Dr. Canan Ziylan: ‘Veel ouderen krijgen te weinig eiwit binnen; schokkend weinig!’

 

Ondervoeding bij ouderen komt vaak voor, ook omdat huisartsen en zorgverleners bij de thuiszorg te laat signaleren dat iemand ondervoed is. Dr. Canan Ziylan promoveerde op ouderen en ondervoeding en ziet een belangrijke taak weggelegd voor de diëtist: ‘Voedingskundig weten we wat ouderen nodig hebben, maar we moeten ze zover krijgen dat ze het ook gaan eten.’

Tekst: Stephan Peters | Foto’s: Michel Campfens

Tijdens haar studie en werk ging Canan Ziylan zich steeds meer interesseren in voeding en ouderen. Na een Master Nutrition & Health waarbij ze onderzoek deed naar eenzaamheid bij ouderen, promoveerde ze uiteindelijk op het gebied van ondervoeding bij ouderen. Sinds 2016 geeft ze op dit gebied les als docent bij de opleiding Verpleegkunde en bij het Kenniscentrum Zorginnovatie aan de Hogeschool Rotterdam.

Je bent een specialist in voeding en ouderen. Hoe is dat zo gekomen?
‘Na mijn Bachelor Voeding en Gezondheid heb ik de Master Nutrition & Health gedaan, met een specialisatie in Public Health Nutrition. Voor mijn thesis heb ik me toen verdiept in eenzaamheid bij ouderen met dementie en ook tijdens mijn stage heb ik gekeken naar de effectiviteit van casemanagers bij dementie. Na m’n afstuderen ben ik bij Wageningen Food & Biobased Research gaan werken. Daar heb ik meegewerkt aan een interventie rondom het voorkomen van ondervoeding in verpleeghuizen; het ‘Genieten aan tafel’ project. Toen kwam dus voor het eerst mijn interesse voor zowel ouderen als voeding bij elkaar.’

Waardoor besloot je op dit onderwerp te willen promoveren?
‘Voeding is in mijn ogen meer dan gezondheid alleen; het is ook een cultuuruiting en draagt bij aan je identiteit. Ik ben het type dat graag in de praktijk kijkt hoe je ervoor kan zorgen dat mensen beter gaan eten omdat het bijdraagt aan een betere gezondheid. Aangezien ik erg op de praktijk gericht ben, vond ik een promotietraject geen logische stap. Dat leek me echt niets voor mij. Toch vond dr. Annemien Haveman-Nies, die mij begeleidde bij mijn thesis bij de WUR, een promotie-onderzoek juist iets voor mij. Zij heeft me enorm gemotiveerd het toch te gaan doen. Dat maakte voor mij echt het verschil. Daarnaast sprak me aan dat ik bij het onderzoek veel contact zou hebben met ouderen door de onderzoeksopzet en de interviews.’

‘Dat mijn opa’s en oma’s op mijn promotie aanwezig waren, voelde als het grootste cadeau’

Wat vind je zo leuk aan het contact met ouderen?
‘Ik ben erg geïnteresseerd in mensen en houd ervan om ze te spreken en te interviewen. Toen ik jonger was, heb ik vaak mijn opa’s en oma’s, die inmiddels weer in Turkije wonen, geïnterviewd. Ik weet daarom veel van hun achtergrond. Mijn opa’s en oma’s zijn ook een van de belangrijkste redenen dat ik van ouderen houd. Zij en mijn ouders hebben me altijd enorm gemotiveerd om te studeren en mezelf te ontwikkelen. Ik was trots toen ze uit Turkije overkwamen voor de verdediging van mijn proefschrift. Daarmee konden ze zien dat hun motiverende rol een grote spil in mijn ontwikkeling is geweest. Dat mijn opa’s en oma’s op mijn promotie aanwezig waren, voelde als het grootste cadeau.’

Kun je wat meer vertellen over je promotieonderzoek?
‘Het hoofddoel van het project was het ontwikkelen van eiwitverrijkte maaltijden die in de praktijk de eiwitinname bij ouderen zouden moeten verhogen. We hebben dus niet gekeken naar parameters over ondervoeding, maar sec naar de effecten op de eiwitinname. We weten namelijk dat het verhogen van eiwitinname een effect heeft op het verkleinen van de gevolgen van ondervoeding. Wat ik heb gedaan, is gekeken hoe je de eiwitinname op een lekkere manier kunt verhogen, zonder dat dit wordt gecompenseerd doordat ouderen op andere momenten minder gaan eten.’

Hoe heb je dat aangepakt?
‘Ik ben eerst in gesprek gegaan met zorgverleners zoals huisartsen en verpleegkundigen. Wat me daarbij opviel was dat voeding niet echt prioriteit had bij de meesten en dat het ook wegviel bij alle andere zorgtaken die ze hadden. Vooral bij huisartsen en in de wijkzorg wordt vaak te laat gesignaleerd dat iemand ondervoed is. Het valt pas op als iemand flink is afgevallen. Maar eigenlijk ben je dan al te laat, omdat het heel moeilijk is om het gedrag dat eraan ten grondslag ligt, aan te passen. Het spierverlies tijdens dit proces compenseren is moeilijk. Het gaat trouwens niet alleen over voeding; je moet ook bewegen om de eiwitten in de spieren weer op te bouwen. Daarnaast heb je ook ouderen die wel goed eten en toch spieren verliezen. Hier kan een ziekte onder zitten. Het op tijd oppikken van verschijnselen van ondervoeding is dus om meerdere redenen erg belangrijk.’

Waarom geven ouderen zelf niet aan dat ze weinig eten of afvallen?
‘Ondervoeding wordt vaak niet tijdig gesignaleerd, omdat ouderen zich er ook niet van bewust zijn. Veel ouderen zijn blij dat ze afvallen of ze hebben het niet in de gaten. Ondervoeding gaat gepaard met spierverlies en daardoor wordt een oudere zwakker. Maar die zwakte wijten ze aan ouderdom en daarom gaan ouderen er niet mee naar de huisarts. Bovendien zouden de meeste huisartsen bij ouderen niet eens doorvragen naar hun voedingsstatus en -gewoonten.’

‘Veel ouderen krijgen met de dagelijkse voeding erg weinig eiwitten binnen. Zeker bij het ontbijt en de lunch; hooguit een eitje’

Hoe kunnen ouderen die bijvoorbeeld thuismaaltijden ontvangen toch ondervoed zijn?
‘Uit mijn onderzoek bleek dat een kwart van de ouderen die maaltijden thuis ontvingen, ondervoed was. Veel van de ouderen die 3 tot 4 maaltijden per week ontvingen, bleken die maaltijden te verdelen over de hele week. Dat was soms om financiële redenen en soms omdat ze de hele maaltijd niet op konden. Veel ouderen waren zich er niet bewust van dat ze minder waren gaan eten. En degenen die het wel beseften, maakten zich geen zorgen, want “ja, ik doe ook minder per dag”. Wat ook opviel in mijn onderzoek was dat veel ouderen met de dagelijkse voeding erg weinig eiwitten binnenkregen. Zeker bij het ontbijt en de lunch; hooguit een eitje. Ik zag veel ouderen die simpel ontbeten met een cracker met jam en lunchten met voornamelijk of alleen maar fruit. Die ouderen denken dat ze dan goed bezig zijn, maar er komt veel te weinig eiwit binnen; schokkend weinig! Helaas is er bij ouderen te weinig bewustzijn over gezond en eiwitrijk eten. En de combinatie met te weinig bewegen is geen goede.’

Hoe hebben jullie de eiwitverrijkte maaltijden bij ouderen getest?
‘We hebben maaltijden gemaakt met in elke hoofdmaaltijd 25-30 gram eiwit. Voor het onderzoek zijn vier verschillende maaltijden ontwikkeld met respectievelijk een normaal en een verhoogd eiwitgehalte. Dat deden we heel simpel door bijvoorbeeld te spelen met de verhouding doperwten/worteltjes – doperwten bevatten meer eiwitten – of door melkpoeder door sauzen en de aardappelpuree te verwerken. We hebben de maaltijden in het sensorische lab van het Restaurant van de Toekomst laten eten. De ouderen werd gevraagd om daar vier opeenvolgende weken, een keer per week een maaltijd te komen eten, waarbij ze niet wisten welke variant ze te eten kregen. Na elke maaltijd testten we hoe de maaltijd werd gewaardeerd en vroegen we de ouderen om nog twee uur te blijven. Zo konden we testen wat de effecten van de maaltijden waren op verzadiging en of er mogelijk compensatie plaats zou vinden. Uit de resultaten bleek geen verschil in de waardering voor de maaltijden, maar met de eiwitrijke maaltijden waren de ouderen wel meer verzadigd.’

