Catherine de Jong: ‘Orthomoleculaire voedingsadviezen: geen oplossing maar een probleem’

”Nederland kent vele prominente voedingswetenschappers en onze universiteiten staan bekend om hun goede onderzoek naar voeding. We hebben diëtisten die na een degelijke HBO-opleiding dieetadvies geven op basis van wetenschappelijke kennis. Soms gaan diëtisten de mist in zoals te zien was bij RTL Late Night met Humberto Tan waarin vegatutjes (ooit opgeleid tot diëtist) beweerden dat een ei de menstruatie van een kip is. Ze kregen veel kritiek op hun veganistische voedingsadviezen, onder andere van hun eigen vereniging NVD.

Het kan erger. Er zijn mensen die een cursus doen van een aantal dagen en zich vervolgens orthomoleculair therapeut noemen, of deskundige orthomoleculaire suppletie of vitaliteitscoach. Het stelt weinig voor, een vooropleiding is meestal niet vereist. Het zijn opleidingen die in de praktijk steevast resulteren in het advies om voedingssupplementen te gebruiken. Supplementen die vaak direct bij de behandelaar zijn aan te schaffen.

Er is geen wetenschappelijke onderbouwing voor de orthomoleculaire zienswijze. Voedingshoogleraar Frans Kok, epidemioloog Luc Bonneux en het Voedingscentrum zijn het roerend met elkaar eens: orthomoleculaire voedingsadviezen zijn niet zinvol en het innemen van voedingssupplementen is, enkele uitzonderingen daar gelaten, niet nuttig. Toch wemelt het van de praktijken waar orthomoleculaire voedingsadviezen worden gegeven. Die recente tv-uitzending waarin het gebruik van supplementen niet zinvol werd genoemd zal waarschijnlijk de verkoop van supplementen niet drukken.

Op de Nationale Gezondheidsbeurs die begin februari 2019 in Utrecht werd gehouden, stond een orthomoleculaire goeroe (naam bekend bij de redactie) te vertellen wat hij zelf dagelijks at. Mijn eerste indruk was: hij lijdt aan orthorexie, de neiging om dwangmatig en overdreven met gezonde voeding bezig te zijn. Daar zit ook mijn grote zorg als het om orthomoleculaire voedingsadviezen gaat. De strenge voedingsadviezen leiden tot stress. De adviezen zijn niet alleen dieettechnisch vreemd en niet onderbouwd, ze zijn ook moeilijk vol te houden. Dit leidt tot angst dat de beloofde gezondheidswinst niet zal worden bereikt.

Het lijkt mij een mooi terrein van onderzoek voor psychologen. Hoe zit dat met de stress en angst die gepaard gaat met het moeten of willen voldoen aan strenge voedingsvoorschriften? Wat voor lange termijneffect heeft het herhaaldelijke schuldgevoel als er gezondigd is tegen de regels? We weten inmiddels veel over anorexia nervosa en andere eetstoornissen. Maar wat weten we over orthorexie? Hoe vaak komt dat voor? En spelen de voedingsadviezen van orthomoleculaire behandelaars hierbij een rol? Is een orthomoleculair behandelaar voldoende opgeleid om eetstoornissen te herkennen en te behandelen?

Ik hoop van harte dat wetenschappers zich gaan verdiepen in de gevolgen van orthomoleculaire voedingsadviezen. We leven in een wereld waar gezond voedsel in overvloed aanwezig is. De kennis over wat gezond eten is, kan ongetwijfeld beter. Diëtisten geven prima adviezen over voeding. Maar als het over orthomoleculair gaat, wil ik graag het overtuigende bewijs geleverd zien en uitgezocht hebben wat de gezondheidsrisico’s zijn en wel zo overtuigend dat ook Frans Kok, Luc Bonneux en het Voedingscentrum erachter kunnen staan.”

Catherine de Jong is anesthesioloog, verslavingsarts en intensivist en is secretaris van de Vereniging tegen de Kwakzalverij (VtdK).

Dr. Berber Vlieg: ‘Bij allergie werkt optimale voeding waarschijnlijk preventief en therapeutisch’

Dr. Berber Vlieg

 

Ze wordt in Nederland gezien als dé dieetexpert op het gebied van voedselallergie. Dr. Berber Vlieg heeft haar eigen visie ontwikkeld op de relatie tussen voeding en het ontstaan en beloop van voedselallergie en andere allergische ziekten zoals astma en eczeem bij zuigelingen, kinderen en volwassenen. Voeding is volgens haar van grote invloed op het darmmicrobioom en het immuunsysteem.

Tekst: Angela Severs | Foto: Michel Campfens

Dr. Berber Vlieg was in 1987 één van de eerste diëtisten die zich specialiseerde in voedselallergie. Inmiddels heeft ze als gepromoveerd diëtist-onderzoeker 65 wetenschappelijke publicaties op haar naam staan en al ruim dertig jaar een eigen praktijk voor voedselovergevoeligheid, nu samen met andere collega’s. Nog steeds behandelt ze één dag in de week zelf patiënten in haar praktijk. Daarnaast doet Vlieg onderzoek bij de afdeling Kindergeneeskunde in het OLVG ziekenhuis in Amsterdam en bij de Hanzehogeschool Groningen. Ze is er heilig van overtuigd dat er met voeding veel winst is te behalen bij een voedselallergie: ‘Het elimineren van voedselallergenen is natuurlijk eerste vereiste bij de behandeling van voedselallergie. Maar minstens zo belangrijk is het om daarna de voeding “te restaureren” ofwel volwaardiger te maken en om te buigen naar een gezonder voedingspatroon.’ Het onderzoek hiernaar staat nog in de kinderschoenen, maar in de praktijk ziet Vlieg dat mensen met een voedselallergie ervan opknappen: ‘Ze voelen zich fitter en ervaren minder algemene klachten als darmklachten, hoofdpijn en moeheid. Als er bij de dieetbehandeling alleen gefocust wordt op het weglaten van voedingsmiddelen, komen de klachten op lange termijn vaak weer terug. Mensen komen dan in een neerwaartse spiraal terecht met op termijn toenemende klachten.’ Dat een gezonde voeding effect heeft bij een voedselallergie is volgens Vlieg eigenlijk heel logisch: ‘Een voedselallergie is een reactie van het immuunsysteem, met als co-morbiditeit chronische inflammatie, astma, hooikoorts, eczeem en darmklachten. Dat is vaak het gevolg van een lage-graads-ontsteking en verstoring van de permeabiliteit van de huid en de darmen. Een gezonde voeding kan het immuunsysteem en het darmmicrobioom versterken. Daarom kun je met voeding veel invloed uitoefenen op het ontstaan en beloop van een voedselallergie. We onderzoeken nu of patiënten met gezonde voeding minder gevoelig worden voor pinda en of het de ernst van de symptomen vermindert. Ook zou het de kans kunnen verkleinen op de ontwikkeling van andere allergieën. Verder verbetert het de groei bij kinderen en de kwaliteit van leven in het algemeen.’

