Leefstijl als wapen in strijd tegen het coronavirus

Obesitas kan leiden tot een ernstiger verloop van Covid-19 door verstoringen in het immuunsysteem. Maar dat immuunsysteem kan al binnen een paar weken worden verbeterd door een leefstijlinterventie. Prof.dr. Liesbeth van Rossum, internist-endocrinoloog en hoogleraar obesitas en stress, liet nieuwe onderzoeksresultaten zien tijdens het webcongres van het Obesitas Platform op 3 december. 

Tekst: Angela Severs

Overactief immuunsysteem

Bij obesitas is zowel de aangeboren (innate) als de verworven afweer (adaptive) tegen infecties verstoord. Van Rossum: ‘Bij mensen met obesitas blijken beide afweersystemen overactief. Het immuunsysteem staat al maximaal aan. Dat betekent dat het immuunsysteem niet meer goed extra kan reageren als het in aanraking komt met een virus zoals Covid-19.’

Immuunsysteem verbetert door leefstijlinterventie

Van Rossum is werkzaam bij het Erasmus MC en heeft onderzoek gedaan naar het effect van een gecombineerde leefstijlinterventie met cognitieve gedragstherapie (zogenoemde GLI+) bij mensen met obesitas. Uit metingen van verschillende immuunparameters blijkt dat deze leefstijlinterventie een duidelijk gunstig effect heeft op het immuunsysteem! Ondanks een beperkte gewichtsafname van 5 à 6 procent na 1,5 jaar. Van Rossum: ‘De verworven afweer en de immuunregulatie verbeterden al na 10 weken! En na 1,5 jaar waren ze nog verder verbeterd.’ De resultaten zijn onlangs gepubliceerd.

Ongunstige factoren in Coronatijd

Leefstijl is dus een belangrijk wapen in de strijd tegen het coronavirus. Recent publiceerde Van Rossum ook een literatuurstudie naar het effect van leefstijlfactoren op zowel obesitas als het immuunsysteem. Van Rossum: ‘Gunstige leefstijlfactoren zijn beweging, gezond eten en voldoende slapen. Ongunstig zijn stress en dingen die veel mensen in coronatijd juist doen: veel stilzitten, snacken, alcohol drinken en roken.’

Leefstijl als wapen tegen corona

Van Rossum: ‘We moeten niet alleen Covid-19-besmettingen zien te voorkomen, maar mensen er ook op wijzen dat zij hun immuunsysteem kunnen versterken met een gezonde leefstijl.’ Op 11 november riepen Van Rossum en ruim 70 andere experts in een brief de minister van Volksgezondheid op om meer aandacht te besteden aan het belang van een gezonde leefstijl in de strijd tegen het coronavirus. Van Rossum ontving een appje van minister Hugo de Jonge dat de boodschap goed was doorgekomen. Dat bleek ook een paar dagen later: ‘In de persconferentie op 17 november benadrukte de Jonge dat mensen door een gezonde leefstijl aan te houden, zelf iets kunnen doen om zich te wapenen tegen het coronavirus’.

Website over leefstijl en corona

De brief is inmiddels door ruim 2000 zorgprofessionals ondertekend. De Vereniging Arts en Leefstijl, Partnerschap Overgewicht Nederland en Lifestyle4Health (initiatief van LUMC en TNO) hebben een nieuwe website gelanceerd: www.leefstijlencorona.nl. Daarop staan de brief, wetenschappelijke artikelen en rapporten over leefstijl en het coronavirus.

Webcongres terugkijken

Tijdens het ruim 1,5 uur durende webcongres van het Obesitas Platform spraken verschillende andere sprekers, waaronder prof. Mireille Serlie (Amsterdam UMC) en dr. Gijs Goossens (Maastricht University). Het hele webcongres is hier terug te kijken.

Congres ‘Koolhydraten en insulinegevoeligheid’: de visie van deskundigen

Congres Koolhydraten en insulinegevoeligheid 2020 - visie van deskundigen Zuivel en Gezondheid NZO

Tekst: Angela Severs

Is de verhouding tussen macronutriënten van belang voor mensen met overgewicht of insulineresistentie? En wat is voor hen een optimale hoeveelheid koolhydraten? De meningen van deskundigen hierover lopen uiteen. Maar over veel zaken is men het eens! Zo bleek tijdens het Voeding Nederland-congres “Koolhydraten en insulinegevoeligheid” op 10 maart in Utrecht.

Het onderwerp koolhydraten in relatie tot overgewicht, insulineresistentie en diabetes leeft enorm onder professionals. Dat vertelde dagvoorzitter prof. dr. ir. Edith Feskens, hoogleraar Global Nutrition aan Wageningen University & Research bij de opening van het congres van Voeding Nederland. Zij inventariseerde voor het congres de visies van diverse deskundigen. ‘Over veel dingen is men het met elkaar eens, maar over sommige zaken lopen de meningen uiteen’, zo concludeerde ze in haar presentatie. Feskens baseerde zich daarbij op visies van diverse deskundigen:

  • Huisarts Karel Bos van Arts en Leefstijl
  • Diëtist Kirsten Berk van ErasmusMC
  • Diëtist Ellen Govers van Kenniscentrum Diëtisten Overgewicht en Obesitas (KDOO)
  • Emeritus prof. dr. Fred Brouns en prof. dr. ir. Ellen Blaak van Maastricht University
  • Onderzoeker dr. Peter Voshol van Louis Bolk Instituut
  • Kaderarts diabetes Hans van Wijland en onderzoeker Iris van Damme van de NDF-werkgroep nieuwe diabetesrichtlijn

Eens: gewichtsverlies verbetert insulinegevoeligheid

In haar presentatie liet Feskens zien over welke punten men het eens is, zoals dat gewichtsverlies nodig is als er sprake is van insulineresistentie bij overgewicht. En dat beweging belangrijk is; het helpt bij gewichtsverlies en zowel duur- als krachttraining verminderen insulineresistentie. Nog een stelling die geen discussie oproept bij deskundigen: elke volwaardige voeding die leidt tot gewichtsverlies, verbetert de insulinegevoeligheid. Voor een blijvend herstel van insulinegevoeligheid denkt men ook dat een blijvende aanpassing van het voedings- en beweegpatroon nodig is. Daarnaast vindt iedere deskundige dat een dieet met een snel resultaat in het begin motiverend kan werken. Feskens: ‘Een tijdelijke strenge dieetinterventie kan een kickstart voor het metabolisme vormen. Maar daarna is het wel de bedoeling om over te stappen op een normale voeding.’

Eens: kwaliteit koolhydraten belangrijker dan kwantiteit

Voedingen die beperkt of arm zijn in koolhydraten kunnen helpen bij het herstel van de insulinegevoeligheid. Ook daar is consensus over onder de geraadpleegde deskundigen. Feskens voegt daar aan toe: ‘Maar voedingen die laag zijn in koolhydraten zijn hierin niet uniek. Andere voedingen kunnen dat ook. Het is afhankelijk van de voorkeuren en karakteristieken van de patiënt. Bovendien kan een voeding met minder koolhydraten op verschillende manieren worden samengesteld. Daardoor zijn ze niet áltijd even gezond. Zo kan de hoeveelheid energie variëren, net als de vetsamenstelling en de hoeveelheid voedingsvezels en micronutriënten.’ Praten over macronutriënten is eigenlijk niet zinvol volgens Feskens. De Gezondheidsraad is niet voor niets overgestapt naar ‘food based’ voedingsrichtlijnen. De kwaliteit van koolhydraten is volgens de deskundigen ook belangrijker dan de kwantiteit: ‘Producten met complexe koolhydraten en vezels hebben de voorkeur, net als verse, relatief onbewerkte producten.’