Hebben jullie de maaltijden ook nog in een thuisomgeving getest?
‘Jazeker. Als laatste hebben we de eiwitverrijkte maaltijden getest in de praktijk bij thuiswonende ouderen in een ouderenwooncentrum. Deze ouderen hadden geen ziektes, maar waren wel een beetje hulpbehoevend en kregen dus thuiszorg en huishoudelijke ondersteuning. Ook deze ouderen wisten niet welke maaltijden ze kregen. Van het brood tijdens ontbijt en lunch wisten ze ook niet of het wel of niet met eiwit was verrijkt. Via voedingsdagboeken hielden de ouderen bij wat ze aten en wij namen de resten van de maaltijden weer in om te kijken wat er precies gegeten was. Wat bleek? Met de eiwitverrijkte maaltijden kregen de ouderen de gewenste 1,2 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht binnen. Bij de andere groep was het 1 gram, en dat is iets te weinig. Bovendien zagen we in deze real-life setting dat er niet werd gecompenseerd. De belangrijkste conclusie was dat eiwitverrijkt brood en eiwitverrijkte maaltijden echt kunnen helpen om de eiwitinname te doen toenemen. Al met al een mooi en erg praktisch resultaat voor een proefschrift.’

 

Wat vind je dat er verbeterd kan worden bij voeding en ouderen?
‘Voedingskundig weten we wat mensen wel en niet nodig hebben, maar de vraag is hoe we ouderen zover krijgen dat ze dit gaan eten. Wat we nu vaak zien is dat de thuiszorg met de SNAQ-vragenlijst bij een oudere ondervoeding vaststelt en diegene dan doorverwijst naar de diëtist. Daarmee denkt de thuiszorg dat het voor hen klaar is. Maar de diëtist kan níets zonder de hulp van de thuiszorg. Wat ook niet helpt, is dat de thuiszorg soms een beetje neerkijkt op de diëtist. Ik heb verzorgers vaker tegen ouderen horen zeggen dat “zo’n meisje je dan komt vertellen wat je moet eten”. De diëtist staat dan meteen op achterstand. En er bestaan ook veel vooroordelen, bijvoorbeeld dat diëtisten vooral drinkvoeding voor zouden schrijven. Dat is natuurlijk niet waar. Er moet duidelijk een veel betere samenwerking komen tussen alle hulpverleners als het om voeding en ouderen gaat.’

‘De diëtist moet zich niet alleen met de oudere bezighouden, maar ook met alle professionals en familie eromheen’

Wat moet er gebeuren om te zorgen dat de diëtist meer invloed krijgt?
‘De diëtist is onvervangbaar! Die is de enige die een goed voedingsadvies kan geven. Daarom moeten diëtisten veel beter uitleggen aan de huisarts, verpleegkundigen en andere hulpverleners wat ze precies doen en waarom. Ze moeten veel doortastender zijn in het pakken van hun rol. Om hun werk effectiever te maken, moet de diëtist zich niet alleen met de oudere bezighouden, maar ook met alle professionals en familie eromheen.’

Waarom heb je besloten om les te gaan geven op de Hogeschool Rotterdam?
‘Ik vind dat er veel meer aandacht moet komen voor voeding in de zorg. En dat begint bij het onderwijs. Het is heel onwerkelijk dat er bijvoorbeeld bij de opleiding fysiotherapie helemaal geen voeding in het curriculum zit. Bij het Instituut voor Gezondheidszorg van de Hogeschool Rotterdam zien ze dat ook in. Daarom werk ik hier aan het invoeren van voedingsonderwijs in de opleiding verpleegkunde. Wij zorgen nu dat voeding in het curriculum komt, maar ook dat de omgeving meer gezondheidsbewust wordt. Zo werken we ook aan het gezonder maken van de kantines. Het begint immers bij jezelf!’

Mariëtte de Mol van Otterloo: ‘Ik word helemaal blij van dit werk.’


Tekst: Karine Hoenderdos | Foto: Michel Campfens

Waarom ben je leefstijlcoach geworden?
‘Ik vond de diëtetiekopleiding echt heel leuk, maar toen ik eenmaal aan het werk was, raakte ik heel snel gefrustreerd. Want waarom deden mijn cliënten niet gewoon wat ik ze adviseerde? Ik miste coachingsvaardigheden en ook kennis over gedragsverandering en beweging. Daarom heb ik de opleiding tot leefstijlcoach gedaan. Nu is mijn carrière echt “rond”. Ik word helemaal blij van dit werk.’

‘Ik zoom veel meer in op het doel
en de motivatie van de cliënt’

Is je werk erdoor veranderd?
‘Ja, zeker! Ik ga nu veel meer uit van de wens van de cliënt: wat is zijn of haar startpunt? Ik start het gesprek altijd met het doornemen van de BRAVO-factoren: Bewegen, stoppen met Roken, Alcohol en drugs, Voeding en Ontspanning. In die factoren zoek ik samen met de cliënt naar de aanknopingspunten om gedrag te veranderen. En dat is lang niet altijd voeding. Ik krijg veel mensen die alles al geprobeerd hebben en die het vertrouwen in hulpverleners kwijt zijn, maar ook in hun eigen kunnen. Ik adviseer nooit meer een complete ommezwaai in leefstijl, maar werk altijd in kleine stapjes. Zo krijgen ze weer vertrouwen in zichzelf en leren ze nieuwe gezonde gewoontes aan.’

Wat is de meerwaarde voor jou als diëtist?
‘De grootste verandering is dat ik veel meer inzoom op het doel en de motivatie van de cliënt. Ik neem geen genoegen meer met “Ik wil 20 kilo afvallen” maar vraag door tot het échte doel boven water is. Bijvoorbeeld dat iemand weer in een vliegtuigstoel past en zijn kleinkinderen in het buitenland kan bezoeken. Daar zit de échte motivatie. Waarschijnlijk doen heel ervaren diëtisten dit trouwens ook. Maar ik heb dit echt op de opleiding tot leefstijlcoach geleerd.’

Wat is de meerwaarde van een leefstijlcoach voor je cliënten?
‘Ik geef veel trainingen waarin ik de verschillende aspecten van een gezonde leefstijl uitdiep. Elke training opnieuw begin ik met het rondje “Wat ging er goed?”. Mensen zijn snel geneigd om over hun mislukkingen na te denken. Als leefstijlcoach help ik mensen om de kleine stappen vooruit te herkennen en te waarderen. Elke dag 2 glazen water drinken? Dat is een stap vooruit. Laatst zei een cliënt: “Je hebt me positief leren kijken naar mezelf”. Ik denk dat daar echte winst zit.’

Mariette de Mol van Otterloo heeft wat je noemt een ‘zoekende’ scholingscarrière gehad, met opleidingen als economie, accountancy, verschillende koksopleidingen en uiteindelijk de opleiding diëtetiek. Een paar jaar na haar afstuderen als diëtist volgde ze de opleiding tot leefstijlcoach. Ze geeft nu als leefstijlcoach groepstrainingen over gezonde leefstijl bij Eerstelijns Zorggroep Haaglanden (ELZHA). ELZHA ondersteunt huisartsenpraktijken bij zorg aan hun chronische patiënten in de regio Den Haag. Verder is de Mol van Otterloo als franchisenemer aangesloten bij Visiom leefstijlcoaches, een landelijk netwerk van leefstijlcoaches.

Dr. Gijs Goossens over de belofte van metabole fenotypering

Voedingsinterventies zijn vaak gericht op algemene doelgroepen en laten niet altijd het gewenste effect zien. Aan de Universiteit Maastricht doet dr. Gijs Goossens onderzoek naar het verbeteren van interventies door middel van metabole fenotypering; oftewel het in kaart brengen van de stofwisseling.