‘Een gezonde voeding kan het immuunsysteem en het darmmicrobioom versterken’

Dr. Berber Vlieg portret

Anti-inflammatoire voeding

Waaruit bestaat een gezonde voeding volgens Vlieg? ‘Het is meer dan een optelsom van nutriënten en het halen van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden’, stelt Vlieg. ‘Gezonde voeding kun je van verschillende kanten benaderen. Van oudsher werd vooral gekeken naar nutriënten en tegenwoordig meer naar voedingsmiddelen en voedingspatronen. Nog nieuwer is het kijken naar de mate van bewerking. Denk aan verse en minder bewerkte producten. Dat gaat verder dan de Schijf van Vijf. Het sluit meer aan bij de visie van bijvoorbeeld PuurGezond. Vroeger werd gedacht dat hulpstoffen de oorzaak waren van voedselallergie, maar dat is nooit aangetoond. Toch denk ik wel dat bewerkte producten een nadelig effect hebben op de darmmucosa en lagegraadsontsteking. De eerste aanwijzingen daarvoor komen nu ook uit wetenschappelijk onderzoek. Zo zouden emulgatoren bij muizen de darmintegriteit verstoren.’ In een optimale voeding passen ook meer ontstekingsremmende omega-3 vetzuren uit bijvoorbeeld vis en minder ontstekingsbevorderende omega-6 vetzuren uit bijvoorbeeld margarine en zonnebloemolie. ‘Mijn praktijkervaring is dat mensen met eczeem baat hebben bij een hogere omega-3:omega-6 verhouding in de voeding.’ Voor de mucosale afweer is vitamine A heel belangrijk. Vlieg: ‘Volle zuivel en eieren zijn daarvan belangrijke bronnen. Daarbij heb ik een voorkeur voor diervriendelijke producten, omdat dat gunstig is voor de vetzuursamenstelling. Denk aan een hoger gehalte van CLA – geconjugeerd linolzuur – waar aanwijzingen voor zijn dat het ontstekingsremmend is. Daarbij moeten we dan weer niet vergeten dat we veel plantaardig en vezels moeten eten, want dat is weer gunstig voor het microbioom en de algehele gezondheid. Ook een goede verhouding tussen macronutriënten is daarbij essentieel met vooral niet teveel eiwit en verkeerde vetten.

‘De rol van voeding bij de preventie en behandeling van voedselallergieën is nog enorm ondergewaardeerd’

Microbiële gehalte van voeding

Naast de mate van bewerking van voedingsmiddelen speelt volgens Vlieg nog iets een rol: het microbiële gehalte van voeding. Vlieg noemt het een vergeten voedingsdeterminant die wellicht grote invloed heeft op het darmmicrobioom: ‘De laatste 10 jaar weten we dat het darmmicrobioom essentieel is voor een gezonde ontwikkeling van het immuunsysteem in de eerste 1000 dagen van het leven. We weten al langer dat opgroeien op een boerderij bewezen preventief is tegen een allergie. Kinderen staan dan bloot aan meer omgevingsmicroben. Maar vlak ook niet uit dat deze kinderen vaker rauwe melk drinken, waardoor ze meer micro-organismen als bacteriën, gisten en schimmels via de voeding binnenkrijgen. Tegenwoordig eten we steeds meer sterk bewerkte en kant-en-klare voedingsmiddelen. In tegenstelling tot verse en onbewerkte voedingsmiddelen zitten daarin veel minder micro-organismen en dat lijkt nadelig voor het darmmicrobioom.’ Uit steeds meer wetenschappelijk onderzoek blijkt dat blootstelling aan bacteriën zorgt voor immuunstimulatie in de darmen. Volgens Vlieg zou het microbiële gehalte van voeding wel eens een van de geheimen kunnen zijn waarom verse

en onbewerkte voedingsmiddelen zo gezond zijn: ze bevatten meer micro-organismen. Vlieg noemt als voorbeeld sinaasappelsap: ‘Als je dat drinkt uit een net geopend pak, zitten er amper micro-organismen in. Pers je zelf een sinaasappel uit, dan krijg je niet alleen meer vezels binnen, maar ook bacteriën, gisten en schimmels.’ Samen met Wageningen University & Research heeft Vlieg onderzoek gedaan naar het microbiële gehalte van voeding van volwassenen en kinderen. De publicatie is in de maak, maar Vlieg kan al wel melden dat er een ontzettend grote variatie zit in het aantal micro-organismen dat we in Nederland dagelijks binnenkrijgen: ‘Het microbiële gehalte varieerde in onze studie van 105 tot 1011 micro-organismen. Een voeding met een hoog gehalte bevat dus miljoen keer zoveel micro-organismen dan een voeding met een laag gehalte.’ Een hoog microbiële voeding bestaat uit veel verse, rauwe, onbewerkte en gefermenteerde producten en zelfbereide maaltijden (zie kader).

Effect gezonde voeding bij voedselallergie

Vlieg denkt dat een voeding met een hoog microbieelgehalte een gunstig effect heeft op klachten bij voedselallergie en het voorkomen van nieuwe allergieën. Ze zou heel graag willen onderzoeken wat de invloed is van het microbieelgehalte van de voeding op voedselallergie bij kinderen en heeft daarvoor een subsidieaanvraag lopen. Het microbieelgehalte van de voeding wordt al meegenomen in een lopend onderzoek bij kinderen met pinda-allergie. Hierbij wordt onderzocht wat de invloed van de samenstelling van voeding is op de drempelwaarde waarbij klachten ontstaan. Ook kijkt men naar de samenstelling van het microbioom in de darmen en de mond van kinderen met een pinda-allergie. De onderzoekers analyseren nu alle resultaten van dat onderzoek. Ook wordt er in een studie naar borstvoeding gekeken naar de invloed van micro-organismen uit voedsel. Vlieg: ‘In deze studie, de Synbio-Breast studie, wordt bij allergische moeders gekeken of er een verband bestaat tussen de micro-organismen en vezels in haar voeding en de micro-organismen en oligosacchariden in haar borstvoeding. Deze laatste stoffen zijn belangrijk voor allergiepreventie bij haar kind.’

‘Het microbiële gehalte zou een van de geheimen kunnen zijn waarom verse en onbewerkte voedingsmiddelen zo gezond zijn’

Eosinofiele oesofagitis

Onlangs werden ook de resultaten gepubliceerd van een onderzoek naar de invloed van voeding bij eosinofiele oesofagitis. Dit is een chronische ontsteking van de slokdarm die zeer waarschijnlijk wordt veroorzaakt door een allergische reactie. Eosinofielen zijn afweercellen die voorkomen bij een allergie. Bij een eosinofiele oesofagitis zijn er veel van dit soort cellen aanwezig op de plek van de ontsteking. Eosinofiele oesofagitis komt om onduidelijke redenen steeds vaker; de huidige prevalentie is 13-49 patiënten per 100.000 mensen. Het komt zowel bij volwassenen als kinderen voor en gaat gepaard met problemen met het doorslikken van voedsel en passageklachten. De diagnose kan worden vastgesteld door middel van een endoscopie van de slokdarm. Vlieg: ‘Dit is één van de nieuwe ziektebeelden van een voedselallergie. Zo’n 65 procent van deze patiënten reageert goed op een dieet waarin melk, ei, gluten en soja zijn weggelaten. In ons onderzoek hebben we bij 34 volwassen patiënten gekeken wat de relatie is tussen hun voeding en de ernst van de ziekte. Een gezonde voeding bleek duidelijk gepaard te gaan met minder ontstekingen en betere integriteit van de slokdarm.’1 Gunstige factoren in de voeding waren een hoge inname van vezels, ijzer, (gefermenteerde) zuivel en soja en een trend voor magnesium en vitamine A. Vlieg: ‘Het lijkt tegenstrijdig dat we gunstige effecten hebben gevonden voor zuivel en soja, terwijl dat ook triggers zijn die klachten kunnen uitlokken bij eosinofiele oesofagitis. De patiënten hadden de ziekte nog niet zo lang en we denken dat vooral gefermenteerde zuivel en volle zuivel gunstig zijn vanwege de gehaltes aan micro-organismen en vitamine A.’ Ongunstige factoren in de voeding waren fosfor, omega-6 rijke olie, bereidingsvetten en een trend voor een hoge eiwit inname. Vlieg: ‘Omega-6 vetzuren als linolzuur zitten in zonnebloemolie, roerbakolie en margarines en staan bekend om hun ontstekingsbevorderende eigenschappen. Fosfor en eiwit zitten vooral in dierlijke producten.’