Eens: geen discussie over onderzoek

Volgens Feskens is er ook geen discussie over de resultaten van onderzoek op het gebied van koolhydraatbeperkte diëten. ‘Uit studies die korter duren dan 6 maanden blijkt dat diëten met minder koolhydraten een iets gunstiger HbA1c-gehalte geven dan andere diëten. Maar langer durende studies vinden dit niet en de compliance neemt af op langere termijn. Men is het er over eens dat er geen causaal verband is tussen een hoge inname van koolhydraten en het optreden van insulineresistentie.’ Feskens benadrukt dat volgens de deskundigen resultaten uit onderzoek niet één op één te vertalen zijn naar de praktijk: ‘In onderzoek gaat het om groepsgemiddelden, in de praktijk om individuele patiënten.’

Onduidelijk: optimale hoeveelheid koolhydraten en effect beperking

Tot zover de zaken waarover de deskundigen het onderling eens zijn. Maar waarover lopen de meningen dan wel uiteen? Een belangrijk discussiepunt volgens Feskens is of de macronutriëntensamenstelling van belang is voor mensen met overgewicht en/of insulineresistentie of niet. Ook is nog steeds niet duidelijk wat een optimale hoeveelheid koolhydraten in de voeding is. Het Kenniscentrum Diëtisten Overgewicht en Obesitas (KDOO) ziet goede resultaten van koolhydraatbeperkte diëten bij mensen met overgewicht en insulineresistentie die op andere interventies niet reageren. Feskens: ‘Maar strikt koolhydraatbeperkte diëten zijn slechts tijdelijk en supplementen zijn daarbij soms nodig. Bovendien zijn deze diëten vaak laag in vezels en hoog in dierlijk eiwit. Eventuele gevolgen voor de darmfunctie zijn nog niet bekend.’ Aan het eind van haar presentatie gaf Feskens aan dit samen met de geraadpleegde deskundigen uit te gaan werken tot een visiedocument. Deze zal vervolgens in het Nederlands tijdschrift voor Voeding & Diëtetiek worden gepubliceerd.

Gezondheidsraad: nieuwe voedingsrichtlijnen in de maak

Tijdens het congres werd ook gesproken over evidence based richtlijnen voor mensen met een chronische aandoening. Prof.dr. Marianne Geleijnse – hoogleraar Voeding en Hart- en vaatziekten van Wageningen University en tevens vice-voorzitter van de Gezondheidsraad – vertelde waar de Gezondheidsraad momenteel mee bezig is. Dit jaar verschijnt een update van de voedingsnormen voor eiwit en daarna volgen ook updates voor koolhydraten en vetten. De Gezondheidsraad werkt ook aan evidence based voedingsrichtlijnen voor mensen met cardiometabole aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten, diabetes mellitus en nierziekten of een verhoogd risico hierop. Daarbij wordt ook gekeken naar bestaande voedingsadviezen op dit terrein, zoals de richtlijn Cardiovasculair risicomanagement en de nieuwe NDF-richtlijn Voeding bij diabetes die momenteel in de maak is. De adviesaanvraag van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voor dit onderdeel ontving de Gezondheidsraad afgelopen december. Het advies verschijnt naar verwachting eind 2021.

Bekijk meer informatie over het congres “Koolhydraten en insulinegevoeligheid” op de website www.voedingnl.nl.

Extra eiwit voorkomt verlies spiermassa bij afvallen met leefstijlinterventie

Een intensieve leefstijlinterventie met extra eiwitinname kan zorgen voor behoud van spiermassa tijdens afvallen. Dat blijkt uit de PROBE-studie waarvan docent-onderzoeker en bewegingswetenschapper Robert Memelink van Hogeschool van Amsterdam de resultaten presenteerde bij het Jaarcongres van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD). De resultaten zijn zo veelbelovend, dat de interventie al wordt geïmplementeerd bij diëtistenpraktijken van Dietheek.

Tekst: Angela Severs

‘Voor ouderen met obesitas en diabetes type 2 is vetverlies belangrijk, maar behoud van spiermassa is misschien wel net zo belangrijk’, vertelde Memelink tijdens een van de  workshops bij het Jaarcongres Leefstijl van de NVD op 5 november in Amersfoort. Memelink heeft bij de Hogeschool van Amsterdam de PROBE-studie uitgevoerd; een gerandomiseerde studie (RCT) onder 123 ouderen met obesitas en (pre)diabetes. Op basis van die studie concludeert hij: ‘Als je ouderen extra eiwit geeft, is behoud van spiermassa mogelijk bij afvallen.’ In de PROBE-studie volgden 123 mensen tussen 55 en 85 jaar met obesitas en diabetes type 2 of prediabetes gedurende 3 maanden een leefstijlinterventie. Deze bestond uit een energiebeperkt dieet (-600 kcal/dag), 6 individuele en 6 groepssessies onder leiding van een diëtist en 3 keer per week onder begeleiding sporten in groepsverband. Memelink: ‘Het is een pittig beweegprogramma, bestaande uit krachttraining en high intensity interval training op een fietsergometer.’ De helft van de deelnemers kreeg daarnaast 10 keer per week (bij het ontbijt en na elke training) een wei-eiwitdrank met 21 gram eiwit. De andere helft kreeg een placebo-drank zonder eiwit.

De helft van de deelnemers kreeg – naast het beweegprogramma – 10 keer per week een wei-eiwitdrank met 21 gram eiwit

Gunstige combinatie van fysieke training en hoog-eiwit dieet

De eiwitinname in de groep die extra eiwit kreeg, bleek gemiddeld 1,15 g/kg lichaamsgewicht/dag, tegenover 0,82 in de controlegroep. Na 3 maanden bleken de deelnemers gemiddeld 2,7 kg te zijn afgevallen. Er was geen verschil in gewichtsverlies tussen beide groepen, maar uit DXA-scans kwamen wel verschillen in lichaamssamenstelling naar voren. Memelink: ‘De controlegroep behield weliswaar spiermassa in de armen en benen, maar de totale spiermassa was wel afgenomen. In de eiwitgroep waren zowel de spiermassa in armen en benen als de totale spiermassa toegenomen.’ Daarnaast verbeterde ook de insulinegevoeligheid bij beide groepen. Memelink: ‘Het nuchter bloedglucose en de HbAc1 was gedaald en 28% van de deelnemers had minder diabetesmedicatie nodig.’

Ook effecten op lange termijn

Hoewel de interventie slechts kort was, blijkt het wel langer door te werken. Het vetverlies was 6 maanden na de interventie nog grotendeels behouden, veel deelnemers zijn blijven trainen en voelen zich veel fitter. Bij een groot deel van de deelnemers heeft de leefstijlinterventie geleid tot een blijvende gedragsverandering na 2-4 jaar, zo blijkt uit navraag onder 50 deelnemers. Memelink: ‘Het lijkt wel of het kwartje is gevallen. Na 2-4 jaar heeft 78% het eetgedrag nog steeds positief veranderd en 60% het beweeggedrag. Het lijkt erop dat de intensieve start van deze interventie werkt om een grote slag te slaan.’