Tekst: Stephan Peters, Foto’s: Michel Campfens

Mensen die op basis van uiterlijke kenmerken, zoals overgewicht, op elkaar lijken, kunnen heel verschillend op voedingsinterventies reageren. Toch zijn tegenwoordig voedingsrichtlijnen gericht op algemene doelgroepen. Regelmatig lees je in resultaten van onderzoeken dat een bepaalde interventie geen duidelijk effect heeft op een hele populatie, maar wel op een subgroep binnen de gehele steekproef. Met andere woorden: bepaalde groepen binnen de hele populatie lijken gevoeliger voor een interventie dan anderen. Zo kunnen verschillende effecten worden waargenomen van een voedings-, bewegings- of farmacologische (medicatie) interventie in een gezonde populatie, maar ook in een groep met verstoringen in de (suiker)stofwisseling of met type 2 diabetes mellitus (ouderdomssuikerziekte).

Stofwisseling in kaart brengen

Dr. Gijs Goossens, werkzaam aan de Universiteit Maastricht doet al jaren onderzoek naar de stofwisseling in mensen met overgewicht en obesitas. Het principe dat Goossens en zijn team nastreven is het volgende: ‘Als je vooraf weet hoe een bepaalde groep mensen op een voedingsinterventie zal reageren, kun je voor die subgroep veel specifiekere interventies hanteren. Zo kunnen voedingsrichtlijnen in de toekomst meer subgroep-specifiek en wellicht zelfs individueel gemaakt worden.’ Komende jaren doen Goossens en collega’s veel onderzoek naar dit optimaliseren van het effect van voedingsinterventies voor verschillende subgroepen in de populatie. Ze maken daarbij gebruik van gedetailleerde ‘metabole fenotypering’. Hiermee wordt met geavanceerde technieken de stofwisseling van een individu gedetailleerd in kaart gebracht. Een voorbeeld hiervan is het in kaart brengen van insulineresistentie. Uit eerder onderzoek blijkt dat insulineresistentie (zie gekleurde tekst) zich voor kan doen in verschillende organen die een belangrijke rol spelen bij de stofwisseling, zoals de lever, de spieren en het vetweefsel. Dit wordt beschreven als ‘orgaan-specifieke’ insulineresistentie en kan verklaren waarom mensen verschillend op een (voedings)interventie reageren.

Insulineresistentie en overgewicht

Na inname van een maaltijd produceert de alvleesklier het hormoon insuline dat ervoor zorgt dat de suikerspiegel, die door de koolhydraten is gestegen, weer wat lager wordt. Bij mensen met overgewicht werkt insuline vaak minder goed; er is dan sprake van ‘insulineresistentie’. Dit is een van de redenen waarom de suiker- en insulinespiegel na inname van een maaltijd (de ‘glycemische respons’) van persoon tot persoon verschilt.

Kunt u uitleggen wat fenotypering precies is?

‘Het fenotype is het resultaat van de erfelijke aanleg (het genotype) van een individu en de invloed daarop van de omgeving. Simpel gezegd is fenotypering het in kaart brengen van de waarneembare kenmerken aan zowel de binnen- als buitenkant van een persoon. Bij metabole fenotypering kijken we hoe de gezondheid van een individu ervoor staat wat betreft de stofwisseling. Je kijkt dus niet alleen naar het gewicht of de BMI, want daaruit kun je niet altijd afleiden hoe het staat met de gezondheid van een individu. Niet iedereen met een normaal lichaamsgewicht is metabool gezond en vice versa; niet alle mensen met obesitas zullen van hun huisarts of specialist te horen krijgen dat ze ziek zijn. Het is lastig om op basis van alleen uiterlijk kenmerken te voorspellen of iemand een verhoogd risico heeft op het krijgen van type 2 diabetes of hart- en vaatziekten. Daarom kijken we bij metabole fenotypering naar de binnenkant van het lichaam om een beter beeld te krijgen van iemands gezondheid (Figuur 1). Die metabole gezondheid brengen we in kaart door metingen in het bloed, zoals de suikerspiegel en het lipidenprofiel, door te kijken naar de vetopslag in en rondom bepaalde organen en – hieraan gerelateerd – naar de insulinegevoeligheid van een persoon. We hopen dat we in de toekomst op basis van dit soort gegevens en andere belangrijke factoren, zoals lichamelijke activiteit, meer specifieke adviezen te kunnen geven wat betreft voeding en beweging. Als je dit zou doen op basis van hun BMI zouden die interventies niet-optimale of zelfs niet-gewenste uitkomsten geven. Door ze op de juiste doelgroep toe te passen, kunnen interventies veel effectiever zijn.’

‘Niet iedereen met een normaal lichaamsgewicht is metabool gezond, en vice versa’

Wat kan jullie onderzoek naar metabole fenotypering concreet opleveren?

‘Wij proberen beter te begrijpen waarom iemand bepaalde verstoringen in de stofwisseling heeft en waarom bepaalde mensen met overgewicht of obesitas een hoger risico lopen op het ontwikkelen van bijvoorbeeld type 2 diabetes dan anderen. Een ziekte zoals type 2 diabetes ontstaat niet van de ene op de andere dag. Een arts neemt pas bloed af bij een patiënt na klachten en als de bloedsuikerspiegel dan verhoogd blijkt, is er mogelijk sprake van type 2 diabetes. Vóór deze diagnose heeft er echter al een heel proces plaatsgevonden waar jaren overheen zijn gegaan. Door eerder in te grijpen kun je de ontwikkeling van zo’n ziekte vertragen of zelfs voorkomen. Maar dan moet je wel weten waarnaar je moet kijken. Wat zijn goede “biomarkers” in dat pre-diabetesproces? Komende jaren proberen wij, in samenwerking met onderzoekers van andere universiteiten, te achterhalen of mensen met een bepaald metabool fenotype meer baat hebben bij een specifieke voedingsinterventie dan mensen met een ander metabool fenotype. Het zou geweldig zijn als we in de toekomst met een buisje bloed het metabool fenotype weten, zodat we vervolgens kunnen bepalen welke interventie het beste resultaat oplevert voor die persoon.’

Gijs Goossens in een meetopstelling voor indirecte calorimetrie, waarbij de hoeveelheid zuurstof en koolstofdioxide in de in- en uitademingslucht wordt gemeten. Hiermee bepaal je wat het energiegebruik is en welke energiebronnen er worden gebruikt, bijvoorbeeld de hoeveelheid koolhydraten en vetten die worden verbrand onder nuchtere omstandigheden en na inname van een maaltijd.

Dit idee is natuurlijk niet nieuw. Wat maakt uw onderzoek dan zo vernieuwend?

‘Je moet over faciliteiten beschikken om iemand in detail metabool te kunnen fenotyperen. Wij kunnen nu gebruik maken van de meest geavanceerde technieken om biologische processen in kaart te brengen. Denk bijvoorbeeld aan het meten van orgaanspecifieke insulinegevoeligheid, de hoeveelheid vet in en rondom de organen of de capaciteit van de alvleesklier om insuline aan te maken. Om orgaanspecifieke insulinegevoeligheid te bepalen is de zogenaamde hyperinsulinemische-euglycemische clamp de ‘gouden standaard’. Dit is een voorbeeld van gedetailleerde in vivo metabole fenotypering en laat zien hoe goed of slecht het hormoon insuline zijn werk doet in het vetweefsel, de lever en de spieren. Bij het onderzoek kijken we hoe de bloedsuikerspiegel reageert op het toedienen van insuline via een infuus en onderzoeken we de insulinegevoeligheid per orgaan. Dat laatste doen we door gebruik te maken van een zogenaamde ‘glucose-tracer’; suiker-met-een-vlaggetje. De persoon waarbij we dit onderzoeken, merkt hier overigens zelf niets van, want we dienen ook een bepaalde hoeveelheid suiker toe om de bloedsuikerspiegel constant te houden. We kijken dus heel specifiek wat er in de organen gebeurt.’

‘Het laat zien hoe goed of slecht insuline zijn werk doet in het vetweefsel, de lever en de spieren’

Het klinkt allemaal redelijk complex. Wat kan een diëtist hiermee?