‘Omega-6 vetzuren als linolzuur staan bekend om hun ontstekingsbevorderende eigenschappen’

Vroege introductie van allergenen

Voeding heeft niet alleen een belangrijke rol bij de behandeling van voedselallergie, maar ook bij de preventie ervan. Het belang van een vroege introductie van voedselallergenen is daar een goed voorbeeld van. Vlieg: ‘Een voedselallergie ontwikkelt zich als er geen orale tolerantie wordt opgebouwd op jonge leeftijd. Blootstelling aan voedselallergenen is daarvoor nodig.’ Vlieg is dan ook groot voorstander van het nieuwe schema om vooral pinda vroeg te introduceren bij zuigelingen met matig tot ernstig eczeem, die een hoog risico op voedselallergieën hebben. Het gunstige effect van vroege introductie van bijvoeding laat volgens Vlieg goed zien hoe groot de impact van voeding kan zijn: ‘De rol van voeding bij de preventie en behandeling van voedselallergieën is nog enorm ondergewaardeerd. En dat terwijl een goed voedingspatroon sterk kan bijdragen aan het reduceren van allergieën’.

Figuur 1. Voeding heeft invloed op het microbioom en daarmee op het immuunsysteem, de ernst van de allergieklachten en op het algemene welbevinden.


Referentie

  1. de Kroon MLA et al (2018) The relationship of habitual diet with esophageal inflammation and integrity in eosinophilic esophagitis. Allergy doi: 10.1111/all.13695 [Epub ahead of print]
  2. Vlieg-Boerstra B (2017) New dietary approaches to food allergy. Pan European Networks: Health 02: 16-17

Janet Noome: ‘Andere agenda’s dan gezondheid’

Template Zuivel en Gezondheid - Cartoon Zuiver plantaardig

 

We worden overspoeld met informatie over klimaatverandering en de rol die menselijk handelen daarbij speelt. In die maalstroom duikt opeens “plant based” op als een gezonde voeding die de toename van de wereldbevolking tot 2050 probleemloos mogelijk maakt zonder klimaatverandering. Veel minder of helemaal geen vlees, eieren en beperkt zuivel is het mantra en als extra argument wordt rood vlees genoemd als medeveroorzaker van diabetes type 2. Het verzadigde vet in dierlijke producten zou heel ongezond zijn. Deze beweringen zijn over vlees onduidelijk en over verzadigd vet zelfs onjuist. Sterker nog: verzadigd melkvet heeft juist een aantoonbaar beschermende werking ter voorkoming van diabetes type 2.

Als eerstelijns diëtist geef ik voedingsadviezen aan cliënten die vaak ook patiënt zijn. Diabetes type 2, hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten komen steeds meer voor. Aandoeningen die veelal direct te herleiden zijn naar metabole ontregeling veroorzaakt door insulineresistentie. Wat al mijn cliënten/patiënten willen is een betere gezondheid. Daarom staat gezondheid en gezonde voeding voor mij centraal. Wat gezonde voeding dan is, verschilt per cliënt en de diëtist levert daarbij maatwerk. De fysiologie van de mens hoort leidend te zijn en een hard gegeven is dat de mens omnivoor is. Als je ervoor kiest geen dierlijke producten te eten dan kan dat en het is te respecteren. Voedingssupplementen zijn dan echter onvermijdelijk om tekorten te voorkomen. Die keuze is een andere agenda.

Nu het besef doordringt dat zwaar bewerkt eten (pakjes, zakjes, kant-en-klaar) veel te veel suiker, geraffineerde koolhydraten en bewerkte oliën bevat, verzet de “processed food industry” de bakens van suiker, koolhydraten, vet naar eiwit. “Vegan” wordt het nieuwe vinkje en planten de nieuwe koeien: als er maar geen dierlijk bestanddeel in zit, is het goed. Nieuwe rondes, nieuwe kansen voor de Unilevers en Nestlé’s van deze wereld. Gezond? Nee. Handel? Ja.

Hierbij staan andere agenda’s centraal dan die van de gezondheid van de mens.

In míjn agenda staan afspraken met mensen die gezonder willen worden door goed te eten. Onze omnivore fysiologie en wat we van nature gegeten hebben tijdens de evolutie tot wat we nu zijn, moeten daarbij volgens mij het uitgangspunt zijn. Elke dag vlees hoeft niet, maar het rigoureus schrappen van dierlijk eiwit is niet persé gezonder. En die wereldbevolking dan? Dat is een andere agenda die verder moet kijken dan 2050. En de klimaatverandering? Die discussie wordt gevoerd, maar ook dat is een andere agenda. Het mixen van agenda’s met onzuivere argumenten leidt echter tot compromissen die ten koste van onze gezondheid kunnen gaan. We weten waar de verzadigd vethysterie uit de jaren 60-70 van de vorige eeuw toe geleid heeft.

Janet Noome is diëtist en is werkzaam in een huisartsengroepspraktijk in Emmen. Eén van haar aandachtsgebieden is diabetes type 2.

Janet Noome is diëtist en is werkzaam in een huisartsengroepspraktijk in Emmen. Eén van haar aandachtsgebieden is diabetes type 2.

 

 

 

 

 

 

 

Huib Stam: ‘De keten van uitleg’

 

Wie uit liefhebberij of beroepsmatig de ontwikkelingen in de voedingswetenschappen volgt, zal zich niet gauw vervelen. Echt groot nieuws is er zelden. Wel veel klein nieuws, nepnieuws en oud nieuws. Groot nieuws blijkt later vaak nepnieuws en oud nieuws was al geen nieuws. Altijd is er wel ergens commotie over.

Verder is er beschaafd nieuws en overdreven nieuws. De publicaties in gezaghebbende internationale vakbladen over gerandomiseerde, dubbel geblindeerde onderzoeken, of over studies met enorme cohorten van meegroeiende proefpersonen, hebben doorgaans een beschaafde, want academische toon. Als de ‘bewijzen’ nét aan significant zijn, dan zal dat ook bescheiden opgeschreven worden. Slagen om de arm, bias hier, confounder daar. Altijd wordt in de laatste zinnen aangedrongen op grondig vervolgonderzoek.

Maar wat staat er in de krant en op het blog? ‘Chocola beter dan seks’. ‘Broccoli voorkomt prostaatkanker’. ‘Suiker voedt kankercellen’. ‘Nederlanders het langste volk door de melk’.

Je zou het de ‘keten van uitleg’ kunnen noemen. Hoe kom je van ingewikkelde, specialistische en ‘voorlopige’ bevindingen naar heldere taal voor de krant- of bloglezer? En belangrijker: hoe vertaal je experimentele en cijfermatige uitkomsten naar voedingsadviezen voor het publiek? Hoe verdedig je met autoriteit dat de Officiële Aanbeveling van wat gezond eten is in feite gebaseerd is op flinterdun, indirect en statistisch bewijs, en op z’n best een educated guess is?

Er gaat veel ‘lost in translation’. Zoveel, dat je de relatie tussen de voedingswetenschap en het publiek een huwelijk in crisis kunt noemen, waarin niet meer lekker gecommuniceerd wordt. Misschien is dat wel het grootste probleem van de voedingswetenschap. Misschien zijn die onderzoekers helemaal niet zo stellig. Misschien wordt het wel verkeerd uitgelegd en zijn de krantenkoppenmakers te gretig en lezen de redacteuren niet goed wat er werkelijk staat in die artikelen. Clickbait is de pest van internet.

Mijn lievelingsnieuwsbrief is Obesity and Energetics Offerings. Die somt op wat er de afgelopen week aan wetenschappelijke activiteiten op het gebied van obesitasonderzoek belangrijk was. Er is een vaste paragraaf in die wekelijkse lijst: Contrary or Null Findings. Al dat goedbedoelde, goed opgezette, goed uitgevoerde en vooral tijd-, humeur-, en energie verslindende onderzoekswerk dat er verricht is. En dat je dan als werkgroep moet toegeven dat er niks uitkwam. Of het tegenovergestelde.

Best belangrijk, de null findings ook vermelden. En daarover transparant zijn. Dat woord heb ik willen vermijden, want het wordt vaak te gemakkelijk gebruikt. Maar te weinig gehanteerd. Als je als wetenschapper, redacteur, persofficial en blogger netjes laat zien welke stappen je neemt die aan je oordeel voorafgaan, dan versterk je de keten van uitleg.