Bij een groot deel van de deelnemers heeft de leefstijlinterventie geleid tot een blijvende gedragsverandering na 2-4 jaar

Nieuwe Gecombineerde Leefstijl Interventie (GLI): 2DO

Ondanks de gunstige resultaten is het toch niet gelukt om deze interventie goedgekeurd te krijgen als erkende Gecombineerde Leefstijl Interventie (GLI) door het Loket Gezond Leven. Memelink: ‘De voorwaarde voor erkenning van een GLI is dat mensen 2 jaar begeleid worden en dat was bij PROBE niet het geval. Daarom gaan we de 3 maanden intensieve begeleiding nu uitbreiden met een behandelfase en een onderhoudsfase tot een traject dat wel 2 jaar duurt. De leefstijlinterventie GLI 2DO wordt momenteel geïmplementeerd bij diëtistenpraktijken van Dietheek en de resultaten zullen over 2,5 à 3 jaar beschikbaar zijn.’

Prof.dr. Renger Witkamp: ‘Polyfarmacie is risicofactor voor voedingsdeficiënties’

NZO - Prof. dr. Renger Witkamp - Polyfarmacie is risicofactor voor voedingsdeficiënties - pillen

Medicijngebruik kan leiden tot ondervoeding en tekorten aan vitamines en mineralen. Daarvoor waarschuwde prof.dr. Renger Witkamp tijdens de DCN Academy. Zijn advies aan de aanwezige diëtisten: wees alert op interacties tussen medicatie en voeding en laat bij cliënten zo nodig bloedspiegels van micronutriënten meten.

Tekst: Angela Severs

‘Bij ouderen is langdurig medicijngebruik vaak geassocieerd met ondervoeding en deficiënties. Vooral polyfarmacie – het gebruik van vijf of meer geneesmiddelen naast elkaar – is een risicofactor’. Prof.dr. Witkamp, hoogleraar Voeding en Farmacologie aan de WUR, attendeerde ongeveer 250 diëtisten hierop tijdens de DCN Academy op 18 september in Veenendaal. Polyfarmacie neemt toe met de leeftijd: 10% bij 40-65 jarigen, 22% bij 65-70 jarigen, 28% bij 70-75 jarigen en bij 75-plussers gebruikt maar liefst 39% vijf of meer verschillende medicijnen.

Bijwerkingen: droge mond, minder eetlust of obstipatie

Witkamp liet zien dat geneesmiddelen ook op andere manieren de voedingstoestand negatief kunnen beïnvloeden en dus deficiënties en ondervoeding in de hand kunnen werken: ‘Medicatie kan een droge mond geven, smaak en reuk veranderen en eetlust remmen. Veel medicijnen hebben ook obstipatie als bijwerking, zoals diuretica, ijzerpreparaten, calciumsupplementen en pijnstillers als ibuprofen en diclofenac.’ Volgens Witkamp wordt ondervoeding als gevolg van geneesmiddelengebruik vaak niet herkend als bijwerking.

Verband medicatie en magnesiumspiegel

Geneesmiddelen kunnen effecten hebben op de biobeschikbaarheid of uitscheiding van microvoedingsstoffen en daarmee op het gehalte ervan in het lichaam (zie kader rechts). Witkamp heeft zelf onderzoek gedaan bij 351 geriatrische patiënten en een verband gevonden tussen medicatie en magnesiumspiegels. Witkamp: ‘Hoe meer geneesmiddelen de patiënten gebruikten, hoe lager het magnesiumgehalte in het bloed.’

Hartritmestoornissen bij lage magnesiumspiegel

Witkamp liet een casus zien van een 70-jarige vrouw die 7 verschillende geneesmiddelen gebruikte, waaronder medicatie die nadelig kan zijn voor de magnesium- en vitamine B12-spiegels. Volgens Witkamp komt deze combinatie van medicijnen vaak voor. Na verloop van tijd kreeg deze vrouw hartritmestoornissen, waar ze 2 extra geneesmiddelen tegen kreeg. Later kreeg ze ook nog neuropathie en slaapproblemen, waar ze weer 2 extra geneesmiddelen tegen kreeg. Inmiddels gebruikte ze 11 verschillende geneesmiddelen. Witkamp: ‘We weten het niet zeker, maar de hartritmestoornissen zouden mogelijk verband kunnen houden met lage magnesiumspiegels ten gevolge van de medicatie. En neuropathie kan komen door lage vitamine B12-spiegels, ook ten gevolge van de medicatie.’ Witkamp vraagt zich af of de klachten bij deze casus zouden afnemen door suppletie met magnesium en vitamine B12. Volgens Witkamp is dit nog een redelijk onbekend terrein, waar hij graag meer onderzoek naar wil doen.

Rol voor eerstelijns diëtist

Na de presentatie vroeg een deelneemster welke rol Witkamp ziet voor eerstelijns diëtisten. Witkamp antwoordde: ‘Wees tijdens consulten alert op interacties tussen geneesmiddelen en voeding. Vraag je cliënt welke medicijnen gebruikt worden. Is er een mogelijke relatie tussen de medicijnen en de klachten die een cliënt heeft, zoals een droge mond? Overleg dan met arts of apotheek en overweeg het laten bepalen van nutriëntspiegels.’ Voor cliënten die langdurig meerdere medicijnen gebruiken adviseert Witkamp te zorgen voor voldoende magnesium in de voeding en eventueel een normaal gedoseerd supplement te overwegen.

Nationale Voedingscongres 2019: Wat is het beste dieet voor gewichtsverlies?

 

Een koolhydraatbeperkt, vetbeperkt, mediterraan of toch een zeer laag calorisch dieet met maaltijdvervangers (VLCD). Welk dieet werkt het beste bij volwassenen met obesitas of diabetes type 2? Dr. Kirsten Berk dook de literatuur in en deelde haar resultaten en conclusies tijdens het 12e Nationale Voedingscongres.

Tekst: Angela Severs

Diëtist en wetenschappelijk onderzoeker dr. Berk onderzocht bij het Erasmus MC in Rotterdam welk dieet het beste resultaat levert aan gewichtsverlies bij volwassenen met obesitas en diabetes type2. Berk deed zelf onderzoek naar het ‘very low-calorie diet’ (VLCD). Op 4 juni presenteerde ze haar bevindingen aan zo’n 100 deelnemers aan het Nationale Voedingscongres in Veenendaal.

Het ‘very low-calorie diet’ (VLCD)
Een VLCD-dieet bestaat uit gevitamineerde maaltijdvervangers die 400-800 kcal per dag leveren. Het VLCD wordt volgens Berk ten onrechte een “crashdieet” genoemd. Berk: ‘Mijn ervaring is dat mensen er snel mee afvallen. Dat motiveert hen voor het traject erna, waarbij je geleidelijk normale voedingsmiddelen introduceert en opbouwt naar een voeding volgens de Richtlijnen goede voeding.’ Dat mensen met een VLCD te snel zouden afvallen en daardoor weer sneller zouden aankomen, weerlegt Berk direct: ‘Uit onderzoek blijkt dat het voor gewichtsbehoud niet uitmaakt hoe snel of langzaam iemand is afgevallen.’