‘Het is inderdaad complex, maar deze stappen moeten eerst gezet worden voordat we het naar de dagelijkse praktijk kunnen vertalen. We begrijpen nu nog niet voldoende waarom mensen met een bepaald metabool profiel (‘profiel A’) anders of beter reageren op een voedingsinterventie dan personen met een ander metabool profiel (‘profiel B’) (Figuur 1). Dat moet eerst goed onderzocht worden. Doel is om een beter beeld te krijgen van determinanten in een voedingsinterventie die de stofwisseling verbeteren. Op basis van die kennis willen we tot goede maar eenvoudige biomarkers komen waarmee specifieke voedingsadviezen gegeven kunnen worden die tot een beter resultaat leiden. Ik verwacht wel dat het nog vijf tot tien jaar duurt voordat we zover zijn.’

Als we in de toekomst dit soort gerichte voedingsinterventies gaan toepassen, moeten we dan ook de algemene voedingsrichtlijnen veranderen?

‘Ik denk dat een beter begrip en beeld van de gezondheid van een mens de diëtist enorm zal helpen. Als een diëtist beschikt over goede informatie over de te verwachten effecten van een voedingsinterventie bij een bepaald metabool profiel kan het advies veel specifieker op de cliënt worden aangepast. Bestaande voedingsrichtlijnen hoeven mijns inziens niet te worden aangepast, maar in sommige gevallen zullen we de grenzen van de richtlijnen moeten opzoeken. Voor de ene persoon zal een bepaalde samenstelling van macronutriënten en kwaliteit van voedingsvetten het meest effectief zijn, terwijl een andere voedingssamenstelling beter is voor de ander. De resultaten van de CordioPrev-studie zijn hier een voorbeeld van. Dit onderzoek liet, geheel in lijn met onze ideeën, verschillende effecten van voedingspatronen zien bij bepaalde subgroepen. Zo deed het Mediterraan voedingspatroon het beter in bepaalde subgroepen van de onderzoekspopulatie.’

‘In sommige gevallen zullen we de grenzen van de richtlijnen moeten opzoeken’

Bij ‘personalized nutrition’ worden op basis van het DNA strikt persoonlijke voedingsadviezen gegeven. Is fenotypering hiermee te vergelijken?  

‘Er zit een groot verschil tussen voedingsadviezen op basis van metabole fenotypering en personalized nutrition op basis van DNA-profielen. Ik sta zelf nogal sceptisch tegenover het laatste. Het geven van een voedingsadvies op basis van een bepaald genetisch profiel (DNA-profiel) impliceert dat omgevingsfactoren geen rol spelen. Maar leefstijlfactoren zijn juist van cruciaal belang in het uiteindelijke fenotype.’

Komt er na genotypering ook fenotypering op de markt, zodat we in de toekomst een buisje bloed inleveren en op basis van je metabool profiel een voedingsadvies krijgen?

‘Dat zal zeker gebeuren in de toekomst. De eerste resultaten van ons onderzoek op dit gebied zullen over ongeveer 5 jaar bekend zijn. Uiteraard zullen vervolgonderzoeken noodzakelijk zijn voordat dit soort resultaten toegepast kunnen worden in de praktijk. Voedingsadvisering op basis van metabole fenotypering moet wel in handen zijn van echte professionals en er moet een goede samenwerking zijn tussen bijvoorbeeld artsen en diëtisten. De juiste opvolging van cliënten of patiënten na een (voedings)interventie is ook erg belangrijk. Als het nodig blijkt, kan men altijd tijdig bijstellen en  ondersteuning bieden.’

Kijken jullie ook naar de invloed van leefstijlfactoren?

‘Zeker! De interactie met andere organen en andere leefstijlfactoren – lichamelijke activiteit, de hoeveelheid en kwaliteit van slaap, stress en medicatiegebruik – wordt niet uit het oog verloren. In ons project brengen we ook lichamelijke activiteit, slaap en ‘mental well-being’ in kaart. Het is heel belangrijk om na te gaan hoe de voedingstoestand gerelateerd is aan het algeheel welbevinden. Dat de bloedsuikerspiegel gekoppeld is aan je gemoedstoestand is al langer bekend. Een aardig voorbeeld is een echtpaar dat vaak in de avonduren ruzie had. Dat bleek te maken te hebben met de suikerspiegel van een van de twee ega’s. Iemand voelt zich nou eenmaal prettiger als de bloedsuikerspiegel onder controle is. Dit betekent ook iets voor het slagen van interventies. Als een bepaald voedingspatroon leidt tot een betere stofwisseling maar ook dat je je beter voelt, zal iemand sneller geneigd zijn om die voedingsadviezen op te volgen. Dat vergroot de kans op succes van een interventie op de langere termijn. Op basis van gedetailleerde metabole fenotypering en meer kennis over de invloed van leefstijlfactoren hopen we tot effectievere interventies te komen.’

 

Hoogleraar Renger Witkamp: ‘Bepaal per patiënt de optimale combinatie van voeding en farma’

Renger uitgelicht

Als zelfs de leerstoelgroep Voeding en Farmacologie naar de effecten kijkt van whole foods weet je dat er iets is veranderd in voedingsland. Wat levert dit onderzoek op en wat betekent dat voor mensen met overgewicht of chronische ziekten? Een interview met professor Renger Witkamp.   

Tekst: Stephan Peters, Foto: Michel Campfens

Hoogleraar voeding en farmacologie professor Renger Witkamp begeeft zich in zijn onderzoek op twee grensvlakken: dat tussen gezondheid en ziekte, en dat tussen voeding en medicijnen. Zijn leerstoelgroep aan Wageningen Universiteit richt zich daarbij op de mogelijkheden om met biologisch actieve stoffen in voeding, en soms in medicijnen, de gezondheid te bevorderen van zowel ‘gezonde’ mensen als patiënten. Ook bestudeert hij de wisselwerking tussen medicatie en voedingsstatus bij ouderen.

Dit interview staat ook in Voeding Magazine 4, 2017, dat op 30 december is verschenen.
Voeding Magazine ook gratis ontvangen?

De wisselwerking tussen medicatie en voedingsstatus… waarom is dat zo belangrijk?

Medicijnen kunnen invloed hebben op iemands voedingsstatus. Dit is vooral belangrijk bij ouderen, die vaak meerdere middelen naast elkaar gebruiken. Daarnaast bestaat er bij de meeste  ouderen toch al een verhoogd risico op ondervoeding. In de klinische praktijk gaat men vaak nog steeds uit van het klassieke ‘farma’-concept. Daarbij staat het principe ‘one disease, one target, one drug’ centraal, terwijl veel chronische ziekten multi-factorieel zijn en er ook veel sprake is van multimorbiditeit (meerdere aandoeningen naast elkaar). Juist vanwege die multimorbiditeit bestaat de neiging om steeds meer medicijnen naast elkaar te gaan voorschrijven. Daarbij komt ook nog dat het ene middel soms dient om de bijwerkingen en risico’s van het andere te verminderen. De lijst van middelen die mensen gebruiken wordt dan steeds langer. Terwijl sommige chronische ziekten in de kiem gesmoord hadden kunnen worden door tijdige aanpassing van leefstijl, waaronder goede voeding.’

Kunt u een voorbeeld geven van zo’n extreme combinatie van pillen?

‘Binnen ons samenwerkingsproject met het ziekenhuis Gelderse Vallei stuiten we eens op een oudere mevrouw die elke dag 26 pillen slikte. Ze zal ongetwijfeld diverse aandoeningen hebben gehad, maar ze was ook een typisch voorbeeld van pillen stapelen. Bij veel ouderen begint dit bijvoorbeeld met een statine en een of meer middelen om de bloeddruk te verlagen. Ter voorkoming van stolselvorming komt er vaak een lage dosis aspirine bij. Dit geeft een risico op maagproblemen, waartegen dan weer een protonpomp-remmer wordt gegeven. Als er dan ook nog sprake is van diabetes, chronische pijn en slaapproblemen zit je al op het gemiddelde in onze onderzoeksgroep: iets meer dan zes middelen naast elkaar. Een gevolg van langdurig gebruik van protonpompremmers kan een verlaagde vitamine B12- en magnesiumstatus zijn. Dit manifesteert zich heel geleidelijk, en de symptomen lijken ook op die van het ouder worden. Daardoor worden ze gemakkelijk gemist, terwijl dit bij tijdig ingrijpen makkelijk te repareren is. In veel gevallen zien we weliswaar een associatie met medicatie, maar is de echte oorzaak van het tekort aan een bepaald micro-nutrient de onderliggende ziekte. We vragen ons in toenemende mate af of dit niet al bij diagnose het geval zal zijn geweest, en of tijdige correctie van de voeding niet tot minder medicatie had kunnen leiden.’

