Elly Kaldenberg: ‘Buikpijn van nachtwerk? Voeding maakt het verschil’  

Nachtwerk is funest voor de spijsvertering. Daarom is wat je eet en wanneer extra belangrijk, zegt Elly Kaldenberg.  

In onze 24/7 is nachtwerk is vanzelfsprekend geworden. Van zorg tot luchtvaart en van industrie tot veiligheidsdiensten; ongeveer 1,2 miljoen mensen in ons land werken ’s nachts. Maar voor het lichaam is deze onregelmatigheid allesbehalve vanzelfsprekend. Dat blijkt ook uit de cijfers, want nachtwerkers ervaren talloze gezondheidsproblemen. Maar liefst 55 tot 80% van hen heeft last van buikklachten blijkt uit onderzoek.

Nachtwerk verstoort de biologische klok, de interne klok die het dag- en nachtritme regelt. En deze constante verstoring is niet zonder gevolgen. Dat is niet verrassend als je bedenkt dat de spijsvertering ’s nachts op ruststand staat en minder goed werkt, ook als je wakker bent. Op de langere termijn geeft nachtwerk meer kans op chronische slaapproblemen, overgewicht, diabetes en hart- en vaatziekten. Vermoeidheid, verminderde alertheid, onregelmatig eten en buikklachten zijn veelvoorkomende problemen.

Onze biologische klok zorgt ervoor dat er voor alles een optimale tijd is. Overdag ben je daardoor alert en productief, en ’s nachts slaap je om te herstellen. Je concentratie is daarom vaak het beste in de ochtend. Terwijl je een stevige sportinspanning beter aan het einde van de middag kunt doen, wanneer de spierkracht en reactiesnelheid het grootst zijn. Het probleem van je biologische klok is echter wel dat die zich niet snel kan aanpassen aan een wisselend ritme. Je kunt dus wel wakker zijn en aan het werk gaan, maar je lichaam zit nog in de slaapstand.

Nachtwerk is daarom niet gezond. Toch doen we het volop. Maar is al dat nachtwerk noodzakelijk? Soms wel. Denk aan verpleegkundigen, politie en brandweer. Hun nachtwerk is vaak letterlijk van levensbelang. Maar veel nachtwerk is niet noodzakelijk. Moet het pakketje dat je vanavond bestelt echt morgen afgeleverd worden? Of kan het ook de volgende dag?

Als nachtwerk onvermijdelijk is, is het essentieel dat werkgevers hun medewerkers daarbij helpen. Hoe kun je je voorbereiden op de impact van nachtwerk, hoe voorkom je gezondheidsklachten en welke gezondheidsrisico’s heb je zelf in de hand? Voeding speelt hierbij een belangrijke rol en is een knop waar je aan kunt draaien. De juiste voeding op het juiste moment helpt om maag-darmproblemen te verminderen en meer energie over te houden tijdens het werk en om beter én langer te slapen na een nachtdienst.

Bewustwording en inzicht geven in het biologische van het lichaam zijn de eerste stappen om nachtwerkers te helpen. Beter begrijpen wat er in het lichaam gebeurt bij nachtwerk is nodig om het eetgedrag aan te passen. Ieder op zijn eigen manier, want elk mens reageert anders. En ook gedragsverandering kost tijd.

Elly Kaldenberg is diëtist en gespecialiseerd in voeding en verstoorde biologische ritmes. Ze schreef samen met Gerda Pot het boek ‘Het ritme van eten. Alles over eten en drinken bij onregelmatige diensten’.

Kiezen voor de Bossche bol

Time to ACT! Een column van diëtist Ismay Wiggers over ACT als bewezen behandelmethode in de diëtetiek.

We komen de termen overal tegen in ons vakgebied: ‘Persoonsgerichte zorg’ en ‘Samen beslissen’. Iedere diëtist of zorgprofessional weet dat we niet de klacht centraal moeten stellen, maar de persoon in z’n geheel. Dat vergt een andere kijk en instelling. Want zeker onder tijdsdruk vervallen we nogal eens in oplossingsgericht werken. Oplossingen die voor ons eenvoudig klinken, maar voor de cliënt vaak onhaalbare doelen zijn. De weerstand bij de cliënt merken we lang niet altijd op.

Goede zaak dus dat de huidige generatie zorgprofessionals wordt opgeleid met ‘motivational interviewing’ of met ‘Positieve Gezondheid’ van Machteld Huber. Sommige zorgprofessionals gaan nog een stapje verder en scholen bij in cognitieve gedragstherapie (CGT) of in Acceptance and Commitment Therapy (ACT). Beide therapieën zijn bewezen goede behandelmethodes. Zo werk ik zelf al jaren met ACT, een vorm van positieve psychologie. En met succes: ik heb tevredenere cliënten en meer werkplezier!

Anders dan bij Cognitieve gedragstherapie wordt er bij ACT niet ‘gegraven’. De vraag bij ACT is: Wat wil de cliënt, wat zijn diens waarden en welke factoren belemmeren de cliënt om te doen wat hij of zij wil doen? Een mens heeft elke dag tienduizenden niet te sturen (veelal negatieve) gedachten. De worsteling met die gedachten kost veel energie en leidt vaak tot onwerkbaar gedrag. Bij ACT gaat het erom die negatieve gedachten en gevoelens te accepteren en daarnáast te doen wat je wíl doen. Om zo de regie te pakken over het eigen leven. Mensen eten om de honger te stillen. Maar ook voor de gezelligheid of omdat het lekker is of om emoties te dempen of te ontvluchten. Hoe mooi is het om mensen zich bewust te maken van hun gedrag en de functie van dat gedrag? Een Bossche bol is namelijk niet per definitie slecht. Maar het is heel anders als je ’m eet omdat je verdrietig bent dan omdat je bij je oma’s verjaardag bent. Of omdat je het zonde vindt om weg te gooien als er eentje ‘over’ is. De cliënt heeft een keuze. Is de Bossche bol het waard om te nemen? En helemaal, een halve, of geen…

Hoe belangrijk is gezondheid voor de cliënt? Welke haalbare doelen kunnen er worden gesteld die waardengericht zijn? En welke keuzes heeft de cliënt? De cliënt staat bij ACT centraal en de zorgprofessional coacht hem of haar in dat proces. Overtuigd? Time to ACT.

Ismay Wiggers is diëtist in de 1e lijn, ACT master en trainer (F) ACT in Practice en bestuurslid van het Kenniscentrum voor Diëtisten Overgewicht en Obesitas (KDOO), netwerk van de NVD.

‘Voorkom dat consumenten uit duurzaamheidsoogpunt ongezonder gaan eten’

Hoe maak je een optimaal voedingsproduct dat betaalbaar en duurzaam is en van hoge kwaliteit? Die vraag staat centraal in het werk van dr. Peter de Jong, principal scientist food processing bij NIZO Food Research. Met zijn kennis en ervaring van modelleren berekent De Jong onder andere ecologische voetafdrukken van voedingsmiddelen. Dat geeft verrassende inzichten.

Tekst: Stephan Peters | Beeld: Michel Campfens 

Kun u vertellen hoe u in dit vak en specialisme bent terechtgekomen?

“Rekenen aan processen – oftewel modelleren – is de rode draad in mijn carrière. Daarmee ben ik direct begonnen na mijn opleiding tot chemical engineer. In eerste instantie was het modelleren gericht op het verlagen van kosten in productieprocessen zonder dat er verlies mocht optreden in kwaliteit en voedselveiligheid. Kostenbeheersing en veiligheid van processen in een fabriek waren dertig jaar geleden de belangrijkste factoren bij voedselproductie. Later is daar de factor duurzaamheid bijgekomen. De kennis vanuit het modelleren heb ik, met mijn team bij NIZO, wereldwijd in fabrieken en productielocaties toegepast. Voor die berekeningen kijken we in fabrieken om dicht bij de praktijk te blijven. Inmiddels kijken we niet alleen meer naar fabrieksprocessen, maar naar de hele voedselketen: van boerderij tot consument.”

Gezondheid en duurzaamheid zijn steeds belangrijker geworden in uw werk als procestechnoloog. Wat vindt u daarvan?

