugenverlies), gevoelsstoornis en stemmingswisselingen. Ook coördinatieproblemen en spierzwakte kunnen het gevolg zijn. Omdat bekend is dat er bij dierlijke producten een verschil is in de biobeschikbaarheid van vitamine B12, hebben onderzoekers in de Quebec Longitudinal Study on Nutrition and Successful Aging (NuAge) het verband onderzocht tussen de inname van vitamine B12 uit verschillende voedselgroepen en het risico op een vitamine B12-tekort.

Aanpak

In deze studie zijn 1.753 ouderen (67-84 jaar) uit Quebec, Canada, 4 jaar lang gevolgd. Ieder jaar werd met behulp van 3 niet-opeenvolgende 24 uur-recalls de voeding nagevraagd. Vervolgens is de totale inname van vitamine B12 uit de voeding en de inname per voedselgroep in 3-5 innameniveaus (categorieën) verdeeld. De volgende groepen zijn daardoor ontstaan:

  • Totale vitamine B12-inname
  • Vitamine B12-inname uit zuivel
  • Vitamine B12-inname uit vlees (vlees, gevogelte, orgaanvlees)
  • Vitamine B12-inname uit vis en schaaldieren

Er is geen gouden standaard om de vitamine B12-status te meten. Bij dit onderzoek hebben de onderzoekers daarom twee biomarkers gebruikt:

  • Het totaal vitamine B12 in serum (pmol/l)
  • De verhouding MMA/creatinine in urine (μmol/mmol)

Methylmalonzuur (MMA) is een metaboliet dat zich ophoopt bij een vitamine B12-tekort. Bij ouderen weten we dat de verhouding MMA/creatinine sterk correleert met serum MMA en serum vitamine B12. Bij een combinatie van een laag serum vitamine B12 (<221 pmol/l) en een verhoogde verhouding MMA/creatinine (>2 μmol/mmol) wordt gesproken van een vitamine B12-tekort.

Onderzoeksuitkomsten

Voor respectievelijk vrouwen en mannen van 71 jaar en ouder was de mediane inname van vitamine B12 2,9 μg/dag en 4,0 μg/dag. Zuivel en vlees waren de belangrijkste bronnen van vitamine B12 (tabel 2). Van alle ouderen had:

  • 21,8-32,5% een laag serum vitamine B12 (<221 pmol/l)
  • 12,5–17,0% een verhoogde verhouding MMA/creatinine (>2 μmol/mmol).
  • 10,1-12,7% een vitamine B12-tekort

Tabel 2: Laagste en hoogste inname-categorie van vitamine B12, totaal en per voedselgroep.  (Vlees = vlees, gevogelte en orgaanvlees). 

In alle modellen was een hogere inname van vitamine B12 uit zuivel (circa 2-3 porties per dag) consistent en op een dosisafhankelijke manier geassocieerd (tabel 3) met een lager risico op:
a) een laag serum vitamine B12
b) een verhoogde verhouding MMA/creatinine
c) een vitamine B12-tekort

Tabel 3: Verband tussen de inname van vitamine B12 uit voeding (totaal) en uit specifieke voedselgroepen (hoogste versus laagste categorie van inname) en het risico op verschillende maten voor een vitamine B12-tekort. * significant verschil (p<0,05). (Vlees = vlees, gevogelte en orgaanvlees). 

Bij vleesproducten werd geen associatie gevonden met een laag risico op een van de drie. Bij vis en schaaldieren werd alleen een verband gevonden met een laag serum vitamine B12 (<185 pmol/l). Volgens deze resultaten beschermt zuivel als productgroep beter tegen een vitamine B12-tekort dan vlees en vis.

Mogelijke verklaring

De auteurs noemen verschillende verklaringen voor het ontbreken van een verband tussen vlees en een lager risico op een vitamine B12 tekort en het feit dat dat verband er wel is bij zuivel. Er zijn aanwijzingen dat vitamine B12 in melk een hoge biobeschikbaarheid heeft. Daarnaast blijft vitamine B12 in zuivel stabiel bij hoge temperaturen (pasteuriseren) en tijdens het bewaren. Het is ook mogelijk dat calciumionen in zuivel die pasteurisatie overleven, helpen bij de opname van vitamine B12. Voor vlees zijn er aanwijzingen dat van vitamine B12 bij verhitting een aanzienlijk deel (≤60%) verloren gaat.3,4

Conclusie

In deze studie werd gevonden dat een hoge inname van vitamine B12 uit zuivel (2-3 porties/dag) beter dan bij vlees of vis beschermt tegen een laag serum vitamine B12, een verhoogde MMA/creatinine verhouding. Bij vlees werd geen verband gevonden en bij vis alleen een verband met een laag serum vitamine B12.

REFERENTIES

1. Huang HH, Cohen AA, Gaudreau P, Auray-Blais C, Allard D, Boutin M, Reid I, Turcot V, Presse N. Vitamin B-12 Intake from Dairy But Not Meat is Associated with Decreased Risk of Low Vitamin B-12 Status and Deficiency in Older Adults from Quebec, Canada. J Nutr. 2022 Jun 23:nxac143

2. Green R, Allen LH, Bjørke-Monsen AL, Brito A, Guéant JL, Miller JW, Molloy AM, Nexo E, Stabler S, Toh BH, Ueland PM, Yajnik C. Vitamin B12 deficiency. Nat Rev Dis Primers. 2017 Jun 29;3:17040.

3. Watanabe F, Yabuta Y, Tanioka Y, Bito T. Biologically active vitamin B12 compounds in foods for preventing deficiency among vegetarians and elderly subjects. J Agric Food Chem 2013;61(28): 6769–75.

4. Ortigues-Marty I, Micol D, Prache S, Dozias D, Girard CL. Nutritional value of meat: the influence of nutrition and physical activity on vitamin B12 concentrations in ruminant tissues. Reprod Nutr Dev 2005;45(4):453–67.