‘Uit onderzoek blijkt dat het voor gewichtsbehoud niet uitmaakt hoe snel of langzaam iemand is afgevallen’

Onderzoek naar afvallen met VLCD

In haar gerandomiseerde, gecontroleerde onderzoek (POWER-studie), kregen 156 obese mensen, die gemiddeld al 10 jaar diabetes type 2 hadden, gedurende 8 weken een VLCD, waarna werd opgebouwd naar een normale voeding volgens de Richtlijnen goede voeding. Na 2 jaar was er sprake van 5 procent gewichtsverlies, een derde minder insulinegebruik en een hogere kwaliteit van leven. Ook een recent gepubliceerde studie (Direct-studie) laat gunstige resultaten zien van maaltijdvervangers bij circa 300 deelnemers met overgewicht en diabetes type 2. Berk: ‘Na 1 jaar had 46% geen diabetes meer en na 2 jaar gold dat voor 36% van de deelnemers. Hoe hoger het gewichtsverlies, hoe groter de kans dat er geen sprake meer was van diabetes. Van de deelnemers die na 2 jaar nog minimaal 15 kg waren afgevallen, was 70% van de diabetes af.’

‘Na 1 jaar had 46% geen diabetes meer en na 2 jaar gold dat voor 36% van de deelnemers’

Koolhydraatbeperkt versus vetbeperkt dieet

Ook naar het vetbeperkte en het koolhydraatbeperkte dieet is veel onderzoek gedaan. Bij dit laatste dieet varieert de hoeveelheid koolhydraten van minder dan 10 energie% tot 45 energie% (zie kader). Berk liet de resultaten zien van een meta-analyse van 10 gerandomiseerde studies (RCT’s) onder in totaal 1400 mensen met diabetes type 2. De koolhydraatbeperkte diëten werden daarin vergeleken met diëten met minimaal 45 energie% koolhydraten. Berk: ‘Er was geen significant verschil in gewicht en LDL-cholesterolgehalte tussen koolhydraatbeperkte en niet-koolhydraatbeperkte diëten.’ In een andere meta-analyse werden 11 RCT’s meegenomen onder bijna 1400 deelnemers met obesitas en werd het koolhydraatbeperkte dieet vergeleken met een vetbeperkt dieet. Berk: ‘Daaruit bleek dat een laag koolhydraatdieet gepaard ging met meer gewichtsverlies, maar ook met een grotere stijging van het LDL-cholesterolgehalte.’

Mediterrane dieet

Als laatste liet Berk een onderzoek zien waarbij het Mediterrane dieet is vergeleken met een vetbeperkt en een koolhydraatbeperkt dieet. Ruim 300 mensen met obesitas deden aan dit onderzoek mee. Het mediterrane dieet en het koolhydraatbeperkte dieet leverden het hoogste gewichtsverlies op. Het koolhydraatbeperkte dieet gaf de grootste reductie van de ratio totaal/HDL cholesterol. Bij het mediterrane dieet werden lagere glucose- en insulinegehaltes gemeten dan bij de andere diëten.

Individueel advies door diëtist

Maar wat is nu de conclusie op basis van al het onderzoek? Welk dieet kan het beste geadviseerd worden bij obesitas of diabetes type 2? Berk: ‘Er is geen heilige graal. Maar het blijkt wel belangrijk te zijn dat zorgprofessionals eenduidig communiceren richting consument. Iedereen is het eens over 90% van de voedingsadviezen; draag dat dus vooral uit. Dus adviseer mensen om onbewerkte producten, veel groenten, fruit, volkoren producten, peulvruchten, noten en vis te eten. En minder geraffineerde graanproducten, rood en bewerkt vlees en suikerrijke dranken.’ De rol van de diëtist is volgens Berk om het advies aan te passen aan individuele wensen en gewoonten van een cliënt en langdurige begeleiding te geven bij gedragsverandering. Daarnaast is samenwerking in haar ogen heel belangrijk: de huisarts, praktijkondersteuner, diabetesverpleegkundige en gewichtsconsulent zijn ook onmisbaar bij het uitdragen en ondersteunen van leefstijladvies.

Waarom eetgedrag veranderen zo moeilijk is en wat wél werkt

 

Veel mensen weten wel hoe ze gezond moeten eten, maar het in de praktijk ten uitvoer brengen is lastig. Waarom is gedragsverandering zo moeilijk? En kunnen hulpmiddelen als een trillende vork en mindfulness helpen? Gedragswetenschapper dr. Roel Hermans en diëtist Netty van Kaathoven gaven hun visie tijdens de DCN Academy “Voeding, gedrag en leefstijl” op 15 april in Veenendaal.

Tekst: Angela Severs

Eetgedrag bestaat vooral uit aangeleerde en ingesleten gewoontes, die we automatisch doen zonder erbij na te denken’, aldus dr. Hermans, die als gedragswetenschapper deels werkzaam is bij het Voedingscentrum en deels bij de Radboud Universiteit Nijmegen en Universiteit Maastricht. Hermans: ‘Het veranderen van eetgewoontes kost daardoor veel tijd, energie en moeite. Mensen moeten opeens gaan nadenken over voedselkeuzes en een beroep doen op het rationele systeem. Aanpassen voelt bovendien niet fijn, omdat het oude gedrag comfort en plezier oplevert. Vaak krijgt het automatische systeem dan toch weer de overhand en vervallen mensen weer in hun oude gewoontes.’

Langzamer eten met trillende vork

Hermans ziet veel heil in zogenoemde persuasieve technologie, waarmee gedrag op een onbewuste en laagdrempelige manier in de goede richting gestuurd kan worden. Als voorbeeld vertelde Hermans over interventie-onderzoek dat hij had gedaan naar een trillende vork. Deze vork gaat trillen als mensen te snel eten. De vork detecteert het aanraken van de lippen en als er minder dan tien seconden tussen twee happen zitten, gaat de vork trillen en licht er een rood lampje op in het handvat. Het onderzoek van Hermans liet zien dat deze vork mensen kan helpen om langzamer te eten; ze nemen minder happen per minuut. Het effect werkt door op langere termijn: acht weken na het onderzoek aten deelnemers met een niet-trillende vork minder snel dan vóór het onderzoek. Bovendien waren ze een paar kilo afgevallen.

Mindful eten

Dat minder snel eten een gezonde eetgewoonte is, beaamt ook Netty van Kaathoven. Zij heeft ruim 40 jaar ervaring als diëtist en leefstijlcoach in haar eigen praktijk en schreef een boek over de methode die ze ontwikkelde: “Eten in aandacht”. De basis van de methode wordt gevormd door mindful eten. Van Kaathoven: ‘Te veel eten heeft meer te maken met hoe en waarom je eet dan met wat je eet. Daarom is het belangrijk om rustig en geconcentreerd te leren eten, alle zintuigen te gebruiken en langzamer te eten.’

Zelf je maag verkleinen

De methode van Van Kaathoven bestaat uit 8 trainingen. Eén daarvan is honger leren herkennen. Bij veel mensen is de maag zo uitgerekt, dat ze niet meer voelen wanneer ze honger hebben of verzadigd zijn. Volgens Van Kaathoven is het mogelijk om zelf je maag te verkleinen: ‘De maag is een spier. Als je 2 weken lang porties verkleint, “krimpt” de maag. Daardoor voelen mensen eerder wanneer ze genoeg gegeten hebben.’ Van Kaathoven werkt verder niet met verboden: ‘Alles mag, als je maar aandacht toevoegt. Heb je trek in een koekje? Ga er dan voor zitten en eet het in alle aandacht.’ Volgens Van Kaathoven werkt haar methode vooral goed bij emotie- en lijngericht eten en is het toe te passen door elke diëtist.