“In welke mate een product bijdraagt aan de gezondheid van de consument zie ik als een belangrijk onderdeel van productkwaliteit. Neem de ontwikkeling van babyvoeding. Lange tijd richtten bedrijven zich op de samenstelling en microbiële veiligheid van babyvoeding. Dus op wat erin zit. Maar wat er aan ingrediënten in een product zit, zegt niet alles over de biobeschikbaarheid ervan voor de mens na consumptie. Daarnaast komen we er steeds meer achter dat de biobeschikbaarheid van voedingsstoffen ook bepaald wordt door de verwerking van het product. Dat is natuurlijk ontzettend belangrijk voor ons werk. In onze computermodellen kunnen we al deze gezondheidsaspecten meenemen, inclusief duurzaamheid. Zo kunnen we het optimale proces ontwerpen voor een gezond en duurzaam voedingsmiddel tegen relatief lage kosten en zo min mogelijk energieverbruik.”

Kunnen jullie ook voedingsmiddelen vergelijken op basis van duurzaamheidsindicatoren, zoals de carbon footprint?

“Jazeker. Je ziet dat bedrijven zich proberen te onderscheiden op bijvoorbeeld de CO2-emissie per kilogram product. De betekenis van deze indicator is echter zeer beperkt, want de waarde van een voedingsmiddel wordt in belangrijke mate bepaald door de nutriënten die erin zitten. En daar houdt die indicator geen rekening mee. Bronwater kan bijvoorbeeld een lage CO2-emissie hebben, maar je kunt er niet van leven. Er zitten geen of nauwelijks nutriënten in. Het heeft dus ook geen zin om de CO2-emissie per kilogram product van bijvoorbeeld cola te vergelijken met die van melk. Of die van bananen met die van vlees.”

‘Het heeft geen zin om de CO2 -emissie per kilogram product van bijvoorbeeld cola te vergelijken met die van melk’

In de praktijk worden voedingsmiddelen wel met elkaar vergeleken op basis van de CO2-uitstoot per kilogram product. Hoe komt dat en waarom klopt dat niet?

“We kijken nog maar kort – ongeveer 15 jaar – naar de ecologische effecten van ons voedsel. De basis hiervan vormen berekeningen met LCA-analyses (life-cycle-assessment) van voedingsmiddelen. Met LCA-analyses kun je duurzaamheidsindicatoren van voedselproductie uitrekenen, zoals de CO2-uitstoot, landgebruik of watergebruik. Op basis van LCA’s kan een som gemaakt worden van de zogenaamde CO2-voetafdrukken van een product in alle fases van de productieketen. De resultante hiervan is de ecologische voetafdruk en die wordt uitgedrukt in CO2-uitstoot per kilogram product. Hieruit blijkt – over het algemeen, want er zijn veel uitzonderingen – dat dierlijke producten een hogere CO2-voetafdruk hebben dan plantaardige producten. Daardoor wordt vaak aangenomen dat een minder dierlijk en meer plantaardig dieet een lagere CO2-voetafdruk oplevert en dus goed is voor onze aarde. Dit klopt mogelijk voor een specifiek dieet. Maar producten kun je niet op basis hiervan met elkaar vergelijken. Ik gaf al het voorbeeld van cola en melk. Als je producten met elkaar vergelijkt wat betreft duurzaamheid, moet je óók rekening houden met de kwaliteit en gezondheidseffecten van de producten. Dat gebeurt nu te weinig. Daarnaast is er nog een andere complicatie: niet alle berekeningen van LCA-analyses zijn van gelijke kwaliteit. Er zijn veel intrinsieke aannames die moeilijk te achterhalen zijn.” Hoe komt het dat er zo’n verschil is in kwaliteit van LCA’s? “De discussie rondom de duurzaamheidsaspecten van voedsel is begonnen met de uitstoot van CO2. Later kwamen daar andere aspecten bij zoals landgebruik en de uitstoot van fosfaat en stikstof. Opvallend is dat de problematiek door de invloed van de media erg versimpeld wordt. Zo van ‘plantaardige eiwitten zijn geweldig’ en ‘dierlijke eiwitten; daar moeten we vanaf’. Als ik zoiets hoor, denk ik meteen: laten we er eens aan gaan rekenen: wat zijn de gebruikte data en wat waren de aannames? Wanneer je je namelijk verdiept in de LCA-data vallen verschillende zaken op. Als je kijkt naar zuivelproducten, zie je dat de zuivelketen precies in kaart heeft gebracht wat de impact is van de productie van zuivel in de hele keten. Met die data kunnen nauwkeurige LCA-berekeningen worden uitgevoerd. Maar die gedetailleerde LCA-rapporten zijn er niet of in veel mindere mate van zuivelalternatieven. Ten tweede zie je dat in de media en in populairwetenschappelijke artikelen vaak alleen de positieve aspecten van plantaardige alternatieven worden belicht. En omdat goede LCA-rapporten voor plantaardige alternatieven ontbreken, ben je aan Google overgeleverd. Voor CO2-footprints van bijvoorbeeld “haverdrank” kom je via google terecht bij websites van natuur- en milieuorganisaties en van vegetarische en veganistische producenten. Die gaan voor hun communicatie altijd uit van gunstige getallen voor plantaardige producten en ongunstige voor dierlijke producten. Ik zie vaak dat er verkeerde getallen worden gebruikt bij vergelijkingen tussen producten. Op internet worden LCA-analyses van plantaardige producten vergeleken met absurd hoge CO2-waarden voor melkproducten. Dat soort hoge waarden komen misschien in Afrika voor, maar niet in Europa of de Verenigde Staten waar zuivel het meest efficiënt wordt geproduceerd. Dat kan zomaar een factor twee of drie schelen! Bovendien is de situatie in Afrika totaal anders. De LCA-waarden zijn daar weliswaar hoger dan in Europa, maar de zuivelketen is in Afrika heel anders georganiseerd en dan spelen er andere belangen mee. Een koe is daar een leverancier van melk, maar óók een tractor, én een financieel appeltje voor de dorst.”

U vindt dat LCA’s verkeerd worden gebruikt. Waarom voldoen LCA-analyses niet om producten met elkaar te vergelijken?

“De resultaten van LCA-analyses worden meestal uitgedrukt in CO2-emissie per kilogram product. Dat is mooi als je bijvoorbeeld productieketens efficiënter wilt maken. Je kan dan zien of je interventie een effect heeft op de CO2-uitstoot. Alleen is de CO2-uitstoot per kilogram product sinds een aantal jaren ook een soort basis geworden om voedingsmiddelen onderling met elkaar te vergelijken. Dat cola of broccoli een lagere CO2-voetafdruk hebben per kilogram dan respectievelijk halfvolle melk of ei, betekent niet je melk moet gaan vervangen door cola of een ei door broccoli. Er worden op dit moment beleidsbeslissingen gemaakt op basis van de LCA per kilogram vergelijking. Maar de discussie over minder dierlijk en meer plantaardig eten behoeft nuancering. Je kunt het niet ophangen aan de kale voetafdruk van voedingsmiddelen. Als je het voedingspatroon ecologisch vriendelijker wil maken, wil je natuurlijk wel dat dit op een gezonde manier gebeurt. We hebben in de wereld geen tekort aan kilogrammen of calorieën, maar wel een tekort aan nutriënten zoals eiwitten. Dat geldt ook in de Nederlandse context. In het westen eten we gemiddeld te veel eiwit, maar kwetsbare groepen als ouderen krijgen te weinig eiwit binnen. Het eiwitprobleem geldt nog veel meer in de wereldwijde context. Uit data van de Verenigde Naties blijkt dat we ieder jaar 3 miljoen ton eiwit extra moeten produceren om aan de wereldwijde behoefte te kunnen blijven voldoen. Bij verduurzaming van ons voedingspatroon hoort het niet te gaan over de hoeveelheid maar over de kwaliteit van het voedingsmiddel. Daarom moeten we op zoek naar een andere indicator dan CO2-uitstoot per kilogram product om de ecologische voetafdruk van voedingsmiddelen uit te drukken. Deze andere indicator moet rekening houden met de voedingsstoffen en met de bijdrage die de voedingsmiddelen leveren aan de gezondheid. Alleen op die manier kun je betere inzichten krijgen in welke voedingsmiddelen of combinaties je kunt vervangen voor een duurzamer voedselpatroon.”