‘We vragen ons in toenemende mate af of tijdige correctie van de voeding niet tot minder medicatie had kunnen leiden’

Wat is er in de afgelopen tien jaar veranderd in uw vakgebied?

‘Toen ik hier in 2006 begon, geloofden we nog zo in stofjes dat we gekscherend tegen elkaar zeiden: “Statines; die worden binnenkort aan melk toegevoegd.” Nu zijn we bij het  onderzoek weer terug bij de effecten van whole foods in plaats van stofjes. We moeten naar de fysiologie kijken; voeding heeft effecten op het totale proces. Als voorbeeld geef ik weer  de magnesiumstatus. Magnesium is betrokken bij de werking van honderden enzymen. Maar bij een ogenschijnlijk tekort blijkt een magnesiumsupplement niet per definitie te helpen. Sterker nog; de vraag is of het magnesiumtekort een oorzaak is van een ziekte, het gevolg ervan, of misschien een gevolg van de behandeling met medicijnen. Datzelfde geldt voor de vitamine D-status waarover nu veel wordt gediscussieerd. Is een lage vitamine D-status een oorzaak van de problemen of een marker voor een slechte gezondheid?

Uw pleidooi voor ‘food first’ kan klinken als ‘antipil’.

‘Nee, absoluut niet. Ik ben wel voor een veel betere samenwerking tussen de werelden van de voeding- en die van de farma. Bij Stichting Voeding Leeft komen die twee werelden al bij elkaar. We proberen voor elke patiënt het optimale eruit te halen door met verschillende wetenschappelijke instellingen te werken en niet automatisch naar de farma te grijpen. Soms kan een patient door verandering van leefstijl met minder geneesmiddelen toe, soms gaat het alleen om de ervaren gezondheidswinst. Dat laatste is een lastig begrip voor veel wetenschappers, maar als het welzijn en de kwaliteit van leven van de patient daardoor verbetert, vind ik dit relevant.’

‘Is een lage vitamine D-status een oorzaak van de problemen of een marker voor een slechte gezondheid?’

Hoe denkt u over voedingssupplementen?

‘Ik ben daar erg pragmatisch in: micronutriënten moet je natuurlijk in de eerste plaats uit je voeding halen. Maar als ik naar mezelf kijk, zijn er veel dagen waarop ik de aanbevelingen niet haal. Dan vind ik het uit pragmatisch oogpunt prima om een multivitamine te nemen. Zo slik ik ook regelmatig omega-3 vetzuren. Maar dat is het dan wel. Hooggedoseerde vitaminepreparaten moet je niet nemen; denk maar aan de problemen die zijn ontstaan door die enorm hoge doses vitamine B6. Ik heb ook moeite met het nemen van pillen als ‘goedmakertje’ voor een ongezonde leefstijl en met de vele claims rondom supplementen. Zo werd er bij het Amsterdam Dance Event reclame gemaakt voor een voedingssupplement dat zou beschermen tegen gehoorschade. Grote onzin; waarschijnlijk kon je die dingen nog het beste in je oren stoppen!’

En wat vindt u van de afvalpil of van eetlustremmers?

‘Het ontstaan van overgewicht is zo complex. Dat kun je niet zomaar afremmen met een pilletje dat op een enkel target werkt. Als ze al werken dan is het maar beperkt en gaat dit vergezeld met vervelende tot zelfs ernstige bijwerkingen. Er zijn voorbeelden te over en de NVWA geeft regelmatig waarschuwingen, bijvoorbeeld voor ‘sportpreparaten’ die zouden helpen vet te verbranden. Die veroorzaken vaak hartklachten. Het met pillen remmen van de eetlust is een farmacologisch gevecht tegen ons sterkste instinct. Ik heb net als veel anderen een tijdje geloofd in de mogelijkheid om door middel van specifieke moleculen de verzadiging te stimuleren. Men ging er van uit dat dit zou kunnen door het stimuleren van receptoren die nutriënten waarnemen in het darmkanaal. Dit leidt weer tot een verzadigingssignaal naar de hersenen. Tot nu toe zijn het allemaal veel te grote beloftes gebleken.’

Maar hoe kunnen we mensen met overgewicht dan helpen?

‘Ik zie wel toekomst in het verhogen van de beloningswaarde van gezond voedsel. Mensen eten vooral uit hedonistisch oogpunt. Het moet lekker zijn; dat is nu eenmaal zo. Als je die ‘lekkerheid’ in ogenschouw neemt, kun je kijken hoe je ‘belonende’ eigenschappen van voeding kunt vergroten zodat het meer bevredigt. We eten met zijn allen te weinig groente en fruit. Stel je eens voor dat je bijvoorbeeld door slimme veredeling het ‘lekker-effect’ kan doen toenemen. Dan gaan mensen ook meer van die producten eten.’

Kunnen we in de toekomst ziekten genezen met voeding of voedingsstoffen?

‘Dat kan nu al bij ziekten die een oorzaak hebben in een ongezonde leefstijl. Denk aan het afremmen of zelfs omkeren van type 2 diabetes, door mensen af te laten vallen, gezonder te laten eten, meer te laten bewegen, et cetera. Ik zie ook kansen op het gebied van voeding in relatie tot hart- en vaataandoeningen en aandoeningen van het maagdarmkanaal. Ook bij mensen met reuma en multiple sclerose (MS) hebben we – binnen Voeding Leeft – voedingsinterventies gedaan. Die hadden weliswaar geen effect op het ziekteproces, maar de ervaren gezondheid en kwaliteit van leven van de patiënt ging er wel door vooruit. Dat is natuurlijk mooi!’

U gelooft niet in supplementen maar wel in complexe voedingsproducten?  

‘Ik zal het proberen te verduidelijken. De voedingswetenschap heeft zich in het recente verleden sterk gericht op individuele inhoudstoffen. Dat heeft geen spectaculaire resultaten  opgeleverd; we hebben geen gezondheidswinst geboekt door vitamines en dergelijke te gaan slikken. We moeten dus ‘andersom denken’; niet vanuit stoffen, maar vanuit whole foods. Neem deze karnemelk: waarin zitten de gezondheidseffecten van karnemelk? Alleen in calcium? Dat denk ik niet. Als ik nu al het water eruit haal en het extract overhou; wat heb ik dan? Geen supplement, want daar zit maar een enkele stof in. Het gaat om het geheel; de combinatie van stoffen en matrixeffecten. Daar moet de voedingswetenschap zich op gaan richten. Deze denkwijze kan ons heel veel leren als we er allemaal voor open staan. Altijd vanuit de gedachte: ik ben wetenschapper, dus ik weet het niet…’

‘We moeten ‘andersom denken’. Niet vanuit stoffen, maar vanuit whole foods. Het gaat om het geheel; de combinatie van stoffen en matrixeffecten’

‘Het is goed om voedingsstoffen in hun gezamenlijkheid te bekijken, zoals de systeembiologie dat doet. We hebben ons bijvoorbeeld lang gericht op de gezondheidseffecten van alleen calcium, terwijl we calcium en magnesium gezamenlijk met vitamine D moeten beschouwen. Wellicht leren we in de toekomst dat zelfs dit nog te beperkt is. Mechanismen zijn veel complexer dan we tot nu toe dachten. Daarom moeten we ons richten op de totale matrix van voedingsmiddelen. Het manco van het stofjesdenken kun je als volgt zien: als je bij een slechtlopende auto onder de motorkap kijkt en ziet dat de ruitensproeier leeg is, betekent dit niet dat de motor weer goed gaat lopen als je het reservoir bijvult. Zeker bij het menselijk lichaam moeten fysiologie, biochemie en gezondheid vanuit een groter geheel worden bekeken.’

Wat vindt u van de huidige discussies over gezond eten?

‘Wat ik jammer vind, is het hoge ‘welles-nietes’-gehalte bij deze discussies. Laten we wat relaxeder omgaan met voeding. Ook voedingswetenschappers moeten vaker hun mond houden, luisteren naar anderen, en niet vooral hun gelijk willen halen. Afzonderlijke studies hebben altijd hun beperkingen.’

Welke kansen ziet u op het gebied van preventie?