Huib Stam is schrijver en journalist. Afgelopen voorjaar verscheen zijn boek ‘Tien jaar lichter’ over zijn maagverkleining.

 

 

 

 

 

Dr. Corné van Dooren: ‘Leer de klassieke Nederlandse keuken weer waarderen!’

Een duurzamer voedingspatroon is eigenlijk heel simpel. Allereerst is er al heel veel winst te boeken door verspilling tegen te gaan. Daarnaast hebben we in Nederland fantastische producten waarmee we een gezond en duurzaam menu kunnen samenstellen. Dat zegt dr. Corné van Dooren, topexpert op het gebied van duurzaam eten. De traditionele ‘Hollandse pot’ kan volgens van Dooren zelfs moeiteloos de concurrentie aan met populaire diëten, zoals het Mediterrane en Scandinavische menu.

Tekst: Jan-Willem Wits | Foto: Michel Campfens

Sinds elf jaar is Corné van Dooren verbonden aan het Voedingscentrum waar hij uitgroeide tot dé kennisspecialist duurzaam eten. Begin vorig jaar promoveerde van Dooren op het onderwerp duurzame voeding. Uit zijn promotie-onderzoek bleek onder andere dat een flexitarisch of vegetarisch voedingspatroon met wekelijks vis het meest optimale duurzame dieet is. Maar ook eten van dichtbij levert volgens van Dooren milieuwinst op. Lokaal voedsel ‘maakt’ weinig voedselkilometers en heeft een belangrijke ecologische en economische betekenis. Boeren kunnen daardoor in Nederland blijven boeren en consumenten weten waar hun voedsel vandaan komt. In dit uitgebreide interview deelt van Dooren zijn visie op Nederland als voedselproducent en vertelt hij op welke manier consumenten in Nederland duurzamer én gezonder kunnen gaan eten.

Publieksvoorlichting in Nederland
‘In Europa wordt tegen Nederland opgekeken. Met name op het gebied van innovatie hebben we een voortrekkersrol, bijvoorbeeld door het gebruik van kweekvlees, insecten, zeewier en algen voor de ontwikkeling van nieuwe voedingsproducten. Daarnaast is ons land een voorbeeld op het gebied van publieksvoorlichting. De Nederlandse overheid probeert consumenten te overtuigen van ander gedrag, bijvoorbeeld door minder voedsel te verspillen en meer dierlijke producten door plantaardige te vervangen. Ook als Voedingscentrum spelen we daarbij een rol en blijft onze Schijf van Vijf een belangrijk hulpmiddel voor veel mensen in het nadenken over gezond en gebalanceerd eten en drinken. Mede vanwege die inspanningen lijkt er nu een doorbraak te komen in het Nederlandse voedingspatroon. Recent maakten we cijfers bekend waaruit blijkt dat 46% van de Nederlanders minder vlees of vis probeert te eten. Daarnaast eet 6% van de mensen geen vlees of geen vlees en vis. Iedere dag vlees op tafel, is niet langer de norm. Vooralsnog bleek dat nog niet uit de verkoopcijfers van vlees, maar sinds 2010 is dat ook aan het veranderen. Het lijkt wel alsof de verstokte barbecueënde vleeseters uit protest juist meer vlees beginnen te kopen. Een deel van de mannen eet flink meer dan de 500 gram per week die wij als maximum aanbevelen.’

Zoeken naar de balans tussen natuur en mens
‘In het mondiale debat over “sustainable diets” worden milieueffecten van het produceren en eten van voeding niet als een eenzijdig thema voorgesteld. Het gaat steeds om de balans waarbij we kijken hoe we zorgvuldig met de natuur om kunnen gaan – zodat ook toekomstige generaties voldoende voedsel kunnen verbouwen – en tegelijk ook de betaalbaarheid, de culturele inbedding, biodiversiteit en een eerlijke beloning voor boeren meenemen. Je ziet die thema’s steeds meer naar elkaar toegroeien. Dat maakt het soms complexer. Toch levert zo’n holistische benadering op de lange termijn meer op en zorgt het voor haalbaarheid en draagvlak. Bijvoorbeeld door bij “fair trade” niet alleen te kijken naar het inkomen van boeren maar ook een meer duurzame productiewijze beter te belonen.’

‘Ook in een duurzaam voedselsysteem is er een rol voor dierlijke productie’

De rol van dierlijke productie in ons voedselsysteem
‘Een duurzaam voedingspatroon betekent niet dat we allemaal voor honderd procent vegetariër moeten worden, al is het onmiskenbaar zo dat het verbouwen van plantaardig voedsel minder impact heeft op het ecosysteem dan de veehouderij voor de productie van vlees en zuivel. Ook in een duurzaam voedselsysteem is er een rol voor dierlijke productie. Bijvoorbeeld voor het benutten van gebieden die niet geschikt zijn voor het verbouwen van plantaardig voedsel. En omdat reststromen uit de landbouw en voedingsindustrie efficiënt kunnen worden benut als veevoer voor dieren en we met dierlijke mest op een organische wijze de kringloop kunnen sluiten. Het gaat er vooral om dat het huidige niveau van de mondiale veehouderij niet is vol te houden, ook omdat de toenemende welvaart in andere continenten leidt tot een hogere vleesconsumptie.’

Voedselkeuzes met de meeste duurzaamheidswinst
‘Wanneer we roomboter links laten liggen en vervangen door producten met niet-duurzame palmolie of kokosolie waarvoor in Zuidoost Azië bossen sneuvelen, dan kom je van de regen in de drup. We moeten daarom naar veel meer aspecten kijken. Het tegengaan van verspilling levert de meeste duurzaamheidswinst op. Wie iets voor het milieu wil doen, kan het beste beginnen door gewoon niet meer te eten dan je nodig hebt en restjes te hergebruiken. Daarnaast kan je denken aan minder rood vlees en bewerkt vlees eten, kijken naar de herkomst en het seizoen van groente en fruit, water, koffie en thee drinken in plaats van frisdrank en alcohol en niet meer zuivel gebruiken dan je nodig hebt volgens de Schijf van Vijf.’

‘Wie iets voor het milieu wil doen, kan het beste beginnen door niet meer te eten dan je nodig hebt en restjes te hergebruiken’

Bewerkte vleesvervangers en ‘witte’ producten
‘Duurzaam eten betekent vooral goed kijken naar je hele voedingspatroon en slimme keuzes maken. Met alleen minder vlees eten, ben je er niet. De meeste kant-en-klare vleesvervangers worden in de fabriek gemaakt, waarvoor veel energie, grondstoffen en verpakkingsmaterialen nodig zijn. Dat levert weinig op aan de vermindering van het energiegebruik. Bovendien zijn ze vaak veel te zout. Bonen en ongezouten noten zijn dan betere opties. Ook met zuivelvervangers moet je kritisch omgaan. Sojadrank komt nog het dichtste bij dierlijke melk, maar hippe drankjes gebaseerd op amandelen, haver en rijst hebben geen vergelijkbare voedingswaarde. In de combinatie van duurzaam en gezond beveel ik vooral ‘witte’ producten aan, zoals ei, kip, vis, vloeibare zuivel en wild. Die hebben een betere nutriëntendichtheid en een lagere milieu-impact dan rund- en varkensvlees en harde kazen. En daarnaast noten en peulvruchten, die nog beter scoren. Voor kaas geldt dat naarmate er minder productiestappen en rijping nodig zijn, dat beter is voor het milieu. Daarom heeft ‘verse’ kaas – zoals feta, mozzarella en hüttenkäse – een lagere milieu impact dan andere kaassoorten.’