Verslag symposium ‘De toekomst van darmgezondheid’

 

Het darmmicrobioom is te beschouwen als een extra orgaan. Het speelt niet alleen een rol bij darmaandoeningen en allergie, maar lijkt ook van invloed op onze stemming en als nieuwste inzicht is er zelfs een relatie met kanker. Dat werd duidelijk tijdens het symposium “De toekomst van darmgezondheid”. De Nederlandse Zuivel Organisatie organiseerde het congres voor diëtisten en andere zorgprofessionals op 28 maart bij Corpus in Leiden.

Tekst: Angela Severs  |  Foto’s: Michel Campfens

De darmen zijn niet alleen nodig voor de vertering en opname van voedsel. Ze vormen ook een barrière tegen ongewenste stoffen van buitenaf. De binnenkant van het maagdarmkanaal is eigenlijk ook de buitenkant van het lichaam. Dat vertelde prof. dr. Ben Witteman, maag-, darm- en leverarts in ziekenhuis Gelderse Vallei in Ede en hoogleraar “Voeding en darmgezondheid in de transmurale zorg” bij Wageningen University & Research. ‘Als je de plooien van de darmen gladstrijkt, beslaan de darmen het oppervlak van een tennisveld’, aldus Witteman. ‘In onze darmen zit 70% van onze afweer.’

Darmmicrobioom

Een belangrijke rol bij de afweer is weggelegd voor het microbioom, de verzamelnaam voor alle microben in en op ons lichaam. Het grootste gedeelte van het microbioom bestaat uit darmbacteriën, die vooral in de dikke darm leven. Witteman: ‘Ons lichaam bevat circa 9 keer meer darmbacteriën dan lichaamscellen. De samenstelling van het darmmicrobioom is bij iedereen anders, vergelijkbaar met een vingerafdruk. Iedereen heeft ongeveer 150 verschillende soorten bacteriën in de darmen. Hiervan komen 57 soorten bij iedereen voor, de rest is individueel bepaald.’ Het darmmicrobioom heeft belangrijke functies in ons lichaam. Het helpt bij de vertering en gaat de competitie aan met slechte bacteriën, die daardoor onderdrukt worden. Het darmmicrobioom is ook belangrijk voor de structuur en doorlaatbaarheid van de darm. Tenslotte maakt het darmmicrobioom stoffen aan: postbiotica genoemd. Dat zijn gunstige stoffen die ook weer een rol spelen in de darm, zoals het korteketenvetzuur butyraat, dat een belangrijke energiebron vormt voor de darmwandcellen.

Witteman: ‘Iedereen heeft ongeveer 150 verschillende soorten bacteriën in de darmen. Hiervan komen 57 soorten bij iedereen voor, de rest is individueel bepaald’

 

Het darmmicrobioom bij darmaandoeningen

Witteman ging in zijn presentatie specifiek in op de rol van het darmmicrobioom bij darmaandoeningen als colitis ulcerosa, de ziekte van Crohn en het prikkelbare darmsyndroom (PDS). Opvallend is dat bij deze darmziekten de diversiteit van het darmmicrobioom vaak afgenomen is. Witteman: ‘Het is nog niet bekend of het darmmicrobioom verandert ten gevolge van de ziekte of dat de ziekte ontstaat omdat het microbioom veranderd is.’ Witteman besprak ook enkele voedingssupplementen. Vooral naar het effect van probiotica is veel onderzoek gedaan. Witteman liet zien dat de meeste studies bij colitis ulcerosa een gunstig effect vinden van probiotica op bijvoorbeeld klachten en lengte van remissie. Bij de ziekte van Crohn zijn de resultaten echter wisselend. Pouchitis blijkt heel goed te behandelen met probiotica. Ook bij PDS zijn probiotica zeker de moeite waard om te proberen, zo stelde Witteman. Hij verwees naar een recente review waarin 10 deskundigen concluderen dat probiotica veilig zijn en kunnen zorgen voor een afname van algehele klachten en buikpijn bij PDS.

Probiotica bij obstipatie

Er is nog een aandoening, waarbij probiotica kunnen helpen: obstipatie. Vooral bij ouderen in verpleeghuizen is de prevalentie hoog: circa 60% heeft obstipatie. Dr. Olaf Larsen presenteerde de resultaten van een recente meta-analyse van 7 RCT’s bij ouderen met obstipatie in instellingen, die hij samen met andere onderzoekers onlangs heeft gepubliceerd. Larsen is Assistant Professor aan de Vrije Universiteit Amsterdam en Senior Manager Science bij Yakult Nederland. Uit de meta-analyse blijkt dat probiotica een gunstig effect hebben op het aantal stoelgangen per week en ook op de consistentie van de stoelgang. Larsen: ‘Grofweg zorgen probiotica voor 30% verbetering bij functionele obstipatie. Dit zorgt niet alleen voor een verbetering van de kwaliteit van leven, maar kan ook de zorgkosten flink reduceren.’

Larsen: ‘Grofweg zorgen probiotica voor 30% verbetering bij functionele obstipatie’

 

De invloed van het microbioom op ons brein

Het darmmicrobioom is niet alleen belangrijk voor de darmen, maar heeft ook effect op ons brein. Dat vertelde cognitief neurowetenschapper dr. Laura Steenbergen, Assistant Professor aan de Universiteit Leiden. In ons lichaam bestaat er een darm-brein as, waardoor de darmen kunnen communiceren met de hersenen en vice versa. Via deze darm-brein as kan het microbioom invloed hebben op de hersenen en het gedrag. Na uitgebreid proefdieronderzoek zijn er nu ook een aantal studies bij mensen uitgevoerd. Zo blijkt uit onderzoek onder 21 mensen dat de samenstelling van het darmmicrobioom van invloed is op de reactie die mensen hebben als ze kijken naar negatieve beelden als huilende mensen. Steenbergen: ‘Mensen met meer Prevotella bacteriën in het darmmicrobioom vertonen een sterkere subjectieve reactie op negatieve beelden dan mensen met meer Bacterioides in het microbioom. Ook zijn de verbindingen sterker tussen de hersengebieden die betrokken zijn bij de verwerking van emoties.’

Probiotica en stemming

De samenstelling van het microbioom is te beïnvloeden met bijvoorbeeld probiotica. Daardoor zouden probiotica effect kunnen hebben op onze stemming. Steenbergen spreekt daarom ook wel van “psychobiotica”. De eerste psychobioticastudies bij mensen laten gunstige effecten zien op de stemming en de mate van psychologische stress. Zelf heeft Steenbergen een gerandomiseerde gecontroleerde studie (RCT) gedaan naar het effect van probiotica op de reactie als er iets sombers gebeurt, zoals het stelen van je fiets. Het onderzoek is uitgevoerd bij 40 gezonde deelnemers, waarbij de helft gedurende 4 weken probiotica kreeg en de andere helft een placebo. De probioticagroep bleek significant minder heftig te reageren op een sombere gebeurtenis: er was sprake van minder agressieve gedachten en minder piekeren. In een vervolgstudie wil Steenbergen onderzoeken wat de invloed is van zowel probiotica als antibiotica op het brein.

Steenbergen: De eerste psychobioticastudies bij mensen laten gunstige effecten zien op de stemming en de mate van psychologische stress

 

Microbioom en allergiepreventie bij jonge kinderen

Dr. Berber Vlieg ging in haar presentatie in op de rol van het microbioom bij allergiepreventie bij jonge kinderen. Zij is Senior Research diëtist bij het OLVG Amsterdam en Hanze Hogeschool Groningen en eigenaar van diëtistenpraktijk Vlieg en Melse diëtisten. Vlieg vertelde dat er bij allergie vaak sprake is van een disbalans in de samenstelling van het darmmicrobioom, ook wel dysbiose genoemd. Ook hier is overigens niet bekend of er sprake is van oorzaak of gevolg. Zo hebben baby’s met koemelkallergie minder Bifidobacteriën en Enterobacteriën in het darmmicrobioom en meer Lachnospira en Ruminococcen. Vlieg: ‘De toegenomen prevalentie van allergieën heeft mogelijk te maken met een afgenomen blootstelling aan micro-organismen via onze omgeving en ook via onze voeding.’