‘De voedingswaarde en (micro)nutriënten moeten meegenomen worden bij de vergelijking van producten op het gebied van duurzaamheid’

Welke indicatoren kunnen we beter gebruiken om onze voetafdruk vast te stellen?

“Er zijn veel verschillende indicatoren te gebruiken. Ik werk nu aan een wetenschappelijk artikel hierover. Een vergelijking op basis van een enkele nutriënt zoals eiwit is te beperkt. Alleen op eiwit kun je geen gezond dieet baseren. We hebben een combinatie van veel verschillende voedingsstoffen nodig om gezond te blijven. Door de belangrijkste nutriënten in een product te kwantificeren kun je tot een nieuwe ecologische voetafdruk komen. De zogenaamde Nutrient Rich Food (NRF) scores zijn hier een voorbeeld van. Op basis van een optelsom van de bijdrage van nutriënten in het product wordt de bijdrage berekend van het product aan de dagelijkse behoefte van de consument. Producten met een hoge NRF-score hebben een hoge toegevoegde waarde voor onze gezondheid. Dit betekent ook dat je van producten met een lage NRF-score meer grammen per dag nodig hebt, en dat levert meestal meer ongewenste calorieën en een hogere footprint op. Door het gebruik van de NRF-scores bij de ecologische voetafdruk van voedingsmiddelen kun je de ecologische voetafdruk relateren aan de gezondheid van producten. Dit geeft soms een ander beeld dan je zou verwachten op basis van de ecologische voetafdruk per kilogram.”

“De logica van dit verhaal kun je het beste begrijpen aan de hand van figuren 1, 2 en 3. Figuur 1 is de ‘ouderwetse’ manier van productvergelijkingen, op basis van CO2 per kilogram product. Je ziet dat melk ten opzichte van plantaardige dranken een hogere CO2-voetafdruk heeft. Dit beeld verandert zodra je met de voedingswaarde en dus gezondheidsaspecten van een voedingsmiddel rekening gaat houden. In de figuren 2 en 3 zijn een aantal NRF-scores weergegeven van melk en plantaardige alternatieven. Wanneer de ecologische voetafdruk wordt gerelateerd aan de NRF-scores dan blijkt dat de plantaardige alternatieven voor melk een minder gunstig beeld geven van de ecologische footprint. Natuurlijk zijn hierbij allerlei nuanceringen te maken, maar het maakt duidelijk dat de voedingswaarde en (micro)nutriënten meegenomen moeten worden bij de vergelijking van producten op het gebied van duurzaamheid.”

De voedingswereld staat behoorlijk onder druk nu er concreet moet worden gewerkt aan manieren om klimaatverandering tegen te gaan. Hoe kijkt u daarnaar?

“In de wetenschappelijke literatuur zijn steeds meer publicaties te vinden die wel kijken naar de hoeveelheid nutriënten in een levensmiddel en de verteerbaarheid ervan. Dat is een goede ontwikkeling, want ook de verteerbaarheid van nutriënten is van groot belang. Plantaardige eiwitten hebben vaak een lagere verteerbaarheid dan melkeiwitten. Je moet er dus meer van eten om dezelfde opname in het lichaam te kregen. Dat heeft natuurlijk ook consequenties voor de footprint. Een punt van zorg bij onderzoek blijven de LCA-data. In het ideale geval zou één onderzoeksgroep de LCA’s van alle relevante producten moeten uitvoeren volgens dezelfde systematiek op voldoende detailniveau. Op deze manier krijg je LCA’s van dezelfde kwaliteit. Gelukkig is ook daar een begin mee gemaakt. Blonk Consultants in Nederland doen goed werk op dat gebied. Maar het is een arbeidsintensieve klus. Ik hoop dat ook de politiek en beleidsmakers dit probleem oppakken voordat op verkeerde gronden alle pijlen worden gericht op plantaardige alternatieve producten. Want als het over duurzaamheidsbeleid van ons voedsel gaat, moet de gezondheid van de consument wel gewaarborgd zijn. Dat betekent dat we van de indicator ‘per kilogram product’ voor de ecologische voetafdruk af moeten. Die moet worden vervangen door een indicator die rekening houdt met de voedingswaarde en gezondheidsaspecten van voedingsmiddelen. Zo voorkom je dat consumenten uit duurzaamheidsoogpunt – en dus met goede bedoelingen – ongezonder gaan eten.”

Sommige supermarkten overwegen om met ecoscores te gaan werken, waarbij de CO2– uitstoot per kilogram op een voedingsmiddel komt te staan. Wat vindt u daarvan?

“Dat lijkt me ongewenst. Het etiket op een product dient om consumenten goed te informeren. Niet om ze op het verkeerde been te zetten. Er staat al veel informatie op de verpakking van een product. Je kunt je afvragen in hoeverre nóg meer informatie de consument verder helpt. En áls je een ecoscore wil geven, dan moet je die altijd relateren aan de nutriënten die in het product zitten. Dat is namelijk het eerste doel waarom de consument een voedingsmiddel koopt: in hoeverre draagt het bij aan mijn gezondheid? Pas daarna komt de vraag: is het duurzaam geproduceerd? In die volgorde.”

 

 

Interview dr. Bibian van der Voorn: ‘Gezonde leefstijl bij complexe obesitas is essentieel maar niet voldoende’

Een gezonde leefstijl is een belangrijke troef in de behandeling van overgewicht. Toch vallen sommige mensen met obesitas ook met een gezonde leefstijl niet af. Dat komt omdat er sprake is van een belemmerende factor of achterliggende oorzaak. Dr. Bibian van der Voorn weet daar alles van als arts en post-doc onderzoeker bij het Erasmus MC. Zij begeleidt mensen met “complexe obesitas” in het Centrum Gezond Gewicht.

Tekst: Angela Severs (Scriptum) | Foto’s: Michel Campfens

Na de corona uitbraak riep de Vereniging Arts & Leefstijl de overheid op tot meer aandacht voor een gezonde leefstijl. Niet alleen in de strijd tegen overgewicht, maar ook tegen het coronavirus waar obesitas een duidelijke risicofactor is voor een ernstiger beloop (zie kader). Arts & Leefstijl, met in het kielzog duizenden gezondheidsprofessionals, pleitte in een brief voor het opnemen van een gezonde leefstijl in het rijtje van coronamaatregelen als handen wassen en 1,5 meter afstand houden. Van der Voorn was één van de ondertekenaars van de brief. ‘De coronapandemie laat duidelijk zien dat obesitas niet alleen het risico op hart- en vaatziekten en diabetes type 2 verhoogt, maar ook op infectieziekten als Covid-19’, aldus Van der Voorn. ‘Preventie van overgewicht is dus belangrijk en een gezonde leefstijl is daarbij cruciaal.’ Toch ziet Van der Voorn juist patiënten, waarbij een gezonde leefstijl alleen niet de sleutel is tot een gezond gewicht. Van der Voorn: ‘Er heerst altijd al het idee dat obesitas het gevolg is van een gebrek aan discipline en dat er geldt: eigen schuld dikke bult. Bij een significant deel van de mensen die ik zie, blijkt echter sprake van een medische factor die gewichtsverlies in de weg staat, zoals een genetische aanleg, een hormonale stoornis of medicijngebruik.’ Mensen met obesitas hebben het volgens Van der Voorn niet gemakkelijk tijdens de coronacrisis: ‘Sommige van mijn patiënten durven nu nog amper de deur uit omdat ze bang zijn voor een coronabesmetting. Ze denken dat ze geen plek op de intensive care verdienen vanwege hun overgewicht.’ Van der Voorn is bang dat haar patiënten door dit stigma nog verder in de problemen komen. ‘Het geeft bij mijn patiënten extra stress, bovenop de dagelijkse uitdagingen die hun obesitas al genereert, en werkt depressie in de hand. Bovendien bewegen ze minder als ze de deur niet uit durven.’ Van der Voorn kan zich er kwaad om maken. ‘We moeten mensen met obesitas niet met een vinger nawijzen. Nederland is juist één van de weinige Europese landen waar obesitas officieel als een ziekte wordt beschouwd. Dit benadrukt nog maar eens dat obesitas dus geen kwestie is van een disciplineprobleem, maar een ziekte! Dit zou theoretisch voldoende erkenning moeten geven voor mensen met obesitas, echter praktisch merken ze daar nog veel te weinig van.’