‘De basis voor de preventie van welvaartsziekten ligt bij kennis en vaardigheden en daarmee  bij goed onderwijs. Het kennisniveau is op dit moment erg laag. Als je mensen vraagt wat ongezond of gezond is, komen ze vaak niet veel verder dan een paar op zichzelf staande  ongezonde (‘foute’) en gezonde (‘goede’) producten. Men denkt tegenwoordig erg zwart-wit. Tot mijn grote frustratie is de kennis over gezond eten ook bij artsen zeer gebrekkig. Daar moet echt iets aan gebeuren, want zij kunnen mensen motiveren om gezonder te leven en een gedragsverandering bewerkstelligen. Dat betreft zeker niet alleen gezonder eten, maar de totale leefstijl. Dus ook: meer bewegen, goed slapen en minder stress. Lang niet iedereen weet dat verkeerd eetgedrag kan leiden tot serieuze gezondheidsproblemen op latere leeftijd.’

Zijn er nog meer manieren om mensen te verleiden tot gezonder eten?

‘Wat betreft preventie geloof ik ook echt in de gezonde omgeving of de gezonde stad. Ik ben liberaal, maar van mij mogen snoepautomaten verboden worden in ziekenhuizen en  scholen! Bij de Stichting Voeding Leeft – waar ik een groot fan van ben – vinden we dat het gezonde alternatief wel aantrekkelijk en lekker moet zijn. Eén van de uitgangspunten bij Voeding Leeft is: eet vers en zo min mogelijk bewerkt. Natuurlijk kun je niet zeggen dat bewerkt altijd slecht is, maar het werkt goed als praktische leidraad. Een ander uitgangspunt is dat je pragmatisch moet denken. Als je een omgeving inricht of gedragsverandering wil bewerkstelligen, moet het vol te houden zijn. Ik vind dat een omgeving moet stimuleren om te bewegen, bijvoorbeeld door liften achterin een gebouw te plaatsen en niet prominent bij de ingang.’

Bent u voorstander van de suikertax?

‘Ik ben in principe niet voor dwingende maatregelen. Over de suiker- en vettax hoor ik veel wisselende verhalen. De effectiviteit van zo’n extra belasting hangt onder andere af van de economische situatie. Als in Nederland een blikje cola 20 cent duurder wordt, zullen niet zoveel mensen het opeens laten staan. En als die 20 cent gewoon in de schatkist verdwijnt, levert het geen gezondheidswinst op. Daarnaast moet je dit soort maatregelen altijd op de weegschaal ‘dwang’ versus ‘stimuleren’ leggen. Ook al valt een deel van onze voeding onder genotsmiddelen, zoals snoep en alcohol, moet je alles toch in het juiste perspectief zien. Voeding met toegevoegde suiker is niet gezond, maar als je het vergelijkt met roken, is een keer een taartje eten echt niet slecht. Ik ben wel voor minder toegevoegde suiker, maar niet voor draconische maatregelen. Wat wel werkt is de gezonde wijk waarvan in Nederland verschillende voorbeelden zijn. Daar gebeurt het zonder dwang en door op meerdere factoren tegelijk in te zetten. Een groot draagvlak blijkt hierbij essentieel. Daarom moet er op scholen en thuis ruim aandacht worden besteed aan voeding en gezondheid. En niet alleen bij kinderen; ook de betrokkenheid van ouders is cruciaal voor zo’n gezonde wijk.’

Janneke Vreugdenhil: ‘Groenten zijn lékker’

Janneke Vreugdenhil Groente zijn lekker

Het eerste groentehapje van mijn zoon ging er grif in. Biologische worteltjes, door zijn moeder liefdevol gekookt en gepureerd. Ik was apetrots. Tot aan zijn tweede verjaardag at hij glunderend alles op wat ik hem voorzette, van asperges tot zuurkool. Hij was een fantastische eter. Totdat hij dat niet meer was. Van zijn tweede tot zijn vierde weigerde mijn modelkind elk vorm van groente. Wat ik ook probeerde om hem te overtuigen – “Hoe moet je anders een grote jongen worden?” – dat mondje bleef op slot.

Ik moest eraan terugdenken toen ik onlangs de resultaten van de Gezondheidsenquete/Leefstijlmonitor 2014 – 2016 bekeek. Daaruit blijkt dat bijna 6 van de 10 kinderen van 1 tot 12 jaar onvoldoende groente eten. Dat zijn op zichzelf natuurlijk cijfers waarvan u en ik niet enorm opkijken. Ondanks aanhoudende campagnes eten we allemaal, kind én volwassene, nog steeds minder groenten dan goed voor ons zou zijn. Maar wat ik wel opvallend vond aan het onderzoek: jónge kinderen, van 1 tot 4 jaar, blijken vaker voldoende groente te eten dan oudere kinderen. Ergens in zo’n jong leventje zit blijkbaar een omslagpunt, van groente-eter naar groente-hater, of op z’n minst groente-wantrouwer. Mijn zoon was geen uitzondering.

In een onderzoek onder kinderen van 3 tot 5 jaar aan de universiteit van Chicago is aangetoond dat wanneer ouders groenten aanprijzen, bijvoorbeeld door te zeggen dat je er sterker van wordt, kinderen er minder van eten. Volgens de onderzoekers komt dit omdat kinderen niet geloven dat voeding twee doelen kan dienen: iets kan niet gezond voor je zijn en ook nog lekker. Dat is helemaal niet zo onlogisch gedacht van die ukkies, toch? Ik ken in elk geval heel wat volwassenen die nog steeds zo redeneren. Wordt het daarom geen tijd om het woord gezond eens wat minder te benadrukken als het over groente gaat? Zouden we niet meer mensen, grote én kleine, over de streep kunnen trekken met het argument lekker?

Ik weet nog goed hoe ikzelf op een dag, de wanhoop nabij, besloot om de strijd met mijn kleuter een tijdje te staken. Ik zette weliswaar nog elke dag groente op tafel, maar drong er op geen enkele manier op aan dat hij het zou eten. Wat hij dus ook niet deed, die goochemerd. Intussen maakte ik die groente wel zo lekker mogelijk klaar en zag hij zijn ouders ervan genieten. En op een dag, een paar weken later, wilde hij zomaar spontaan iets van ‘dat groene’ proberen. Niet veel later at hij vrijwillig een halve komkommer. En toen hij zelfs de doperwtjes niet meer uit zijn pasta viste, wist ik dat het allemaal goed zou komen.

Janneke Vreugdenhil is culinair journalist en kookboekenauteur. Ze schrijft onder andere een wekelijkse kookcolumn voor NRC Handelsblad. In november verscheen haar meest recente boek ‘Altijd feest’.

Groente aanprijzen werkt averechts

Deze blog verscheen eerder als column in Voeding Magazine 4, 2017. Voeding Magazine ook elk kwartaal gratis ontvangen?  Wordt abonnee!

Esther van Etten: In 2018 gaan we allemaal voor… de Gouden Sportkantine

sportkantineHet belang van goede en gezonde voeding wordt steeds duidelijker. Neem nou groente: het dagelijkse advies om 250 gram groente per dag te eten krijgt terecht veel aandacht. Maar alleen vertellen dat veel groente goed is voor ons, is niet voldoende. Onze omgeving doet er ook toe!

Uit de voedselconsumptiepeiling blijkt dat we gemiddeld uitkomen op slechts 130 (!) gram groente per dag. Voor een flinke groep Nederlanders is het eten van dit gezonde goedje nog een hele klus. Zou de omgeving waarin we wonen, werken en sporten daarbij een bepalende factor zijn? Ik ben ervan overtuigd.

Op de werkplek: een kleiner aandeel ongezond

Een bureau of werkplek met fruitschaal en snoeptomaatjes stimuleert ons meer groente en fruit te eten. Vooral als er geen andere alternatieven neergezet worden. Zo simpel kan het zijn. Maar in de praktijk blijkt het lastiger. De één vindt het een goed initiatief, terwijl de ander het een enorme betutteling vindt. We moeten dus op zoek naar de gulden middenweg. Meer gezond, met een klein aandeel ongezonde opties die af en toe gegeten kunnen worden. In plaats van de ongezonde hap die nu ten alle tijden overal te koop wordt aangeboden.