Weten wat je eet
‘Consumenten moeten vooral veel “voedselvaardiger” worden. Hoe wordt mijn eten gemaakt, waar komt het vandaan en wat betekent het voor het milieu en mijn gezondheid? Bij verantwoord consumeren spelen ook supermarkten een belangrijke rol. In Nederland zijn zij gewend om op prijs te concurreren. Wie de goedkoopste is, wint de slag om de consument, was decennialang het adagium. Dat is – zacht gezegd – geen optimale prikkel om duurzaam in te kopen. Voor de meeste consumenten zijn gemak, prijs en smaak nu de meest bepalende factoren bij hun aankopen. Wanneer we willen dat gezondheid en duurzaamheid een hogere plek krijgen, dan zullen supermarkten als de belangrijkste regisseurs van onze voedselaanbod hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Gelukkig gaat het wel de goede kant op. Nederlandse consumenten vinden vooral dierenwelzijn belangrijk en zijn bereid daar extra voor te betalen. In een land als Duitsland wordt veel meer gelet op zaken als “natuurlijk” en “biologisch”, zoals het zuinig zijn met bestrijdingsmiddelen en geen genetisch gemodificeerd voedsel. Daarvoor is een beperkter deel van de Nederlandse consument gevoelig.’

Herwaardering Nederlandse producten
‘De verduurzaming van ons voedingspatroon is niet alleen een kwestie van beter opletten in de supermarkt. Het zou geweldig zijn wanneer er meer direct contact komt tussen consumenten en de makers van ons voedsel, zodat we weer weten waar ons voedsel vandaan komt. Boeren, tuinders, vissers en andere voedselmakers van ons land hebben de meest fantastische producten. Een groot deel daarvan exporteren we nu naar het buitenland terwijl de supermarkten vol liggen met producten die wij weer uit andere landen halen. Die vicieuze cirkel moeten we doorbreken om de kringloop te kunnen sluiten en de landbouw circulair te maken. Ook door klassieke Nederlandse producten weer meer te gaan waarderen. Neem koolzaadolie. Nu staan er in de schappen tientallen soorten olijfolie uit Italië, Griekenland en andere mediterrane landen. Met enig geluk kan je ook nog ergens een fles koolzaadolie bemachtigen. Terwijl daar net zo goede vetzuren in zitten en het veel duurzamer is.’

‘Haver, boekweit, koolsoorten, bonen, haring en schaaldieren – allemaal ontzettende gezonde producten waarmee je fantastische gerechten kunt maken’

‘Low Lands diet’ als gezonde en duurzame leefstijl
‘Boeken over gezonde levensstijlen prijzen vooral het Mediterrane en Nieuwe Scandinavische dieet aan. Nederlandse consumenten die zich hierdoor laten inspireren, realiseren zich niet dat daar wel een prijskaartje aanhangt op het gebied van duurzaamheid. In Italië komen tomaten en risottorijst gewoon van eigen land. Maar in ons land hebben we kassen nodig om tomaten te verbouwen en een vrachtwagen om die risottorijst naar onze keuken te krijgen. Je kopieert dan dus een levensstijl die misschien wel gezond voor jou is maar niet voor het milieu. Dan is het veel beter om te kijken naar welke levensstijl bij onze lokale situatie past. Haver, boekweit, koolsoorten, bonen maar ook bijvoorbeeld haring en schaaldieren – allemaal ontzettende gezonde producten waarmee je fantastische gerechten kunt maken. Met een duurzame productiewijze kunnen ook onze zuivelproducten onderdeel uitmaken van zo’n “Low Lands diet”. Vreemd genoeg is er nooit fundamenteel onderzoek gedaan naar het “Low Lands diet” als gezonde en duurzame levensstijl, zoals dat wel in andere landen is gebeurd. Ik ben ervan overtuigd dat de traditionele, geoptimaliseerde Hollandse pot de vergelijking met het Mediterrane en Scandinavische menu glansrijk doorstaat.’

Naar een holistische aanpak van spierafbraak en botontkalking: osteosarcopenie

 

Sarcopenie en osteoporose worden vaak apart van elkaar gediagnosticeerd en behandeld.  Met een holistische aanpak onder de noemer osteosarcopenie kunnen de twee ouderdomsverschijnselen meer in samenhang bekeken worden. 

Dit artikel is in 2016 gepubliceerd in Voeding Magazine.  

Tekst: Stephan Peters (NZO)

De kracht van de mens is afhankelijk van gezonde botten en voldoende spiermassa. Die kracht neemt toe in de jonge jaren en bereikt gemiddeld genomen een hoogtepunt rond de dertig jaar. Ongeveer vanaf het veertigste levensjaar neemt de kracht langzaam en geleidelijk af. Die verminderde kracht is voornamelijk het gevolg van de afname van spiermassa en botdichtheid.

Dat hoeft niet meteen tot problemen te leiden: een beetje minder spieren of iets minder calcium in de botten kunnen we wel hebben. Maar op hoge leeftijd kan de geleidelijke afname van spier- en botmassa en ook lichaamsgewicht tot gezondheidsproblemen leiden of zelfs tot blijvende invaliditeit (Figuur 1). De oorzaak is dat mensen met minder spieren botmassa sneller moe worden en last hebben van gewichtsverlies. Daarnaast is niet alleen het valrisico vergroot, maar ook het risico op botbreuken als gevolg van broze botten en het risico op complicaties bij botbreuken.

Figuur minder goed leesbaar? Bekijk hier de PDF van het artikel.

Osteosarcopenie
Het verlies van spiermassa op hoge leeftijd wordt sarcopenie genoemd en het verlies aan botdichtheid (en daarmee botmassa) osteoporose. Beiden zijn een symptoom van ondervoeding bij ouderen. In de praktijk worden sarcopenie en osteoporose apart behandeld, terwijl ze hand in hand gaan. Er is vanuit de wetenschap dan ook een beweging gaande om de twee ouderdomsverschijnselen in samenhang te bekijken, onder de noemer osteosarcopenie. In dit artikel worden de twee verschijnselen apart beschreven, maar gaandeweg wordt duidelijk waar de raakvlakken liggen.

Sarcopenie: verlies spiermassa en -kracht
Sarcopenie is het leeftijdgerelateerde verlies aan lichaamsgewicht, spiermassa en kracht en het gevolg van een combinatie van factoren, zoals minder eten en een minder actieve leefstijl. De oorzaken hiervan kunnen verschillend zijn en variëren van kauwproblemen en leeftijdgerelateerde anorexie tot eenzaamheid en onderliggende ziekten. Onderzoek naar sarcopenie richt zich voornamelijk op het behoud van spiermassa en kracht. Het spierstelsel kan gezien worden als een zeer elastisch orgaan. Wanneer je ze niet gebruikt, breken spieren langzaam af, maar zodra je ze voldoende belast, zullen ze weer gaan groeien. Deze elasticiteit blijft behouden gedurende ons hele leven, dus ook bij een hogere leeftijd. Spieren van ouderen kunnen nog steeds goed reageren op sportinspanningen in combinatie met goede voeding. Het remmen van sarcopenie is dus geen onmogelijke opgave. De combinatie van het binnenkrijgen van voldoende eiwit en voldoende beweging kan het proces van sarcopenie stopzetten en zelfs omkeren. De uitdaging is natuurlijk wel om ouderen aan het bewegen te krijgen en ervoor te zorgen dat ze voldoende voeding en daarmee voldoende eiwit binnenkrijgen.

Eiwitinname bij ouderen
Hoe is het gesteld met de eiwitinname bij ouderen in Nederland? Uit een studie van de Universiteit van Maastricht is de eiwitinname bestudeerd van ouderen die zelfstandig thuis wonen (gemiddeld 77 jaar), thuiswonende hulpbehoevende ouderen (gemiddeld 78 jaar) en ouderen die in verzorgingshuizen wonen (gemiddeld 80 jaar). Wat opvalt aan de onderzoeksresultaten is dat thuiswonende ouderen gemiddeld 1935 kcal per dag binnenkrijgen, waarvan 16 energie% (71 gram) eiwit per dag. Ouderen die in verzorgingshuizen wonen, krijgen aanzienlijk minder binnen: gemiddeld 1467 kcal waarvan 17 energie% (58 gram) eiwit per dag. De eiwit inname correleert sterk met het aantal calorieën dat de ouderen tot zich nemen. Figuur 2 laat zien welke producten de belangrijkste eiwitbronnen zijn voor ouderen. Producten van dierlijke oorsprong (in de eerste plaats zuivel, daarna vlees) zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van de eiwitinname bij alle onderzochte groepen van ouderen.1

Figuur minder goed leesbaar? Bekijk hier de PDF van het artikel.