‘Obesitas is geen kwestie van een disciplineprobleem, maar een ziekte!’

Van medicijngebruik tot genetische obesitas

Op de polikliniek van het Centrum Gezond Gewicht ziet Van der Voorn een selecte groep mensen met obesitas: ‘Ze zijn vaak al door de nodige diëtisten behandeld, maar leefstijlaanpassingen als gezonde voeding en beweging werkten bij hen niet, of slechts voor korte tijd. Daarom zijn ze naar ons doorverwezen voor verder onderzoek naar eventuele achterliggende oorzaken die afvallen in de weg staan.’ In het Centrum Gezond Gewicht wordt breed onderzoek gedaan naar medicamenteuze, hormonale genetische, gedragsmatige en psychologische factoren. Van der Voorn: ‘Bij het merendeel van de patiënten komen één of meerdere factoren aan het licht, die eerder geen aandacht hebben gekregen, maar wel afvallen tegenwerken. Sec met voedingsaanpassingen en beweging afvallen gaat dan niet lukken. Meestal gaat het om een belemmerende factor, die niet alles verklaart, maar tezamen met andere omstandigheden wel overgewicht in de hand werkt. Denk aan medicijnen als inhalatiecorticosteroïden bij astma of een injectie met steroïden bij gewichtsklachten. Ook hormonale verstoringen spelen vaak een rol, zoals bij een schildklieraandoening, een slaapapneustoornis of het polycysteus ovarium syndroom (PCOS, red.). Daarnaast wordt overgewicht bij naar schatting 5 à 10% van de patiënten die van der Voorn ziet veroorzaakt door genetische obesitas, hersenschade of een psychische aandoening als eetbuistoornis.’

‘Bij 5 à 10% van mijn patiënten wordt overgewicht veroorzaakt door genetische obesitas, hersenschade of een psychische aandoening als eetbuistoornis’

Vooral op het gebied van genetische obesitas gaan de ontwikkelingen de laatste jaren heel snel. Van der Voorn: ‘Er werd altijd gedacht dat genetische obesitas heel zeldzaam is, maar recente data suggereren dat 4% van de mensen met morbide obesitas het heeft. Er worden steeds meer genen gevonden die obesitas kunnen veroorzaken. Deze “obesitasgenen” verstoren de stofwisseling en zorgen bijvoorbeeld voor een verhoogde eetlust of een verlaagd gevoel van verzadiging. Soms blijkt een van deze nieuwe obesitasgenen achteraf in het bloed aantoonbaar bij patiënten, waarbij we eerder geen oorzaak konden vinden.’

GLI als behandeling

Aan genetische obesitas is helaas niet veel te veranderen. Wel kan medicatie uitkomst bieden. Van der Voorn: ‘Er komen steeds meer medicijnen die specifiek ingrijpen op receptoren van genen waardoor bijvoorbeeld het verzadigingsmechanisme in het lichaam beter werkt. Sommige patiënten ervaren hierdoor voor het eerst van hun leven een verzadigingsgevoel.’ Bij andere factoren die een rol spelen bij overgewicht is het zaak om de gevonden factoren eerst zoveel mogelijk aan te pakken. Van der Voorn: ‘Bij gewichtsverhogende medicijnen kijken we of die zoveel mogelijk afgebouwd kunnen worden, of vervangen door andere medicijnen die geen gewichtsverhoging als bijwerking hebben. En hormonale stoornissen gaan we waar mogelijk eerst met bijvoorbeeld medicijnen behandelen.’ En daarna? Van der Voorn: ‘Dan gaan we intensief inzetten op leefstijlaanpassingen. Patiënten gaan individueel of in groepsverband een GLI (gecombineerde leefstijlinterventie) in hun eigen regio volgen.’

‘Bij ongeveer de helft van de patiënten werkt gecombineerde leefstijlinterventie plus Cognitieve Gedragstherapie (GLI+) goed’

Een klein deel van de patiënten volgt in onderzoeksverband een GLI plus Cognitieve Gedragstherapie’ (GLI+) bij het Centrum Gezond Gewicht. Zo wordt onderzocht hoe succesvol een GLI+ is bij deze groep patiënten met ernstige obesitas. Van der Voorn: ‘Bij ongeveer de helft van de patiënten werkt het goed: bij hen is sprake van minimaal 5% gewichtsverlies na 1,5 jaar. Vooral in de eerste 10 weken van de GLI wordt een grote slag geslagen. Het merendeel is dan al 5% afgevallen. Dat lijkt misschien weinig, zeker bij iemand met een BMI van 40, maar naast het gewichtsverlies zijn er juist belangrijke andere gunstige effecten.’ Van der Voorn doelt daarbij niet alleen op een verlaagd risico op metabole aandoeningen als hart- en vaatziekten, maar ook op relatief nieuwe effecten als verbeteringen in het immuunsysteem. De link tussen overgewicht en het immuunsysteem staat door Covid-19 volop in de belangstelling. Van der Voorn: ‘Overgewicht brengt het immuunsysteem uit balans en veroorzaakt een constante, laaggradige ontsteking. Dat verhoogt niet alleen het risico op aderverkalking, maar ook op een infectie, zoals met het coronavirus.’

Stresshormoonmetabolisme

Naast gewichtsverlies en verbetering van het immuunsysteem is er nog een gunstig effect van GLI gevonden: het metabolisme van het stresshormoon cortisol blijkt gedurende de anderhalf jaar durende GLI gunstig te verbeteren. Van der Voorn: ‘Bij het Centrum Gezond Gewicht zijn we gespecialiseerd in onderzoek naar het stresshormoonmetabolisme. We meten daarbij onder andere het cortisolgehalte in het haar. Afhankelijk van de lengte van het haar geeft dat een mooi tijdsbeeld van het cortisolgehalte in het lichaam over een langere periode.’ Cortisol blijkt namelijk in het groeiende haar terecht te komen in een concentratie, die een afspiegeling vormt van het gehalte in het lichaam op dat moment, zonder verstoring van dagelijkse fluctuaties. Haar groeit gemiddeld met 1 cm per maand. Zo kunnen we dus iets zeggen over chronische blootstelling of aanpassingen aan het stresshormoonsysteem. Van der Voorn: ‘Bij aanvang van een GLI blijkt bij circa de helft van de deelnemers sprake van een verhoogde cortisolwaarde. Tijdens de GLI zien we dat het cortisolgehalte in haar bij een groot aantal deelnemers afneemt. De GLI heeft dus niet alleen effect op het lichaamsgewicht. Het lijkt erop dat de GLI meer systemen in balans kan brengen die eerder door overgewicht uit balans waren geraakt. Alleen het getal op de weegschaal zegt dus niet alles.’

Oproep gezonde leefstijl tegen het coronavirus

Momenteel komen twee pandemieën samen: die van het coronavirus en die van overgewicht. En beide versterken elkaar: overgewicht vergroot het risico op een infectie met een slechter beloop. Mensen met obesitas lopen het hoogste risico om ernstig ziek te worden van een Covid-19 infectie en hebben beduidend meer kans om hieraan te overlijden. De remedie zolang er nog geen vaccin is? Een gezonde leefstijl! Volgens Vereniging Arts en Leefstijl zijn gezonde voeding, voldoende beweging, slaap en ontspanning bewezen effectieve middelen om de fysieke weerbaarheid te vergroten tegen infectieziekten. Een gezonde leefstijl verkleint de kans op ernstige symptomen bij een Covid-19 infectie en vergroot de kans op een spoedig herstel. In een brief riep de vereniging de overheid al in mei op om meer aandacht te geven aan een gezonde leefstijl. De brief werd ondertekend door bijna 2.000 medisch specialisten, huisartsen en andere zorgprofessionals. Op 17 december noemde minister Hugo de Jonge (Gezondheidszorg) tijdens de coronapersconferentie voor het eerst het belang van een gezonde leefstijl. ‘De weerstand is gebaat bij een gezonde leefstijl’, aldus de minister.