In de sportkantine: broodje bal

Dat geldt ook voor de omgeving waarin we sporten en daar waar we na een sportuurtje nog even nazitten: de sportkantine. Je zou denken ‘waar gesport wordt, kun je ook gezond eten’. Niets blijkt minder waar. Veel sportkantines zitten nog in de frituur- en broodje bal-sfeer.

Wel een stijgende vraag naar gezond

Dat blijkt ook uit onderzoek van de NOS onder meer dan 2000 clubs, afgelopen september. Minder dan 1 op de 5 kantines bleek fruit te verkopen en de vette hap vult nog steeds de menukaart. Gelukkig is er wel een stijgende vraag naar meer gezonde producten in de kantine. Dat blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut en GFK. Ook het aanbod van gezond en ongezond zou volgens de ondervraagden gelijk moeten zijn. Verenigingsbestuurders zijn op de hoogte van die wens, maar weten vaak niet hoe ze er invulling aan moeten geven.

Goed voor de gezondheid én voor de verenigingskas

En dat is ook lastig, want de meeste kantines worden gerund door vrijwilligers. De vereniging wil hen niet opzadelen met “lastige” veranderingen. Alleen als het makkelijk is en praktisch kan. Daarbij moeten we niet vergeten dat de nieuwe gezonde snacks ook goed verkocht moeten worden. De opbrengst van de kantine is immers belangrijk voor de club en verenigingskas. Gezonde producten in de sportkantine krijgen, is dus een hele uitdaging. Maar één die we niet uit de weg moeten gaan!

Twee “Gouden” Sportkantines in Nederland

In Nederland hebben we sinds dit jaar 2 verenigingen met een “Gouden” Sportkantine-certificaat; in Rotterdam en Twello. In deze sportkantines worden sporters, supporters en medewerkers automatisch gestimuleerd om betere keuzes te maken. Alle sportclubs en -verenigingen in Nederland zouden deze  kleur moeten gaan bekennen. Vind je ook dat de omgeving waar gesport wordt gezonder moet worden? Neem zelf het voortouw en ga samen aan de slag! Kleine veranderingen in het assortiment zijn helemaal niet moeilijk toe te passen en kunnen het startsignaal zijn voor grootse prestaties.

Een mooi streven voor 2018: de gouden sportkantine!

Yneke Kootstra: ‘Het is wit en het viert altijd feest’

yneke kootstra het is wit en het viert altijd feest

 

Wat hebben appeltaart, champignonsoep en quiche met elkaar gemeen? En Irish coffee en heel veel soorten ijs? Denk aan het ingrediënt waarmee ook soep zachter wordt van smaak en elke saus lichter van kleur. En waarmee de aardbeien van Wimbledon zo beroemd werden.

Het antwoord is natuurlijk: room! In al haar soorten en smaken; van slagroom tot zure room.  Maar room heeft ook een slecht reputatie. Een toefje of lepel room bevat relatief veel calorieën en zit vol met het verkeerde verzadigde vet. En alle bovenstaande gerechten kunnen best zonder room. Stel je maakt een gezond en slank courgettesoepje? Dan ‘verpest’ je het toch met room?

Dat toefje slagroom is niet de boosdoener

Ondanks de huidige trend van koolhydraatarme diëten waarin je ruimschoots vet mag nuttigen, blijft de gemiddelde Nederlander het toefje slagroom op de appeltaart weigeren als ze op de lijn letten. Op het terras na het fietsen maak ik het regelmatig mee. Heel gek. Natuurlijk kun je beter een volkorenbroodje oude kaas pakken na een lange rit. Maar als je een keer voor de appeltaart gaat dan is dat toefje slagroom niet de boosdoener. Met 300 kcal is appeltaart al een flinke caloriebom. Dan voegt een toefje slagroom uit de spuitbus maar 30 kcal toe. (Oké, mijn toef voegt 60 kcal toe)

Een scheutje room voor een kerstwaardig voorgerecht

De appeltaart wordt namelijk pas echt feestelijk met een toef slagroom. De knapperig harde korst, de rinse appel, de zoete rozijnen, ze worden nog lekkerder met het romig zoete van de slagroom. En van dat slanke courgettesoepje maak je met een scheutje room een kerstwaardig voorgerecht. De smaak van courgette wordt opgehaald en het mondgevoel romiger.

Het is niet iedere dag feest. Gelukkig niet. Ik hoef ook niet iedere dag room door de saus of slagroom op mijn vla. Maar als er wel een goede reden is om wat te vieren, zal ik de slagroom niet laten staan. De appeltaart trouwens ook niet…

Aliëtte Jonkers: ‘Wetenschap is geen tombola!’

Deze blog van Aliëtte Jonkers verscheen eerder als column in Voeding Magazine 3, 2017.

Voeding Magazine ook gratis ontvangen?

cartoon wetenschap is geen tombola

Soms lijkt het wel alsof al het voedingsonderzoek in een tombola zit: zo’n loterij die altijd uitkeert. Bedenk een hypothese, koppel er een Verschrikkelijke Uitkomst aan vast – de dood doet het altijd goed – en hop: altijd prijs. En die prijs is: grote vette chocoladeletters in de media.

Het zwakke punt van veel voedingsonderzoek is dat er meestal geen oorzaak en gevolg is aan te tonen en dat de opzet van de studies vaak matig is. Gelukkig hebben we nog vooraanstaande medische tijdschriften, hoor ik u denken, die geen flutonderzoekjes publiceren. The Lancet, bijvoorbeeld, de nummer 2 in de wereldranglijst van topmedische journals.

Dat tijdschrift publiceerde onlangs de PURE studie, naar de gezondheidseffecten van koolhydraten versus vet. Dat onderwerp levert altijd ronkende krantenkoppen op. Zo ook nu: ‘Eet minder koolhydraten, dan leef je langer’, kopte Foodlog, en ‘Low-fat diet could kill you, major study shows’, schreef The Telegraph.

Toegegeven, de PURE studie levert interessante informatie op. Een dieet met 60 procent koolhydraten bleek geassocieerd met een hoger risico op overlijden dan een eetpatroon met weinig koolhydraten. Waar weinig media over berichtten, is dat dit onderzoek vooral iets zei over de gevolgen van sociaaleconomische ongelijkheid. De observationele studie vergeleek gezondheidsuitkomsten uit lagelonenlanden met die uit rijke, westerse landen. Terwijl we al geruime tijd weten dat mensen met weinig geld minder kunnen besteden aan voeding van hoge kwaliteit, een slechtere toegang hebben tot zorg én zij er ook op andere gebieden een ongezondere leefstijl op nahouden.

De onderzoekers begingen daarnaast een klassieke doodzonde: ze spraken over relatieve risico’s en noemden geen absolute cijfers. Het klinkt indrukwekkend als je stelt dat mensen die driekwart van hun dieet aan koolhydraten besteden 28 procent meer kans hebben op een vroegtijdige dood. Maar als je dit vertaalt naar absolute cijfers, wordt het al snel minder spannend. Bij een absoluut risico van 1 procent om te overlijden, zouden minder koolhydraten dat risico verlagen naar 0,8 procent. Interessant, maar wel een stuk minder alarmerend.

Heeft The Lancet gefaald? Nou nee, laten we alsjeblieft geen studies verbieden die provocatief en gedurfd zijn: die kunnen ons naar nieuwe hypotheses leiden. Het betekent wel dat we voedingsonderzoek nóg kritischer moeten lezen. En dat wij wetenschapsjournalisten het aan onze lezers verplicht zijn om de haken en ogen van zo’n studie te benoemen. We moeten uitleggen dat wetenschap cumulatief werkt en zich alleen kan ontwikkelen als nieuw onderzoek voortbouwt op bestaand onderzoek. Én als nieuwe studies ook onontgonnen terrein exploreren, zodat de wetenschappelijke kennis toeneemt. Want al lijkt het soms zo voor de buitenwacht: wetenschap is geen loterij.

Aliëtte Jonkers is medisch journalist en schrijft voor onder meer de Volkskrant, Nursing, Arts & Auto, Plus Magazine, het Longfonds en zorgveilig.nl.

Michelle van Roost: ‘Waarom voedingsbeleid het ouders en school zoveel makkelijker kan maken’

blog michelle van roost waarom voedingsbeleid het ouders en school zoveel makkelijker kan maken

Het nieuwe schooljaar is begonnen. En de start van een nieuw jaar is een mooi begin voor gezondere gewoontes. Zo dacht een basisschool in Tilburg er ook over en startte na de schoolvakantie met een voedingsbeleid waarin water en fruit de norm zijn geworden.