Anabole resistentie
Een adequate eiwitinname is een randvoorwaarde voor spierbehoud bij oudere mensen. Die vereiste eiwitinname ligt bij ouderen hoger dan bij jongeren. Om de eiwitsynthese van spieren bij jongeren te stimuleren, is namelijk minder eiwitinname nodig dan bij ouderen. Bij jongeren is een eiwitinname van 20 gram per maaltijd de optimale hoeveelheid om spiereiwitsynthese te stimuleren. Bij ouderen is hiervoor minimaal 25 tot 30 gram eiwit per maaltijd nodig.2 Dat komt door een verminderde gevoeligheid voor de anabole respons voor eiwit in de spier bij ouderen, ook wel anabole resistentie genoemd. Hoe anabole resistentie precies ontstaat, is nog niet bekend.

Aanpak sarcopenie
Uit de eerder genoemde cijfers over de eiwitinname bij ouderen blijkt dat alleen de avondmaaltijd voldoet aan de minimaal benodigde hoeveelheid eiwit om spiergroei te stimuleren. Gemiddeld genomen over alle ouderen komt 80 energie% van eiwit binnen met de hoofdmaaltijden. Wat betreft de absolute hoeveelheden eiwitinname per hoofdmaaltijd consumeren ouderen gemiddeld1:

  • het ontbijt: 10 – 12 g eiwit
  • de lunch: 15 – 23 g eiwit
  • de avondmaaltijd: 24 – 31 g eiwit

Een goede interventie om sarcopenie tegen te gaan, moet bestaan uit het bevorderen van twee factoren die spiergroei stimuleren: beweging en voldoende eiwitinname. Een diëtist zou bij oudere cliënten kunnen kijken naar het voedingspatroon van de cliënt om er voor te zorgen dat de eiwitinname per maaltijd omhoog gaat. Tegenwoordig zijn er steeds meer producten op de markt waaraan extra (melk) eiwit is toegevoegd. Deze producten richten zich vaak op sporters, maar kunnen ook door ouderen gebruikt worden, omdat de eiwitinname per maaltijd hiermee een gewenste impuls krijgt.

Osteoporose
Ouderdom gaat vaak gepaard met botontkalking ofwel osteoporose. Osteoporose bij ouderen kan – net als sarcopenie – voorkomen worden door gezond eten en voldoende beweging. Samen vormen sarcopenie en osteoporose een gevaarlijk duo, omdat sarcopenie leidt tot een verhoogd valrisico en er bij osteoporose een hoger botbreukrisico is. Het voorkomen van ondervoeding is een belangrijke factor in de preventie van zowel sarcopenie als osteoporose. Veel meer nog dan bij spiermassa geldt voor het behoud van botdichtheid en -massa ‘jong geleerd is oud gedaan’. Als je op jongere leeftijd voldoende calcium binnen krijgt, neemt de kans op osteoporose op oudere leeftijd af.3 In tegenstelling tot spieren zijn botten veel minder ‘elastisch’ als het gaat om groei in reactie op sport en voeding.

Calciuminname
Gelukkig komen calciumtekorten bij thuiswonende ouderen die gewoon zuivel consumeren niet heel vaak voor. Helaas is dat wel het geval bij ouderen die in verzorgingshuizen wonen. De kans op tekorten neemt toe naarmate ouderen meer afhankelijk zijn van anderen voor hun voedselvoorziening.4 Als je weinig of geen zuivelproducten consumeert, is de kans op het ontwikkelen van een calciumtekort op langere termijn groot. Na verloop van tijd kan er botontkalking ontstaan. Omdat de calciumopname uit voeding op oudere leeftijd minder efficiënt is, lopen ouderen een groter risico op botontkalking. Dat is ook de reden dat de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid calcium voor ouderen van boven de 70 jaar 20% hoger is (1200 mg per dag) dan voor gewone volwassenen (1000 mg per dag).5 In de NHG Standaard Fractuurpreventie worden vier zuivelconsumpties per dag aangeraden. Wie geen zuivel kan of wil consumeren, wordt door de Standaard aangeraden om een tablet met 1000 mg calcium per dag te nemen.6 Dit dient gecombineerd te worden met de inname van voldoende vitamine D.

Calcium en vitamine D
De Gezondheidsraad adviseert ouderen en specifieke bevolkingsgroepen om extra vitamine D te nemen. Vrouwen van 50 tot 69 jaar en mannen met een donkere huidskleur wordt aangeraden om dagelijks een supplement van 10 mcg vitamine D te slikken. Alle ouderen van 70 jaar en ouder wordt aangeraden om meer dan 20 mcg vitamime D te slikken. Met het slikken van vitamine D supplementen in combinatie met het binnenkrijgen van voldoende calcium via de voeding wordt de afname van de botdichtheid bij postmenopauzale vrouwen en bij ouderen verminderd. Dit vermindert de kans op botbreuken op oudere leeftijd. Helaas neemt maar een kwart van de ouderen een vitamine D supplement.7 Hier is dus nog veel gezondheidswinst te behalen. Diëtisten kunnen bij de behandeling van ouderen een belangrijke rol spelen door te letten op de inname van vitamine D.

Systeemaandoening
In de praktijk worden sarcopenie en osteoporose apart van elkaar gediagnosticeerd en behandeld, maar uit voorgaande blijkt hoe de twee ouderdomsverschijnselen in samenhang bekeken moeten worden. De gezamenlijkheid van sarcopenie en osteoporose wordt osteosarcopenie genoemd. Hoewel we in dit artikel niet ingaan op de mechanistische achtergronden van osteosarcopenie en er ook verschillen bestaan wat betreft de biochemische achtergronden van osteoporose en sarcopenie, komt de behandeling of de preventie van beide aandoeningen veel met elkaar overeen. Er verschijnen steeds meer studies die osteosarcopenie als een enkele aandoening erkennen en bestuderen.8

Wat opvalt bij onderzoek naar osteosarcopenie is dat er een verschuiving plaatsvindt van een ‘orgaanziekte’ naar een ‘systeemaandoening’. Daarnaast zijn er steeds meer aanwijzingen dat veel hormonen, signaal- en ontstekingsmediatoren ongeveer dezelfde netto-effecten hebben op zowel botten als spieren.8 Bij de preventie en behandeling zou een meer holistische aanpak nodig zijn om osteosarcopenie tegen te gaan en te behandelen. Dat is logisch gezien de ‘eenheid’ van het botspiersysteem waarbij spieren – via pezen – gehecht zijn aan de botten. Als spieren minder sterk worden, is het valrisico verhoogd. En door de klap van het vallen, is het verzwakte bot sneller geneigd te breken.

Behandeling en aandachtspunten Osteosarcopenie
Er geldt een simpele stelregel bij de behandeling van mensen met osteosarcopenie: meer beweging en gezond eten. Voor diëtisten en zorgprofessionals zijn deze aandachtspunten belangrijk:

  • Zorg dat ouderen kennis hebben van vitamine D suppletieadviezen en dat ze het advies opvolgen.
  • Zorg dat de calciuminname voldoende is bij ouderen. De aanbeveling volgens de Richtlijnen voor mensen van 70 jaar en ouder is om 600 gram (4 porties) zuivel per dag te consumeren en 40 gram kaas.9
  • Als een oudere geen zuivel kan of wil consumeren, raadt dan een supplement van minimaal 1000 mg calcium aan in combinatie met 20 mcg vitamine D.
  • Let bij ouderen goed op de eiwitinname: zorg dat zij tijdens elke hoofdmaaltijd meer dan 25 gram eiwit consumeren.
  • Stimuleer ouderen om te bewegen en te sporten: dat versterkt de botten, vergroot de spierkracht en bevordert de algemene conditie. Door voldoende te bewegen kan osteosarcopenie worden geremd of zelfs omgekeerd.