‘Sociaal stigma werkt overgewicht bij laagopgeleiden in de hand’

Waarom kampen laagopgeleide mensen vaker met overgewicht dan hoogopgeleide mensen? Volgens prof. dr. Jeroen van der Waal, hoogleraar stratificatiesociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, komt dat niet door minder geld of minder kennis. De oorzaak moet meer gezocht worden in het effect van minder status.  

Tekst: Angela Severs

Onder laagopgeleiden komt overgewicht opvallend vaker voor dan onder hoogopgeleiden, zo blijkt uit cijfers van het RIVM. Een voorbeeld: 60% van de laagopgeleide vrouwen tussen 25 en 44 jaar heeft overgewicht en slechts 28% van de hoogopgeleide vrouwen van dezelfde leeftijd. Bij mannen van die leeftijd gaat het om 59% ten opzichte van 36%. De 2 klassieke verklaringen hiervoor – verschil in inkomen en verschil in kennis – gaan onvoldoende op volgens prof.dr. Jeroen van der Waal. Tijdens het 2e Nationaal Nationaal Obesitas Symposium gaf de hoogleraar zijn sociologische visie met de presentatie “Dikker door dedain”. Van der Waal: ‘Hoewel in het algemeen geldt dat laagopgeleiden minder inkomen en kennis hebben dan hoogopgeleiden, blijkt dit in onderzoek niet het verschil in overgewicht te verklaren.’

Niet meetellen

Van der Waal is als stratificatiesocioloog gespecialiseerd in het indelen van groepen mensen in maatschappelijke lagen, waartussen een ongelijkheidsverhouding bestaat. Hij zoekt de verklaring voor het verschil in overgewicht tussen laag- en hoog opgeleiden dan ook in statusverschillen: ‘In onze maatschappij wordt de manier van doen van hoogopgeleiden als superieur gezien. Veel laagopgeleiden voelen dat er op hen wordt neergekeken vanwege hun leefwijze en voorkeuren; ze voelen zich minder serieus genomen.’ Dit “sociaal stigma”, zoals Van der Waal het noemt, kan volgens hem leiden tot het gevoel tekort te schieten en niet mee te tellen, oftewel gebrek aan een “sense of entitlement”. Daarnaast leidt het tot een soort wegkruipen of “dociliteit”. Van der Waal: ‘Hierdoor ervaren mensen minder prikkels om hulp te zoeken en voelen ze meer afstand tot gezondheidsprofessionals.’

Verzet tegen statusorde

Tijdens zijn presentatie liet Van der Waal twee voorbeelden zien van hoe statusverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden zich kunnen uiten in gedrag. Het eerste voorbeeld ging over het introduceren van gezonde schoollunches in het Verenigd Koninkrijk. Sommige laagopgeleide moeders brachten als daad van verzet junkfood aan hun kinderen op school. Ook in Nederland was er onlangs zo’n “boomerang effect” te zien. Toen een school in Tilburg kinderen verplichtte alleen water te drinken, reageerden sommige ouders met: ‘Water is voor honden”. Van der Waal: ‘Die ouders kwamen in verzet tegen de statusorde en wilden daarmee zeggen dat ze zich niets laten opleggen.’

Advies voor de praktijk   

Hoe pak je dit probleem als arts of diëtist aan in je spreekkamer? Deze vraag stelde een deelnemer van het symposium na de presentatie. Van der Waal: ‘Als iemand in je spreekkamer zit, heeft diegene de stap naar een hulpverlener in ieder geval al genomen. Het probleem zit eigenlijk meestal in het voortraject. Maar ook in de spreekkamer kun je er rekening mee houden door je uiterste best te doen om iemand zich op zijn of haar gemak te laten voelen. Dat betekent veel aandacht hebben voor verschillen in belevingswereld. Bij etniciteit is daar in de praktijk al wel aandacht voor, maar dat is nog niet zo bij laagopgeleiden.’

Dr. Annet Roodenburg: ‘Mijn missie: een gezondere voedselomgeving’

Wat is de maatschappelijke relevantie van de voedingswetenschap? We vroegen het aan dr. Annet Roodenburg. Als voorzitter van de Nederlandse Academie van Voedingswetenschappen (NAV) en lector Voeding en Gezondheid verbonden aan de HAS Hogeschool in Den Bosch, staat Rodenburg midden in het speelveld van de Nederlandse voedingswetenschap.

Tekst: Stephan Peters | Beeld: Michel Campfens

Wat heeft jouw lectoraat op de HAS Hogeschool te bieden?

‘De HAS Hogeschool biedt tien opleidingen die in het teken staan van agro, food en de leefomgeving. We hebben ongeveer 3700 studenten en twee locaties; de hoofdlocatie is in Den Bosch en een kleinere locatie in Venlo. De opleidingen dekken eigenlijk de hele voedselketen. Van tuin- en akkerbouw en veehouderij tot bijvoorbeeld toegepaste biologie, management van de leefomgeving, bedrijfskunde, food innovation en voedingsmiddelentechnologie.’

Met welk doel leiden jullie je studenten op?

‘De missie van het Lectoraat Voeding en Gezondheid is dat iedereen die hier afstudeert en gaat werken in de voedselketen zich verantwoordelijk voelt voor de gezondheid van de consument. Wij richten ons expliciet op een gezondere voedselomgeving. We hebben bij de HAS nog een tweede Lectoraat: Groene Gezondheid. Dat richt zich op het verhogen van de groente- en fruitconsumptie, inhoudsstoffen en post-harvest-kwaliteit. Mijn lectoraat Voeding en gezondheid richt zich vooral op zeer concrete vragen waarin we samenwerken met meerdere partners, waaronder het bedrijfsleven. De vier belangrijkste onderwerpen zijn voeding voor senioren, een gezonder aanbod in Food Service, het food data project en het nieuwe project ‘de Gereedschapskist voor productontwikkeling’. Deze projecten zitten dicht op de praktijk en zijn gericht op een gezondere voedselomgeving. De praktijkopdrachten van onze studenten beantwoorden altijd praktijkvragen, vaak ook vanuit het bedrijfsleven.’

Kun je een voorbeeld geven van een recent onderzoek dat jullie hebben gedaan?

‘Bij voeding voor senioren onderzoeken we hoe we ouderen meer bewust kunnen maken van het belang van voldoende eiwit voor hen om gezond ouder te worden. In 2017 hebben we in de ConsuMEER studie, samen met de Hogeschool Arnhem Nijmegen, de eiwitinname gemeten bij thuiswonende ouderen. We boden hen gedurende een maand kant-en-klaarmaaltijden en zuivel met verschillende eiwitgehaltes aan. De resultaten van die studie zijn inmiddels gepubliceerd.’

Wat houdt het Food Data-project in en waarom is dat zo belangrijk?

‘Binnen het Food Data project verzamelen we allerlei data van producten, zoals van etiketten maar ook uit de GS1 datapool. Die data kunnen we vervolgens vergelijken met bijvoorbeeld die van Nutri-Score. Nutri-Score is het keuzelogo dat hoogstwaarschijnlijk in 2021 in Nederland geïntroduceerd gaat worden. Hiermee kunnen we zien hoe de waardering van producten volgens Nutri-Score zich verhoudt tot de waardering van die producten in de Schijf van Vijf.’

Wat vind je van de keuze voor Nutri-Score?

‘Het is een dapper besluit van de staatssecretaris om Nutri-Score met een mits in 2021 te gaan introduceren. Zijn voorwaarde: het algoritme achter Nutri-Score moet in lijn zijn met de Schijf van Vijf. Ik maakte me namelijk enorme zorgen. Alles wees erop dat de staatssecretaris voor het Franse Nutri-Score zou kiezen. Maar als voedingswetenschappers hadden we totaal geen inspraak. Gelukkig nam Voedingsjungle (zie kader) vorig jaar het initiatief om een brandbrief te sturen naar de staatssecretaris. Daarin werd hij erop gewezen dat Nutri-Score niet in lijn is met de Schijf van Vijf en dat er twee met elkaar conflicterende voorlichtingssystemen zouden ontstaan. De brandbrief is door meer dan 180 voedings- en gedragswetenschappers, diëtisten, artsen en experts ondertekend en heeft een groot verschil gemaakt. De staatssecretaris is hiermee door experts op de risico’s gewezen.’