Vlieg: ‘Bij allergie is vaak sprake van een disbalans in de samenstelling van het darmmicrobioom, ook wel dysbiose genoemd’

 

Beschermt borstvoeding tegen allergieën?

Borstvoeding is de perfecte voeding voor een baby; het is gunstig voor de opbouw van het darmmicrobioom en de ontwikkeling van het immuunsysteem. Maar werkt het ook preventief tegen allergieën? Vlieg: ‘Daar is al decennia lang discussie over want uit onderzoek komen tegenstrijdige resultaten. Het nieuwste inzicht is dat de duur en exclusiviteit van borstvoeding een rol spelen.’ Vlieg presenteerde recente standpunten van de American Academy of Pediatrics: Exclusieve borstvoeding gedurende 3-4 maanden vermindert het risico op eczeem in de eerste 2 jaar. En langer doorgaan met borstvoeding verkleint de kans op “wheezing” en astma. Er zijn echter geen harde conclusies voor de preventie van voedselallergie. Vlieg denkt dat de samenstelling van borstvoeding wel eens een rol zou kunnen spelen. Dit laatste wordt beïnvloed door de voeding van de moeder. In de Synbio-breast studie wordt het verband onderzocht tussen de voeding van allergische moeders en de samenstelling van de borstvoeding. Hierbij wordt vooral gekeken naar het gehalte aan micro-organismen (probiotica), oligosachariden (prebiotica) en het korteketenvetzuur butyraat (postbiotica), gevormd door darmbacteriën. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd door het OLVG Amsterdam, het Amsterdam UMC en Wageningen University & Research.

Voedselmicroben

In een ander onderzoek heeft Vlieg samen met Wageningen University & Research gekeken naar het microbiële gehalte van voeding. Vlieg: ‘Voedselmicroben vergroten de microbiële blootstelling en zijn waarschijnlijk belangrijk voor het darmmicrobioom vanwege probiotica-achtige effecten.’ Vlieg noemt voedselmicroben een vergeten voedingsdeterminant: ‘Het microbiële gehalte van voeding zou een van de verklaringen kunnen zijn waarom vers en zelfgemaakte voedsel zo gezond is: het bevat meer micro-organismen dan bewerkte producten.’ De belangrijkste bronnen van voedselmicroben zijn verse, onbewerkte voedingsmiddelen, gefermenteerde voedingsmiddelen, bewaarde verse producten en geopende verpakkingen. In het onderzoek is een database gemaakt met het microbiële gehalte van voedingsmiddelen uit de NEVO-tabel en daarmee is het microbiële gehalte van de voeding van Nederlanders berekend. De resultaten worden binnenkort gepubliceerd. Of voeding met een hoog microbieelgehalte gunstig is bij de preventie van allergie, moet nog worden onderzocht.

Probiotica bij antibiotica

In de laatste presentatie ging prof. dr. Ger Rijkers onder meer in op het effect van probiotica bij een antibioticakuur. Hij is hoogleraar Biomedische en Levenswetenschappen aan het University College Roosevelt in Middelburg en medisch immunoloog en senior wetenschapper bij het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg. ‘Antibiotica zijn levensreddend’, aldus Rijkers, ‘maar hebben wel een vervelende bijwerking. Ze verstoren het evenwicht in het darmmicrobioom, wat diarree tot gevolg kan hebben.’ Onlangs heeft Rijkers samen met andere onderzoekers alle gerandomiseerde, dubbelblinde, placebo-gecontroleerde klinische studies (RCT’s) naar de effectiviteit van probiotica tegen antibiotica-gerelateerde diarree op een rij gezet. Uit gegevens van 32 studies blijkt dat probiotica de kans op diarree met 34% kunnen verkleinen. Rijkers concludeert: ‘Er is dus voldoende bewijs om bepaalde probiotica te adviseren bij een antibioticakuur.’

Rijkers: ‘Het microbioom lijkt een rol te spelen bij de effectiviteit van immunotherapie bij kanker’

 

De rol van het microbioom bij kanker

Aan het einde van het symposium ging Rijkers in op een nieuwe ontwikkeling. Hij vertelde dat er recent een relatie is gevonden tussen de samenstelling van het darmmicrobioom en de effectiviteit van immunotherapie bij kanker. Rijkers: ‘Iedere dag ontstaan in ons lichaam circa 10 tumorcellen, maar normaal gesproken maakt ons immuunsysteem die onschadelijk. Een succesvolle tumorcel weet het immuunsysteem echter te omzeilen door eiwitten te produceren die de werking van ons immuunsysteem remmen.’ Een relatief nieuwe behandeling van kanker, immunotherapie, is gebaseerd op antilichamen tegen deze eiwitten, ook wel checkpoint-inhibitors genoemd. De bedenkers van deze immunotherapie (James Allison en Tasuku Honjo) hebben vorig jaar de Nobelprijs voor Geneeskunde gewonnen. Immunotherapie werkt echter niet bij iedereen en het darmmicrobioom zou daarbij wel eens een rol kunnen spelen. Rijkers liet proefdieronderzoek zien waaruit blijkt dat het succes van de behandeling bij muizen samenhangt met de samenstelling van het darmmicrobioom: muizen waarbij immunotherapie werkt, hebben een andere samenstelling van het darmmicrobioom dan muizen waarbij het niet werkt. Als deze laatste muizen een fecestransplantaties krijgen van de eerste muizen, dan werkt de behandeling bij hen ook. Rijkers: ‘Het microbioom lijkt dus een rol te spelen bij de effectiviteit van immunotherapie bij kanker. De uitdaging voor de toekomst is nu onderzoeken hoe het darmmicrobioom gunstig is te beïnvloeden.’

‘Plantaardige voeding verhoogt risico op tekorten aan micronutriënten’

Verschillende soorten groenten

 

Een plantaardig voedingspatroon vergroot de kans op tekorten aan ijzer, calcium, vitamine B12, D en zink. Vooral kinderen, ouderen en zwangere vrouwen lopen risico op tekorten als ze dierlijke producten laten staan. Dat is de mening van prof. dr. ir. Sander Kersten, hoogleraar voeding, metabolisme en genomics aan Wageningen University & Research. Kersten sprak hierover op het VoedingNL-congres op 14 maart in Utrecht.

Tekst: Angela Severs

Het advies van de Gezondheidsraad om minder dierlijke en meer plantaardige voedingsmiddelen te gebruiken kan volgens Kersten gevolgen hebben voor de voorziening met vitamines en mineralen. Kersten: ‘Dierlijke producten, vooral vlees en zuivel, zijn belangrijke bronnen van micronutriënten. Zo is vlees niet alleen een goede bron van het goed opneembare heemijzer, maar ook van zink, selenium en vitamine B12. Zuivel levert niet alleen calcium, maar ook vitamine A, B1, B2, B12, zink en selenium.’