Referenties

  1. Dietary protein intake in Dutch elderly: a focus on protein sources. Tieland et al. Nutrients 2015 Dec; 7(12): 9697: 9706 (free access)
  2. Protein and healthy ageing. Paddon-Jones et al. Am J Clin Nutr 2015; 101(6) 13395-13444
  3. Voedingsnormen. Calcium, vitamine D, thiamine, ribofl avine, niacine, pantotheenzuur en biotine. Gezondheidsraad 2000
  4. Factsheet. Ouderen en voeding, Voedingscentrum. 2014
  5. Factsheet. Aanbevelingen voor vitamines, mineralen en spoorelementen. Voedingscentrum. Maart 2014
  6. NHG-Standaard Fractuurpreventie
  7. Diet of community-dwelling older adults: Dutch National Food Comsumption Survey Older Adults. RIVM rapport 050413001
  8. Muscle and bone: two interconnective tissues. Tagliaferri et al. Ageing Res Rev 2015; 21:55-70
  9. Richtlijnen Schijf van Vijf. Voedingscentrum. 2016

Leefstijlcoach Marjolein van Driel: ‘Een gezonde leefstijl werkt echt. Dat wil ik mijn cliënten laten zien’

Tekst: Karine Hoenderdos | Foto: Michel Campfens

Waarom ben je leefstijlcoach geworden?
‘Als fysiotherapeut had ik natuurlijk al veel kennis over beweging, maar ik wilde meer weten over voeding en stress en hoe je een gezonde leefstijl kunt aanleren. Ook voor mezelf. Als ondernemer en moeder vond ik dat niet altijd even gemakkelijk en had ik bijvoorbeeld vaak last van een opgeblazen gevoel en weinig energie in de avond. Mede door de opleiding heb ik geleerd wat ik nodig heb om de balans te bewaken. Voor mij is dat minimaal twee keer per week sporten, meer afwisseling in mijn voeding en voldoende tijd doorbrengen met mijn gezin. Een gezonde leefstijl werkt echt en is haalbaar. Dat wil ik mijn cliënten laten zien.’

‘Een gezonde leefstijl werkt echt. Dat wil ik mijn cliënten laten zien’

Is je werk erdoor veranderd?
‘Absoluut. Ik hanteer nu een veel bredere benadering van de klachten waarmee mensen naar me toe komen. Bij gewrichtsklachten kijk ik bijvoorbeeld ook naar overgewicht en geef ik laagdrempelige voedingsadviezen. Bij arbeidsfysiotherapie kijk ik veel gerichter naar stress. Ik breng nu de volledige klacht en de mogelijke oorzaken in beeld.’

Wat is de meerwaarde voor jou als fysiotherapeut?
‘Mijn werk is veel leuker én effectiever geworden. Ik bereik meer resultaat doordat ik me ook op andere leefstijlfactoren richt. Er is ook meer variatie in mijn werk. Als fysiotherapeut deed ik alleen individuele consulten, maar sinds ik leefstijlcoach ben, geef ik ook groepstrainingen en -coaching.
Zo geef ik “slow sport”-lessen of groepsvoorlichtingen over voeding en bewegen. Ik zie een duidelijke verschuiving naar preventie en het voorkomen van ziekten. Je eigen verantwoordelijkheid nemen om ziekten te voorkomen, staat steeds meer centraal. Er is ook meer aandacht voor een gezonde leefstijl en gezonde arbeidsomstandigheden. Ik heb sinds kort een eigen leefstijlcoachpraktijk en bouw in mijn omgeving alvast een netwerk op voor volgend jaar, wanneer de gecombineerde leefstijlinterventie in het basispakket komt.’

Wat is de meerwaarde van een leefstijlcoach voor je cliënten?
‘Mensen vinden het heel prettig dat het complete probleem in kaart wordt gebracht. Maar ook dat ik adviezen geef op andere gebieden, zoals voeding en stress. Ik ben voor kleine stappen. Zoals de dag starten met een ontbijt of fietsen naar je werk zodat je je hoofd kunt “leegmaken” na een werkdag. Dit kan voor veel mensen al gezondheidswinst opleveren. Als fysiotherapeut was ik geneigd om de lat hoog te leggen en bijvoorbeeld te adviseren dat iemand drie keer per week moest gaan sporten. Als leefstijlcoach kijk ik veel meer naar wat past bij de cliënt. Kleine stapjes zetten, maar ook die hebben uiteindelijk een groot effect.’

Al jaren werkte Marjolein van Driel als arbeidsfysiotherapeut voor bedrijven waarbij ze mensen hielp met gezondheidsproblemen en chronische ziekten. Veel liever echter wilde ze voorkomen dat die problemen en ziektes ontstaan. Onlangs rondde ze de post-HBO opleiding af tot leefstijlcoach en is ze ook haar eigen leefstijlcoachpraktijk gestart. Daarnaast werkt ze ook nog als fysiotherapeut in een praktijk.

Lonneke Groen: ‘Ik ben nu meer een buddy die in samenspel met cliënten werkt.’

Tekst: Angela Severs | Foto: Michel Campfens

Waarom ben je leefstijlcoach geworden?
‘Ik zocht verbreding. Als diëtist adviseerde ik cliënten bijvoorbeeld om minimaal een half uur per dag te bewegen, maar ik kon hen niet adviseren over de invulling ervan. Nu kan ik cliënten ook op dat gebied veel beter coachen.’

Is je werk erdoor veranderd?
‘Ik dacht dat ik als diëtist al goed kon coachen, maar dat bleek toch tegen te vallen. Diëtisten willen een probleem meestal even snel oplossen. Het liefst maken ze een pasklaar plan, waarmee cliënten de deur uit gaan. Dat is ook wel logisch, omdat je als diëtist maar een beperkte tijd tot je beschikking hebt. Als leefstijlcoach werk ik in kleine stapjes. Ik zie cliënten vaker, leg de verantwoordelijkheid meer bij hen en laat ze zelf bedenken wat ze willen veranderen. Als coach vraag ik hen wat ze ervoor nodig hebben en hoe ik ze daarbij kan helpen. Het is nu een samenspel.’

Wat is de meerwaarde voor jou als diëtist?
‘Doordat ik leefstijlcoach ben, is mijn begeleiding op een hoger niveau gekomen. Ik ben meer een buddy die in samenspel met cliënten werkt. De nadruk ligt op coachen en de cliënt laten meedenken, in plaats van oplossingen aandragen. Diëtisten kunnen dit ook, maar door de leefstijlcoachopleiding heb ik veel meer coachingsvaardigheden gekregen. Het is aanvullend en verdiepend.’

‘Als leefstijlcoach kan ik veel
intensievere begeleiding geven’

Wat is de meerwaarde van een leefstijlcoach voor je cliënten?
‘Leefstijlcoaching is een heel andere aanpak, die veel verder gaat dan voeding. Er is ook aandacht voor bewegen, slapen, ontspanning. Kortom: het totaalplaatje. Het leefstijladvies is veel laagdrempeliger dan een diëtistisch advies. Een voorbeeld: als een cliënt niet ontbeet, gaf ik als diëtist voorbeeldontbijtjes mee met het advies om die te eten. “En als het niet lukt, hoor ik het wel.” Nu adviseer ik cliënten om te proberen ’s morgens in ieder geval iets te eten, maakt niet uit wat. En bij de volgende afspraak vraag ik hoe het gegaan is. Als leefstijlcoach kan ik veel intensievere begeleiding geven, met meer contactmomenten. Ik zie cliënten vaak eens per week of om de week. Mijn twee collegadiëtisten zien ook echt de meerwaarde. Ze sturen cliënten regelmatig naar mij door als ze het idee hebben dat leefstijlcoaching beter bij die cliënten past.’