‘Een algoritme voor een internationaal voedselkeuzelogo lijkt me een interessante uitdaging’

Wat is jouw mening over Nutri-Score als Voedselkeuzelogo?

‘Nutri-Score is mijn second best keuze. Het beeldmerk is mooi, maar het algoritme erachter is te complex. Ik had het liefst een Nederlands systeem gezien, zoals een Schijf van Vijf-beeldmerk. Ik vind dat een keuzelogo het beste per land opgezet kan worden, omdat elk land z’n eigen eetcultuur heeft, met verschillende producten die een verschillende rol spelen in een voedingspatroon. Maar goed, we hebben nu eenmaal een internationale markt. Ik wacht in spanning af wat de uiteindelijke beslissing in 2021 gaat worden en of de internationale wetenschappelijke commissie met een systeem komt dat aanvaardbaar is voor Nederland. Een heel interessante uitdaging!’

Wetenschappelijk onderzoek geeft geen onderbouwing dat consumenten door een keuzelogo gezonder gaan kiezen. Hoe kijk jij daarnaar?

‘Daar ben ik het mee eens. Keuzelogo’s hebben alleen een additioneel effect; namelijk dat fabrikanten erdoor hun producten gaan verbeteren. En dát is veel belangrijker. Dat zagen we ook bij het voormalige keuzelogo in Nederland, het Vinkje. Ik zie echter drempels voor productverbetering door het algoritme achter Nutri-Score. In tegenstelling tot het Vinkje, dat alle producten binnen een productgroep vergeleek, is Nutri-Score meer een across-the-board systeem. Als je een betere Nutri-Score wilt krijgen, kun je je product al verbeteren door iets toe te voegen. Thee krijgt bijvoorbeeld een hogere Nutri-Score als je er wat citroenschillen aan toevoegt. En superzoute pizza’s krijgen een betere score als je wat groente toevoegt. De internationale wetenschappelijke commissie die het komende jaar aan de slag gaat met het algoritme heeft dus veel en belangrijk werk te doen.’

Je bent nu bijna twee jaar voorzitter van de Nederlandse Academie van Voedingswetenschappen. Wat doet de NAV precies?

‘De NAV is een platform van en voor voedingswetenschappers in Nederland. De NAV spant zich in voor de kwaliteit van voedingswetenschap en biedt een netwerk aan de leden. De NAV wil dat de voedingswetenschap dienstbaar is voor de maatschappij en de gezondheid van de Nederlanders kan bevorderen. Voedingswetenschappers moeten meer naar buiten treden in de maatschappelijke discussies, want die gaan soms hele rare kanten op. Je kunt niet zomaar lid worden van de NAV. Er is een A (MSc) en een B-niveau (PhD) van registratie waarvoor gelijke rechten en plichten gelden. Werkervaring telt hier ook in mee.’

De NAV is toch niet heel zichtbaar in het debat: hoe komt dat?

‘De NAV is misschien niet zo zichtbaar, maar de NAV leden zijn dat wel. Ze nemen deel aan debatten en nemen positie in. De NAV stimuleert leden om naar buiten te gaan en in het debat de voedingswetenschap te laten spreken. Wij ondersteunen onze leden daarin door bijvoorbeeld mediatrainingen te geven. We hebben een register met namen van wetenschappers met hun expertises, zodat ook de media daarvan gebruik kunnen maken. Dat we als NAV nu geen standpunten naar buiten brengen, komt omdat er op veel onderwerpen geen consensus is. We worden er wel eens op aangesproken dat een deel van ons budget uit sponsoring komt van het bedrijfsleven. Als je een standpunt naar buiten brengt, kan dit gevoelige punt je geloofwaardigheid beïnvloeden. Binnen de NAV zijn we nu actief bezig om te bepalen hoe we hiermee om moeten gaan.’

Met wie werkt de NAV allemaal samen en waarom?

‘De NAV werkt samen met veel andere beroepsverenigingen. Zo ben ik heel trots op het Platform Voeding Nederland, een stakeholdersamenwerking met Arts en Leefstijl, beide diëtistenverenigingen (NVD en DCN), de Beroepsgroep voor Gewichtsconsulenten (BGN), de Alliantie Voeding in de zorg en het Voedingscentrum en de NAV. Met dit Platform willen we een gezamenlijke visie over gezonde voeding naar buiten brengen en proberen we het vak voeding in de curricula van de opleidingen van zorgprofessionals te krijgen. Een goed voorbeeld van hoe de NAV meer naar buiten treedt.’

De financiering van onderzoek leidt tot veel en heftige discussies. Hoe staat de NAV daarin?

‘De NAV heeft de belangrijke gedragscode ‘Ethisch verantwoord handelen bij de beroepsuitoefening’. Ik geloof daarnaast dat de Nederlandse voedingswetenschap heel integer is. Natuurlijk heb je uitzonderingen, maar ik denk dat we het grotendeels over beeldvorming hebben. Ja, het kan zijn dat financiering invloed heeft op de vraagstelling van onderzoek. En in het slechtste geval kan het ook een wetenschapper beïnvloeden. Toch wil ik hierbij duidelijk maken dat niemand 100% onafhankelijk is, ook academici niet. Die kunnen ook hun stokpaardjes hebben. Goede wetenschappers kennen onzekerheden en je moet vooral elkaar blijven uitdagen, ongeacht de discussies op social media etc. Transparantie en een goed ethisch kompas zijn hierin zeer belangrijk. NAV-leden zijn zich hiervan bewust. Het is van groot belang dat voedingswetenschappers hun eigen onderzoek op een goede manier kunnen uitvoeren en dat ze de resultaten op hun eigen wijze kunnen interpreteren en publiceren. Een goed NAV-lid kan wetenschap indelen in goed en slecht uitgevoerd, onafhankelijk van het feit wie ervoor heeft betaald.’

Als je terugkijkt op je carrière tot nu toe, waar ben je het meest trots op?
1. Het boek E-nummers en berengeluiden een bundeling van blogs over interviews met spelers in de voedselketen.
2. Mijn rol bij het ontwikkelen en onderbouwen van de criteria achter Choices, zeg maar de internationale versie van het Vinkje.
3. Het mede-opzetten van het Platform Voeding Nederland (zie tekst)
4. De ConsuMEER studie (zie tekst)
5. Onze nieuwe blog over het effect van de coronacrisis: blog.has.nl/bloggen-over-covid

Prof.dr. Cisca Wijmenga over haar baanbrekend onderzoek naar coeliakie: ‘Maar er is nog een lange weg te gaan’

Vijf jaar geleden won prof.dr. Cisca Wijmenga de prestigieuze Spinozaprijs voor de genetische ontrafeling van coeliakie. Zij ontdekte dat mensen met coeliakie een verhoogd risico hebben op andere auto-immuunziekten zoals reuma, MS en de ziekte van Crohn. Vorig jaar werd Wijmenga rector magnificus aan de Rijksuniversiteit Groningen. Alle reden voor een interview met deze topwetenschapper op bestuurlijk topniveau.

Tekst: Angela Severs (Scriptum) | Foto: Michel Campfens

Coeliakie is een complexe erfelijke ziekte. Niet iedereen die een erfelijke aanleg voor coeliakie heeft, krijgt het uiteindelijk. Er moeten dus omgevingsfactoren zijn die beschermen tegen het ontstaan van deze auto-immuunziekte. Wijmenga doet al 25 jaar wetenschappelijk onderzoek naar coeliakie. In 2015 werd haar werk bekroond met de Spinozaprijs, ook wel de Nederlandse Nobelprijs genoemd. Wijmenga ontdekte onder andere dat mensen met coeliakie een verhoogd risico hebben op andere auto-immuunziekten, zoals diabetes type 1, reuma, MS en de ziekte van Crohn.