IJzer en calcium grootste problemen

De grootste zorg bij het mijden van vlees is volgens Kersten de voorziening met ijzer. Kersten: ‘IJzer wordt slecht opgenomen uit plantaardige voedingsmiddelen. Zo laat een Pools onderzoek zien dat veganisten weliswaar een hogere inname van ijzer kunnen hebben, maar toch een lagere ijzerstatus in het lichaam.’ Volgens Kersten kunnen supplementen met ijzer of het toevoegen van ijzer aan voedingsmiddelen uitkomst bieden. Zo wordt ijzer vaak aan vleesvervangers toegevoegd om tekorten te voorkomen. Bij het mijden van zuivel is calcium het grootste aandachtspunt. Kersten: ‘Daarom wordt aan plantaardige zuivelvervangers vaak calcium toegevoegd. Verder zit calcium ook in bijvoorbeeld groene bladgroente en peulvruchten.’

Aandachtspunten voor veganisten

Naast ijzer en calcium zijn er nog meer aandachtspunten, zeker voor veganisten die helemaal geen dierlijke producten eten. Vitamine B12 zit alleen in dierlijke producten en voor veganisten adviseert de Gezondheidsraad daarom vitamine B12 supplementen. Verder is het laten staan van vis en eieren volgens Kersten nadelig voor de inname van vitamine D. Supplementen en verrijkte voeding zoals margarine en halvarine kunnen dan uitkomst bieden. Tenslotte is zink een aandachtspunt. Plantaardige bronnen van zink zijn peulvruchten, noten en volkoren graanproducten. Volgens Kersten is het een goed idee om zink aan vleesvervangers toe te voegen, iets dat momenteel slechts op beperkte schaal gebeurt.

Risico’s voor jonge kinderen, ouderen en zwangere vrouwen

Bij de huidige trend om meer plantaardig te eten, is het volgens Kersten belangrijk om nutriëntrijke plantaardige voedingsmiddelen te kiezen ter vervanging van dierlijke producten. Denk aan peulvruchten, noten, volkoren graanproducten en groene bladgroenten. Verder kunnen supplementen en verrijkte voedingsmiddelen uitkomst bieden. Kersten maakt zich vooral zorgen om kwetsbare groepen als jonge kinderen, ouderen en zwangere vrouwen: ‘Om dan voldoende micronutriënten binnen te krijgen met een vegetarische of veganistische voeding, is veel kennis van zaken nodig.’

Aankondiging symposium ‘De toekomst van darmgezondheid’ | donderdag 28 maart 2019

 

Diëtisten die hun kennis op het gebied van darmgezondheid willen opvijzelen opgelet! Op donderdag 28 maart komen de diagnose en behandeling van maag- en darmproblemen uitgebreid aan bod in het symposium ‘De toekomst van darmgezondheid’.

Darmgezondheid is een ‘hot’ onderwerp. Maag- en darmproblemen komen veelvuldig voor en zijn vaak reden voor een bezoek aan de diëtist. Bij zo’n 39% van de diëtisten zijn ‘maag- en darmproblemen’ de meest behandelde soort patiëntgroep of ziektebeeld. In 2016 was dat nog maar 24%, volgens de Grote Nieuws voor Diëtisten-enquête.

Op veler verzoek wordt daarom dit jaar het symposium van de Nederlandse Zuivel Organisatie* (NZO) gewijd aan darmgezondheid. Met uitmuntende sprekers en op een prachtige locatie: het congrescentrum Corpus in Oegstgeest.

De ‘keynote speaker’ dr. Berber Vlieg zal een presentatie geven over voeding en darmmicrobiota bij zuigelingen; hoe kun je allergieën voorkomen? Ook de oorzaken van maag- en darmproblemen bij veelvoorkomende ziektes worden besproken door Maag-Darm-Leverarts prof.dr. Ben Witteman.

Sprekers en locatie
De dagvoorzitter is een vertrouwd gezicht voor mensen die het zuivelsymposium eerder hebben bezocht: Joost Hoebink zal op 28 maart het programma in goede banen leiden. Dat programma wordt nog gecompleteerd en binnenkort zal bekend zijn wie de vierde spreker is. Onder de gerenommeerde sprekers van het symposium bevinden zich nu al bekende namen:

  • ‘Voeding, darmmicrobiota en allergiepreventie bij zuigelingen’
    Dr. Berber Vlieg, specialist in dieetbegeleiding bij voedselovergevoeligheid
  • ‘Microbioom en darmfunctionaliteit: wat verandert er bij ziekte?’
    Prof.dr. Ben Witteman, MDL-arts
  • Prof.dr.ir. Ger Rijkers, professor in Biomedical and Life Sciences

Kosten en accreditatie
Het symposium is gratis voor diëtisten en studenten. Voor diëtisten wordt accreditatie aangevraagd. Meer informatie over het symposium en het volledige programma vind je op www.zuivelsymposium.nl. Aanmelden voor het symposium kan via deze link.

 

Stap voor stap een kind gezond leren eten

Jong geleerd is oud gedaan. Dat geldt ook en misschien wel juist voor gezond eten. Tegelijkertijd is een kind gezond leren eten één van de moeilijkste opgaves voor jonge ouders. Concreet advies helpt om ouders een gezonde basis te laten leggen voor hun kind.

Jonge ouders kunnen zich bij de eerste hapjes amper voorstellen dat hun kind na 12 maanden al met de pot mee-eet. In dat eerste jaar verandert er veel, maar gelukkig gaat het stapje voor stapje. Die stappen en de aandachtspunten bij het advies aan jonge ouders zijn samengevat in het Voedingsjungle Stappenplan 0-2 jaar Van melkvoeding naar met de pot mee-eten

STAP 1 en 2: van -9 tot 4 maanden

De basis van gezond leren eten is het proeven en leren lusten van verschillende smaken. Dat begint al tijdens de zwangerschap. Via het vruchtwater proeft de baby mee van de voeding van de moeder. Krijgt de baby daarna borstvoeding, dan helpen ook de kleine smaakvariaties in de moedermelk bij de smaakontwikkeling. Bij kunstvoeding mist een kind die smaakvariaties. Dat is niet per se erg, maar het maakt het starten met goede oefenhapjes tussen 4 en 6 maanden wél extra belangrijk.1,2

STAP 3: van 4 tot 6 maanden

In de periode tussen 4 en 6 maanden staan baby’s meer open voor nieuwe smaken. Door te beginnen met groente als oefenhapje leert een baby minder zoete smaken accepteren.3,4 Adviseer ouders om in die eerste twee weken met drie verschillende zacht smakende groenten te beginnen, zoals wortel, bloemkool, broccoli, courgette of pompoen. En om één smaak per keer te geven. Elke volgende week kan een nieuwe smaak geïntroduceerd worden. Vanaf circa vier weken kan zo’n nieuwe smaak ook fruit zijn.

Een tijdige opbouw in textuur is belangrijk om de kans op latere eetproblemen te verkleinen

Smaken leren

De bereidheid tot proeven is bij die eerste hapjes heel belangrijk. Een glimlach van de ouder doet wonderen om een kind te helpen telkens opnieuw een hapje te proberen. Ouders weten vaak niet dat uitspugen of een vies gezicht trekken niets zegt over ‘lusten’ of ‘lekker vinden’. Het leren lusten van smaken kost tijd; soms wel 8 tot 10 keer proeven.5,6 Daarnaast kunnen smaakvoorkeuren ook zomaar veranderen.7 Het blijven aanbieden van verschillende smaken – door het introduceren van nieuwe en het herhalen van bekende smaken – is dan ook een continu aandachtspunt in het Stappenplan.