Lonneke Groen studeerde in 2000 af als diëtist en werkte 10 jaar in een ziekenhuis en de thuiszorg. In 2010 richtte ze met 2 andere diëtisten Diëtistenpraktijk Alimentum in Krommenie op. Lonneke noemt zichzelf een allround diëtist, maar heeft in de loop der jaren ook een aantal specialismen ontwikkeld, zoals ondergewicht, diabetes en overgewicht bij kinderen en volwassen. In 2014 deed ze de opleiding tot leefstijlcoach waarna ze nog een post-HBO opleiding overgewicht volgde. Recent rondde ze ook de opleiding tot sportdiëtist af.

Michiel Korthals: ‘We verwaarlozen bij landbouw en voeding altijd het geheel.’

 

Voorstanders van varkensflats prijzen deze aan als zeer milieuvriendelijk. Veel varkens op een flink aantal verdiepingen, met onderin het slachthuis. Dat scheelt vervoer en dierenleed tijdens het vervoer. Vergeten wordt echter dat varkens moeten eten en poepen. Het eten zou natuurlijk van voedselresten uit de buurt kunnen komen, maar het meeste daarvan zou worden afgekeurd om voedsel-hygiënische redenen. Het voer – zoals soja en mais – moet dus van ver komen. Weg milieuvoordeel. En de mest? Vrachtwagens die af en aan rijden met voer en mest, leuk voor de omwonenden. Vergeet ook de stank niet. Varkensflats hebben bovendien een aanzuigend effect. Kan je ermee verdienen, dan komen er steeds meer en dus krijg je meer problemen met mest en fijnstof. Kortom, varkensflats vormen een deeloplossing, maar verergeren de problemen van het geheel.

Landbouw en voeding zijn zo complex, dat velen het geheel uit het oog verliezen en zich alleen richten op een bepaald deelaspect. Ook bestaande voedingsrichtlijnen letten alleen op een deelaspect van eten. Ze letten goed op de nutriënten en zeggen dat je matig moet eten. Maar ze vergeten dat eten een sociale activiteit is, en dat gezamenlijk eten een soort beloning is na een zware werkdag. Gezamenlijk eten (en samen koken) zorgt voor langzamer eten en een betere vertering. Toch bevelen voedingsrichtlijnen het samen eten niet aan. Ook zeggen ze niets over hoe om te gaan met de onvermijdelijke restjes. Eigenlijk zouden alle receptenmakers moeten aangeven wat te doen met de visgraten (maak er vissoep van), met de botten (saus of bouillon) of de schillen (composteer!). Opnieuw, ze bestrijken een deel en laten het geheel buiten beschouwing. Psychologen noemen dat hypocognitie.

Voedsel opvatten vanuit nutriënten en de daarbij horende levensmiddelen is dus een deelaanpak. De focus op eten – en niet meer dan dat – is funest voor eten als geheel. Eten is veel meer dan eten. Het is: voorbereiden -ingrediënten uitzoeken, kopen of zelf oogsten -, koken, de maaltijd organiseren met of zonder familie en of kennissen, samen eten en opruimen. Deze vaardigheden zorgen fysiologisch voor een betere vertering, psychologisch voor een beter gevoel en voor smaakontwikkeling en sociologisch voor versterking van sociale contacten. Eten is het ontwikkelen van voedselvaardigheden, zodat je steeds beter ingrediënten kunt kiezen, kunt koken, kunt proeven, en kunt genieten van de maaltijd. Voedingsrichtlijnen zouden dus over voedselvaardigheden moeten gaan: hoe ingrediënten te verkrijgen die voldoen aan je voorkeuren; hoe lekkerder te koken; hoe maaltijden te organiseren, zodat eenzaamheid wordt teruggedrongen, en hoe je smaak te ontwikkelen. Producenten zouden eveneens verantwoordelijkheid moeten nemen voor het geheel, zodat er duurzame en gezonde ketens – inclusief eindgebruikers! – ontstaan.

 

Prof.dr. Michiel Korthals is professor Filosofie, University of Gastronomic Sciences, Pollenza/Bra (Italy) en emeritus professor Toegepaste Filosofie, Vrije Universiteit en Wageningen Universiteit. Afgelopen voorjaar verscheen zijn boek ‘Goed eten. Filosofie van voeding en landbouw’.

 

 

 

‘Diëtisten hebben geen leefstijlcoach-opleiding nodig.’

Tekst: Angela Severs | Foto: Michel Campfens

Interview met Ellen Govers, diëtist in de eerste lijn, over de opkomst van de leefstijlcoach.  

Is leefstijlcoaching een onderdeel van je werk?
‘Zeker, het gaat altijd om het complete verhaal: niet alleen eten, maar bijvoorbeeld ook bewegen, slapen, emoties, stress, alcohol, roken. Het hangt allemaal met elkaar samen. Iemand die slecht slaapt, gaat vaak meer eten. En stoppen met roken heeft invloed op het gewicht. In de anamnese van een cliënt wordt leefstijl daarom standaard meegenomen en ik geef daar ook adviezen over.’

Waarom vind je het niet nodig om leefstijlcoach te worden?
‘De vijf pijlers van een gezonde leefstijl – Bewegen, Roken, Alcohol, Voeding en Ontspanning ofwel BRAVO – beheers je als diëtist al, door je opleiding en ervaring. Hooguit volstaat een kleine bijscholing, bijvoorbeeld om te leren omgaan met groepsdynamiek. Dat kan handig zijn omdat diëtisten vaak individueel behandelen en leefstijlcoaching juist vaak in groepen wordt gegeven. Verder is het ook handig om te leren hoe je gerichte beweegadviezen kunt geven. Maar diëtisten hebben echt geen complete leefstijlcoachopleiding nodig.’

‘Als diëtist ben ik beter uitgerust om mensen met een medische indicatie te behandelen’

Wat is de meerwaarde van jou als diëtist boven een leefstijlcoach?
‘Als diëtist ben ik beter uitgerust om mensen met een medische indicatie te behandelen. Want daar gaat het bij de leefstijlinterventie om: mensen met obesitas of overgewicht in combinatie met comorbiditeit. Deze groepen mogen ook niet door een gewichtsconsulent worden behandeld. In mijn ogen zit de voedingskennis van een leefstijlcoach met een andere achtergrond dan diëtetiek, op hetzelfde niveau als die van een gewichtsconsulent. Een diëtist heeft meer kennis van de pathologie dan deze leefstijlcoaches en is zich bewuster van de complexe oorzaken van overgewicht en obesitas dan een leefstijlcoach. Alleen diëtisten kunnen voeding de centrale plek in de behandeling geven die deze doelgroep nodig heeft.’

Kan een leefstijlcoach meerwaarde hebben voor bepaalde cliënten?
‘Misschien voor cliënten die zich vooral willen richten op beweging en niet met eten aan de slag willen. Maar uiteindelijk draait het bij deze doelgroep om afvallen, dat is dé manier om een hoge bloedruk, verhoogd cholesterol of diabetes het hoofd te bieden. En voor afvallen zal iemand toch aan de slag moeten met eten; bewegen is daarbij alleen ondersteunend. Daarnaast zullen er altijd mensen zijn waarbij leefstijlcoaching niet goed werkt. Die kunnen dan het beste worden doorverwezen naar een diëtist voor een individueel behandeltraject.’

Ellen Govers is een zeer ervaren diëtist in de eerste lijn en werkzaam bij zorginstelling Amstelring in Amsterdam. Zij heeft zich gespecialiseerd in overgewicht en obesitas bij volwassenen en kinderen, plus de daarbij behorende comorbiditeit (diabetes mellitus type 2, hart- en vaatziekten, eetbuistoornis, slaapapneu, jicht, artrose). Daarnaast is ze voorzitter van het Kenniscentrum Diëtisten Overgewicht en Obesitas (KDOO) en vertegenwoordigt ze de diëtetiek binnen het Partnerschap Overgewicht Nederland (PON).