Auto-immuunziekten

Wijmenga: ‘Al deze auto-immuunziekten hebben een gemeenschappelijke genetische basis, die zich telkens anders uit. Bij coeliakie laat het lichaam een afweerreactie zien tegen gluten, bij diabetes type 1 tegen de eilandjes van Langerhans en bij MS tegen zenuwcellen.’ Wijmenga hoopt dat haar en ander onderzoek uiteindelijk leiden tot een medicijn tegen auto-immuunziekten, maar ze tempert meteen hooggespannen verwachtingen: ‘Wat zou het mooi zijn als we zouden weten hoe we die gezamenlijke genetische basis kunnen aanpakken. Maar er is nog een lange weg te gaan. Ik doe nu 25 jaar onderzoek naar coeliakie. In al die tijd zijn we slechts mini-stapjes verder gekomen. Hoe meer we leren, hoe complexer het wordt.’

Rol darmbarrière bij coeliakie

Wijmenga vergelijkt coeliakie met een enorme puzzel, waarvan het totaalplaatje nog niet te zien is. Alleen de puzzelstukjes aan de randen zijn gelegd. Wijmenga: ‘Zo weten we bijvoorbeeld nog steeds niet waar het precies misgaat bij coeliakie. Wel weten we dat gluteneiwitten de darmbarrière kunnen passeren. Maar hoe ze dat doen is nog niet bekend. Glippen ze tussen de darmepitheelcellen door en is er dus sprake van een “leaky gut”? Of zit er een receptor op de darmcel die gluteneiwitten naar binnen transporteert? En de grote vraag is ook wáár gluten problemen veroorzaken. Is dat al vóór het passeren van de darmbarrière of pas ná opname door de darm?’

Mini-darmpjes op chip

Deze vragen probeert Wijmenga  te beantwoorden met een nieuw, geavanceerd darmmodel, bestaande uit mini-darmpjes op zogenaamde chips. Wijmenga: ‘Voor coeliakie is er geen echt goed diermodel en bij mensen is het niet ethisch om dit invasieve onderzoek uit te voeren. Daarom zijn we heel blij dat het ons onlangs – als tweede onderzoeksgroep in de wereld – is gelukt om een darmmodel op een chip te maken.’ Op dit moment zijn er 6 mini-darmpjes: 3 met darmcellen van coeliakiepatiënten en 3 met darmcellen van mensen die geen coeliakie hebben. Wijmenga: ‘Hiermee kunnen we gaan onderzoeken wat er precies gebeurt als de darm in aanraking komt met gluten of als de darmbarrière is veranderd bij coeliakie.’

‘Met mini-darmpjes op chip kunnen we onderzoeken wat er gebeurt als de darm in aanraking komt met gluten’

Geen alternatief voor glutenvrij dieet

Zo’n darmmodel kan ook gebruikt worden om het effect van medicijnen te onderzoeken. Verwacht Wijmenga dat er voor mensen met coeliakie in de toekomst medicijnen zullen komen die een glutenvrij dieet overbodig maken? Ze antwoordt direct en duidelijk: ‘Hier moet ik echt iets aan verwachtingsmanagement doen. Het is heel frustrerend voor patiënten, maar ik denk niet dat we ooit helemaal afkomen van een glutenvrij dieet. Als je in ons huidige medische systeem een nieuwe behandelmethode wilt ontwikkelen, dan moet dat namelijk altijd beter zijn dan de huidige methode. En een glutenvrij dieet is heel ingrijpend, maar ook veilig en het werkt heel goed. Het is heel moeilijk om deze gouden standaard met een medicijn te verbeteren.’ Wijmenga ziet voor medicijnen eerder een preventieve rol weggelegd. En dan vooral voor preventie van auto-immuunziekten in het algemeen: ‘We zouden onderzoek kunnen richten op de ontwikkeling van medicijnen die ingrijpen op de gemeenschappelijke genetische basis van auto-immuunziekten waaronder coeliakie. Dan kunnen we misschien de kans op het tot ontwikkeling komen van deze ziekten verkleinen. Maar nogmaals: daar is nog een heel lange weg te gaan.’

Wisselwerking genen en omgeving

Over de genetische achtergrond van coeliakie is wel al veel bekend: er zijn inmiddels 40 genen geïdentificeerd, die van invloed zijn op het ontstaan van coeliakie. Een heel belangrijk gen is het zogenoemde human-leukocytenantigeen HLA-DQ2 of HLA_DQ8. Wijmenga: ‘Alle mensen met coeliakie zijn drager van dit gen. Maar het gen komt ook voor bij mensen die geen coeliakie hebben. Van de Nederlandse bevolking is 30 procent drager van het gen, maar slechts 5 procent van de dragers heeft coeliakie. Dus niet iedereen met het HLA-DQ2/8 risicogenen voor coeliakie krijgt deze ziekte. De andere genetische factoren zijn ook van belang maar er moet ook iets in de omgeving zijn, dat tegenwicht biedt tegen de genetische aanleg.’

‘Van de Nederlandse bevolking is 30 procent drager van het gen, maar slechts 5 procent van de dragers heeft coeliakie’

Oorzaak of gevolg

Volgens Wijmenga kan zo’n preventieve werking zitten in bijv. doorgemaakte infecties, de leefstijl of het darmmicrobioom. Omgevingsfactoren die een rol spelen, probeert ze nu in kaart te brengen met hulp van Lifelines, de grootste biobank in Nederland (zie kader). Van ongeveer 10.000 deelnemers aan Lifelines zijn ook ontlastingsmonsters verzameld en zijn er extra vragenlijsten afgenomen over de darmgezondheid. Wijmenga: ‘Zo kunnen we het darmmicrobioom van al deze mensen in kaart brengen. We weten al dat het darmmicrobioom van zieke mensen sterk afwijkt van dat van gezonde mensen. Daarbij is altijd een belangrijke vraag of er sprake is van oorzaak of gevolg. Verandert je darmmicrobioom en word je daardoor ziek? Of word je eerst ziek en verandert daardoor je darmmicrobioom?’

Lifelines
De biobank Lifelines is door het UMCG en de Rijksuniversiteit Groningen in 2006 gestart met als doel data te verzamelen voor onderzoek naar gezonder oud worden. Er doen 167.000 deelnemers uit Noord-Nederland (Drenthe, Friesland, Groningen) aan mee en die worden 30 jaar gevolgd. Om de 5 jaar worden monsters van de deelnemers verzameld, zoals bloed, urine en DNA en worden metingen verricht zoals BMI, bloeddruk en hartfilmpjes, longfunctie en cognitieve testen. Ook worden om de anderhalf jaar vragenlijsten afgenomen. Zo bevat Lifelines informatie over genen, gezondheid, leefomstandigheden, voeding en leefstijl. Deze big data worden onder meer gebruikt om te onderzoeken welke factoren beschermen tegen het ontstaan van ziekten als coeliakie.

Darmbacteriën en diabetes type 2

Vorig jaar heeft de onderzoeksgroep van Wijmenga voor het eerst een causaal verband aangetoond tussen een verandering van het darmmicrobioom en het ontstaan van diabetes type 2. Vooral bacteriesoorten die het korteketenvetzuur butyraat produceren, bleken daarbij een rol te spelen. Hoe minder van deze butyraatproducerende bacteriën in de darmen, hoe groter de kans op diabetes type 2.1 In dit onderzoek is gebruik gemaakt van speciale statistische analyses, ook wel Mendeliaanse randomisatie genoemd. Wijmenga: ‘Dat doe je niet even op een gewone computer, want het gaat om ontzettend veel gegevens. Voor het analyseren van deze big data zijn speciale computers nodig. Wij maken daarbij gebruik van de supercomputers van de sterrenkundigen van de Rijksuniversiteit Groningen.’ Dezelfde methode gebruikt de onderzoeksgroep van Wijmenga nu voor het vinden van relaties tussen het darmmicrobioom en ziekten als coeliakie, chronische inflammatoire darmziekten en het prikkelbare darmsyndroom. Over 2 à 3 jaar verwacht Wijmenga de eerste publicaties hierover.