Dit voedingsbeleid had naast voorstanders ook felle tegenstanders. De lokale media bracht het leed in beeld van kinderen die geen water lusten en van ouders die hun kinderen geen pakjes sap en boterkoek meer konden toestoppen. Al snel volgden polls op social media over wiens verantwoordelijkheid het écht is, dat eten en drinken op school. Het onderwerp leeft kennelijk onder veel ouders.

Geen voedingsbeleid… maar wel een ‘fruitdag’

Bij ons op school hebben ze bewust geen voedingsbeleid. De school vindt het namelijk expliciet de verantwoordelijkheid van de ouders. Maar is dat eigenlijk wel zo? Met open vizier ging ik dus de eerste schoolweken in. Ondanks het feit dat de school geen voedingsbeleid had, werd schoolbreed toch een ‘fruitdag’ geïntroduceerd. Elke dinsdag moest ook mijn kind voortaan fruit meenemen als pauzehap. En inderdaad, de eerste dinsdag hadden ze allemaal fruit mee. Waarop de juf besloot om dat gewenste gedrag de volgende dinsdag te belonen met een traktatie. En dus mochten de kinderen de volgende dinsdag juist géén fruit meenemen. Vast goed bedoeld, maar waarom bepaalt de juf eigenlijk wat mijn kind als pauzehap krijgt? En waarom een extra beloning voor een gewoonte die voor veel kinderen heel normaal is? Dan liever een helder beleid.

Geen voedingsbeleid… en dus snoep mee op schoolreisje?

In week twee werd het schoolreisje georganiseerd. Onze school heeft uitdrukkelijke wensen voor ouders over het drinken wat kinderen meekrijgen (4 pakjes drinken, later gecorrigeerd door een fles water en twee pakjes). Over eten wordt niet expliciet gecommuniceerd. Snoep wordt besproken in de klas met de kinderen; of ze liever geen of weinig snoep mee willen nemen. Maar die boodschap bereikt niet alle ouders en het is geen beleid. Dus gaat het ene kind zonder snoep op schoolreis, de andere met meerdere zakjes en die deelt dat vrolijk uit.

Geen voedingsbeleid… en dus een stroopkoek als beloning

Als ouder heb je geen idee wat je kind op school allemaal toegestopt krijgt, zelfs door de leerkracht. Sommige leerkrachten vinden traktaties die zij krijgen van de kinderen namelijk te groot. Ze eten het liever niet allemaal zelf op, en geven het daarom weg aan de kinderen, bijvoorbeeld als beloning. In de eerste week kregen twee kinderen die een foutje in de lesstof hadden ontdekt twee kanjer stroopkoeken als beloning, vlak voor de lunch. De andere 28 kinderen in die klas keken toe. Hoe pedagogisch verantwoord is het om te belonen met snoep? En waarom nét voor de lunch? Maar als ouder kun je er niets mee, want er is geen beleid op.

Voedingsbeleid: makkelijk voor school en ouder

Als ouder heb je vooral de verantwoordelijkheid op papier. Je geeft ze wat gezonds mee en hoopt dat dat erin gaat, zonder te veel extra’s. En dat laatste is nu juist de verantwoordelijkheid van de school. Een gedegen voedingsbeleid kan het ouders en school zoveel makkelijker maken. Met zo’n beleid stel je heldere grenzen over wat je als school gezond en passend vindt binnen een gezonde opvoeding.

Een goed voorbeeld Zo’n beleid hoeft niet lastig of betuttelend te zijn. Het kan ook ouders ontzien. Neem nu het voorbeeld van de Yendarra School uit Auckland. Die school besloot tien jaar geleden door de school heen waterfonteinen te plaatsen. Kinderen daar hoeven geen drinken meer mee te nemen, op elk moment van de dag kunnen ze hun flesje vullen. Niet alleen makkelijk, ook heel gezond. De waterfonteinen blijken goed tegen overgewicht en heel goed voor de tanden. Op de Yendarra School is het aantal gaatjes in tanden van kinderen met 40% gedaald. En er werden minder tanden getrokken dan op vergelijkbare scholen in de buurt.

Zelf bepalen wat je kind krijgt

Ik ben benieuwd naar vergelijkbare cijfers van de scholen uit Amsterdam, waar waterdrinken ook al langere tijd de norm is. En ondertussen maak ik me hard voor een voedingsbeleid op mijn school. Want met duidelijke richtlijnen kun je als ouder écht zelf bepalen wat je je kind aanbiedt.

 

michelle_van_roost_voedingsjungleMichelle van Roost is levensmiddelentechnoloog (WUR) met een brede interesse in voeding en gezondheid. Als BGN-gewichtsconsulent, gespecialiseerd in Kind & Gezin weet ze wat er speelt bij consumenten, maar heeft tegelijkertijd met haar werkervaring een brede kijk op de voedingsmiddelenindustrie. Samen met Manon van Eijsden leidt ze Voedingsjungle. De naam is een knipoog naar hun missie: mensen – van consument tot bedrijfsleven- helpen hun weg te vinden in het oerwoud van voedingsadviezen. Michelle is nieuwsgierig, ondernemend en volgt de voedingswetenschap op de voet. En met 3 jonge kinderen weet ze wat voor uitdaging het kan zijn om binnen een druk gezins- en werkleven een gezonde leefstijl na te streven.

Yneke Kootstra: ‘Mijn zomerhit? Zelfgemaakte ijskoffie!’ (Koffie: deel 2)

icecoffee3Ik heb het graag over koffie. Dat kan ik ongestraft doen want het laatste nieuws op voedingsgebied is dat je langer blijft leven van een paar koppen koffie per dag. Mijn grootste ontdekking deze zomer is de ‘cold brewed coffee’. Een fantastisch ongezoet zomerdrankje en heel makkelijk zelf te maken.

Als koffieliefhebber én groot-zuivelgebruiker vind ik de combinatie koffie met melk onweerstaanbaar. Melk zwakt het bittere iets af en voegt naast romigheid een klein zoetje toe. De cappuccino is behoorlijk ingeburgerd, maar de keuze in koffie met melk wordt steeds groter. Afgelopen zomer heb ik de ‘cortado’ ontdekt. Een espresso met een klein beetje melk. Schijnt Spaans te zijn en is heerlijk. Net wat hipper en volwassener (haha, dat denk ik dan) dan een cappuccino.

Cold Brewed

Maar mijn grootste ontdekking deze zomer is de ‘cold brewed coffee’. Een hippe cliënt van mij (en Italiaan, dat is als het om koffie gaat relevant) kwam met een recept van deze koud getrokken koffie. En ik wil je mijn zomerhit niet onthouden. Mijn eigen ‘koude koffie’ werd een mix van diverse recepten. Met een cafetière (doordrukkoffie) achteruit de kast (een hit van twintig jaar terug) ben ik aan de slag gegaan. De recepten drongen aan op goede bonen die je zelf grof maalt. Ik heb geen koffiemolen en heb als nuchtere Hollander een flinke laag (50-60 g) grove maling van lands grootste roodmerk in de cafetière geschept. Daarop een halve liter water, zilverfolie erop en dan een dag in de koelkast. De volgende dag het deksel erop en de koffie naar beneden duwen. Net zo eenvoudig als bonen in de week zetten. De koude koffie giet ik in een fles die als voorraadje weer de koelkast in gaat.

IJskoffie

In zo’n fles ijskoffie zit koffie die erg sterk is en net wat anders smaakt als gewone koffie. Doordat de koffie niet verhit wordt is de smaak minder bitter en smaakt het meer zoals koffiebonen die je uit het pak tussen je tanden vermaalt. Lekker! Maar het wordt overheerlijk wanneer je zuivel toevoegt. Mijn ideale ijskoffie-recept bestaat uit koffie uit de zelfgemaakte fles en een half deel volle melk. Je kunt er nog wat ijsklontjes in doen voor het fijne getinkel. De smaak van de ijskoffie gaat richting de commerciële merken die je op pompstations kunt krijgen. Maar dan ongezoet en met veel meer koffiesmaak. Ik vind het zo lekker dat ik alleen daarom al hoop op een lange nazomer…..