STAP 4, 5 en 6: van 6 tot 12 maanden

Tussen 6 en 12 maanden wordt stap voor stap een gevarieerde voeding opgebouwd: na de groente- en fruitintroductie volgen brood en pap; daarna fijngemaakte hapjes en vervolgens grofgeprakte maaltijden. Een tijdige opbouw in textuur is belangrijk om de kans op latere eetproblemen te verkleinen.3,5,8 Tegelijkertijd wordt de melkvoeding afgebouwd en breekt het moment aan om het kind te laten wennen aan waterdrinken. Water heeft net als veel groente een neutrale, niet-zoete smaak. Door het aanbieden van niet-gezoete producten wordt de smaakontwikkeling bij baby’s verder gestimuleerd.8

Aandacht voor vetten en vezels

Een aandachtspunt bij het advies aan ouders is dat ze bij het afbouwen van de relatief vette melkvoeding een vervangende bron moeten vinden van gezonde vetten.8 Echte zachte margarine voor op brood (80% vet) is een goede bron, maar nauwelijks meer te koop. Help ouders dus op weg met een goed alternatief, zoals een zacht smeerbaar margarineproduct met circa 60% vet of meer. Daarnaast wordt de opbouw van vezels belangrijk.8 Het advies is om te starten met lichtbruin brood; dat bevat circa 4,5 gram vezels per 100 gram brood. Geef in deze periode concreet advies aan ouders over producten die ze kunnen geven, maar vooral ook hoe ze producten kunnen beoordelen en etiketten moeten lezen. Zodat ouders leren zien welk margarineproduct, welke pap of welk brood gezond is.

Leren eten: meer dan proeven 

Vanaf het moment dat fijngemaakte hapjes grovere maaltijden worden, begint ook de eetopvoeding. Kinderen houden van structuur. Wanneer ze nu een eetritme aanleren, met afgebakende eetmomenten aan tafel, kan dat op latere leeftijd gejengel tussen maaltijden door tegengaan. Daarnaast hebben kinderen ook ruimte nodig om zelf eten te proeven en te beleven, met hun eigen handen en bestek. Leren eten is meer dan alleen smaak, het is ook ruiken en voelen.7

Preventie voedselallergie

In het advies aan ouders is de ‘start’ met oefenhapjes verschoven van 6 maanden naar 4 of 5 maanden. Dat heeft te maken met de smaakontwikkeling, maar ook met de blootstelling aan allergenen. Een vroege introductie van allergenen – vanaf 4 maanden – kan het risico op een voedselallergie verlagen. In de praktijk zal je een kind van 4 maanden nog geen pindakaas of ei geven. Maar vanaf 6 maanden kan een kind heel goed pindakaas als broodbeleg krijgen of goed gegaarde vis of ei in een groentehapje. Als een kind familiaire aanleg voor allergieën heeft, is begeleiding van een kinderdiëtist of arts nodig.6

Een vroege introductie van allergenen – vanaf 4 maanden – kan het risico op een voedselallergie verlagen

STAP 7

En dan bereikt de baby die magische leeftijdsgrens van 12 maanden. De meeste kinderen zullen grotendeels, nog niet volledig, met de pot mee-eten. En dat is ook niet erg. Waar het nu om gaat is dat ouders blijven toewerken naar het dagritme van 3 hoofdmaaltijden en 2 voedzame tussendoortjes, zoals groente of fruit, maar ook crackers met gezond beleg.8 Ook mag een dreumes nu gewone melkproducten. Er is onvoldoende bewijs dat peutermelk beter is voor een kind – al blijft de ijzervoorziening een aandachtspunt. Daarom kan men het advies geven om naast volkorenproducten ook groente of fruit aan te bieden bij de broodmaaltijden, zodat het ijzer makkelijker wordt opgenomen.8

Voorkom stress

Ouders tijdig adviseren over het afvlakken van de groei en eetlust tijdens de dreumesfase kan veel stress en gedoe voorkomen. Minder eten in combinatie met peuterkoppigheid en/of neofobie kan ouders behoorlijk onzeker maken. Het állerbelangrijkste advies is echter: heb geduld en durf los te laten. Dat laatste gaat ouders makkelijker af als ze zich niet druk hoeven te maken om hoeveelheden. Benadruk daarom dat het bieden van variatie en verschillende smaken aan jonge kinderen meestal belangrijker is dan hoeveel er wordt gegeten.9

Eetopvoeding

In een periode waarin de ene intense fase na de andere komt, biedt structuur uitkomst voor kind én ouders. De vaste eetmomenten aan tafel met vooral basisvoedingsmiddelen en ongezoete dranken, zoals water, vormen daarvoor de basis. De eetopvoeding wordt pas echt compleet als het kind ook de ruimte en tijd krijgt om zelf te leren eten. Adviseer ouders daarom om smaken te blijven aanbieden, zelf het goede voorbeeld te geven en geen strijd te maken van niet-eten. Dat is soms makkelijker gezegd dan gedaan. Maar als zorgprofessional kun je met concreet advies en een steuntje in de rug op de juiste momenten, ouders goed op weg helpen.


Referenties

  1. Beauchamp GK et al. Early flavour learning and its impact on later feeding behaviour. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2009;48:S25-S30.
  2. De Cosmi V et al. Early taste experiences and later food choices. Nutrients 2017; 9(2):107. doi:10.3390/nu9020107.
  3. Vereijken CMJL et al. Feeding infants and young children. From guidelines to practice-conclusions and further directions. Appetite 2011;57:839-43.
  4. Harris G et al. Are there sensitive periods for food acceptance in infancy? Curr Nutr Rep 2017;6:190.doi:10.1007/s13668-017-0203-0.
  5. Schwartz C et al. Development of healthy eating habits early in life. Review of recent evidence and selected guidelines. Appetite 2011;57:796-807.
  6. Fewtrell M et al. Complementary feeding : a position paper by the European Society for Paediatric Gastroenterology, Hepatology, and Nutrition (ESPGHAN) Committee on Nutrition. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2017;64(1):119-32. doi: 10.1097/MPG.0000000000001454
  7.  Johnson SL. Developmental and environmental influences on young children’s vegetable preferences and consumption. Adv Nutr 2016;7(suppl):220S-31S
  8. Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. Richtlijn Voeding en eetgedrag (2013, aanpassing 2017) (https://www.ncj.nl/richtlijnen/alle-richtlijnen/richtlijn/?richtlijn=4)
  9. Birch LL et al. Learning to eat: birth to age 2y. Am J Clin Nutr 2014;99(suppl):723S-8S.

De auteurs

Manon van Eijsden en Michelle van Roost richtten een jaar geleden het communicatie- & adviesbureau Voedingsjungle op. Hun missie: ouders concrete en wetenschappelijk onderbouwde antwoorden geven in ‘de jungle’ van voedingsberichten. De adviezen baseert Voedingsjungle op de richtlijnen Goede Voeding, aangevuld met wetenschappelijk onderbouwde kennis. Binnenkort verschijnt hun boek ‘Wegwijs in de voedingsjungle’.

Voor de NZO hebben Manon en Michelle ook de inhoud samengesteld van de nieuwe brochures over gezond eten voor jonge kinderen. Deze brochures zijn ontwikkeld op basis van de richtlijnen van de Gezondheidsraad, het Voedingscentrum en het Ivoren Kruis en zijn gratis te bestellen door (kinder)diëtisten, verloskundigen en andere zorgprofessionals.