Hoe minder butyraatproducerende bacteriën in de darmen, hoe groter de kans op diabetes type 2

Met voeding het darmmicrobioom optimaliseren

Het wordt in ieder geval steeds duidelijker dat het darmmicrobioom één van de factoren is die een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van ziekten. Volgens Wijmenga een hele belangrijk bevinding: ‘Aan een erfelijke aanleg kun je niet zoveel doen, maar je darmmicrobioom kun je wel beïnvloeden.’ Zo heeft de onderzoeksgroep van Wijmenga eerder al relaties gevonden tussen voeding en de samenstelling van het darmmicrobioom.2 Wijmenga: ‘Sommige voedingsmiddelen gaan gepaard met een grotere diversiteit van de bacteriën in het microbioom, wat als gezond wordt beschouwd. Dat geldt niet alleen voor groente en fruit, maar ook voor koffie, thee, rode wijn, karnemelk en yoghurt. Bier, frisdrank en volle melk blijken juist samen te hangen met een minder divers darmmicrobioom. In het algemeen gaat een mediterrane voeding gepaard met een gezond microbioom, terwijl een Westerse voeding met veel bewerkte voedingsmiddelen gepaard gaat met een ongezonde samenstelling.’ Dat laatste geldt ook voor bepaalde medicijnen. Wijmenga: ‘Van antibiotica wisten we al dat ze een nadelig effect hebben op het darmmicrobioom, maar dat blijkt ook te gelden voor bijvoorbeeld maagzuurremmers en antidepressiva.’ Door te letten op voeding en medicijngebruik is het darmmicrobioom dus te optimaliseren. Het is echter nog niet duidelijk wat dit betekent voor de preventie of behandeling van ziekten als coeliakie.

‘Aan een erfelijke aanleg kun je niet zoveel doen, maar je darmmicrobioom kun je wel beïnvloeden’

Glutengevoeligheid: een hype?
Sommige mensen hebben geen coeliakie, maar zeggen toch klachten te krijgen van gluten. Wijmenga weet niet of er sprake is van een hype of dat het fenomeen echt bestaat: ‘Als mensen gluten weglaten, verandert hun voeding ook. Ze gaan vaak gezonder eten en krijgen minder geraffineerde koolhydraten binnen. Misschien voelen ze zich daardoor beter? Kortom: is het gluten of is het de hele voeding?’ Alle aandacht voor gluten heeft volgens Wijmenga wel een nadeel: ‘Er komen steeds meer glutenvrije producten op de markt, ook van producenten die daar minder ervaring mee hebben. Het is de vraag of al deze producten echt glutenvrij zijn. Voor iemand met glutengevoeligheid is dat niet zo’n probleem, maar sommige mensen met coeliakie kunnen echt heel heftig reageren op maar een klein spoortje gluten.’

Nieuwe uitdaging

Wijmenga is nationaal en internationaal een van de meest vooraanstaande onderzoekers op het gebied van genetica. Ze doet al 30 jaar onderzoek en staat sinds 2014 op de lijst van de 1 procent meest geciteerde onderzoekers wereldwijd. Toch kreeg haar indrukwekkende onderzoekcarrière onlangs een andere wending. In september 2019 werd Wijmenga rector magnificus aan Rijksuniversiteit Groningen. Wijmenga: ‘Na 30 jaar onderzoek heb ik nu een nieuwe uitdaging. Ik ben nog wel 1 dag per week als hoogleraar betrokken bij het onderzoek, maar sta niet meer aan het roer.’ Ze heeft er alle vertrouwen in dat haar opvolgers het onderzoek voortvarend voortzetten en de puzzel van coeliakie stukje bij beetje zullen leggen. ‘Ik blijf het op de voet volgen.’


Referenties

  1. Sanna S. et al. Causal relationships among the gut microbiome, short-chain fatty acids and metabolic diseases. Nature genetics. Nat Genet. 2019;51(4):600-605
  2. Zhernakova A. et al. Population-based metagenomics analysis reveals markers for gut microbiome composition and diversity. Science 2016;352(6285):565-569

Extra: Overzichtsartikel over mini-darmpjes en coeliakie:

https://journals.sagepub.com/doi/full/10.1177/2050640619836057

Voedingsvoorlichting bij kanker moet meer prioriteit krijgen

Na een kankerdiagnose zorgt een optimale voeding voor een betere overleving en een lager risico op terugkeer. Daarnaast verminderen ook de bijwerkingen en neemt de kwaliteit van leven toe. Toch blijken veel kankerpatiënten geen voedingsvoorlichting te krijgen en hebben oncologieverpleegkundigen onvoldoende kennis over voeding. Diëtist en voedingswetenschapper Merel van Veen onderzocht dit probleem en promoveerde op 18 september aan Wageningen University & Research.

Tekst: Angela Severs (Scriptum) Foto: Michel Campfens

‘Als iemand kanker heeft, is er wel veel aandacht voor gewichtsverlies en ondervoeding, maar voldoen aan de richtlijnen gezonde voeding heeft geen prioriteit’, zo schetst diëtist en voedingswetenschapper Van Veen de huidige situatie in de gezondheidszorg. ‘Natuurlijk is het belangrijk om gewichtsverlies te voorkomen, maar een deel van de mensen met kanker komt juist aan. Behandelingen zoals anti-hormonale therapie en prednison medicatie werken gewichtstoename in de hand. En ook de omgeving dringt erop aan dat iemand met kanker veel eet.’ Van Veen heeft onderzoek gedaan onder 1096 mensen met colonkanker. Ze heeft gekeken in hoeverre zij richtlijnen voor gezonde voeding en beweging opvolgen (zie figuur 1). Mensen met terminale kanker zijn niet meegenomen in het onderzoek. Van Veen: ‘Er waren maar een paar mensen die voldeden aan alle richtlijnen. Zo at slechts 10 procent voldoende groente en fruit. Slechts 8 procent at weinig rood en bewerkt vlees.’ Volgens Van Veen zijn deze resultaten redelijk vergelijkbaar met die van de ‘gezonde’ bevolking. Toch levert het opvolgen van de richtlijnen veel gezondheidswinst op voor kankerpatiënten. Van Veen benadrukt: ‘Met voeding kun je kanker niet genezen, maar een gezonde voeding is wel belangrijk om zo goed mogelijk door de behandelingen heen te komen en de kans op terugkeer van kanker te verkleinen.’ In haar onderzoek heeft ze een relatie gevonden tussen het beter opvolgen van de richtlijnen en een betere gezondheid en kwaliteit van leven, ook jaren na de diagnose. Van Veen: ‘Hoe beter mensen met kanker zich houden aan de voedingsrichtlijnen, hoe hoger de kwaliteit van leven en hoe minder vermoeid ze zijn. Ook de algemene gezondheidsstatus en het fysiek-, cognitief- en sociaal functioneren was beter. Bovendien is het iets dat mensen zelf kunnen doen. Behandelingen moeten ze ondergaan, maar op hun voeding hebben ze zelf invloed.’

‘Natuurlijk is het belangrijk om gewichtsverlies te voorkomen, maar een groot deel van de mensen met kanker komt juist aan’

Figuur 1. Hoeveel mensen met colonkanker volgen de richtlijnen voor voeding en beweging?

Onvoldoende voedingskennis

Een gezonde voeding is dus heel belangrijk voor mensen met kanker en je zou verwachten dat iedere patiënt daarover wordt voorgelicht. Maar in de praktijk gebeurt dat helaas onvoldoende, zo blijkt uit onderzoek van Van Veen: ‘Circa de helft van de mensen met kanker krijgt maar informatie over voeding en dan meestal nog slechts eenmalig van één zorgverlener. Ruim een kwart daarvan kreeg 2 of 3 keer voedingsinformatie en slechts 2 procent kreeg het 4 keer of vaker.’ De informatie werd in de helft van de gevallen gegeven door een diëtist en in de andere gevallen meestal door een oncologieverpleegkundige (zie figuur 2). Van Veen vindt het in principe prima dat oncologieverpleegkundigen voedingsvoorlichting geven: ‘Die zien de patiënt het vaakst en ze kunnen de boodschap daardoor regelmatig herhalen. Voorwaarde is wel dat ze voldoende voedingskennis hebben, maar daaraan ontbreekt het ze momenteel. Slechts 57 procent van de oncologieverpleegkundigen die voedingsinformatie geeft, vindt dat ze zelf ook voldoende kennis daarover hebben.’ In haar onderzoek onder 355 oncologieverpleegkundigen heeft Van Veen hen gevraagd welke voedingsadviezen ze geven (zie kader). Van Veen: ‘Wat me daarbij opvalt, is dat te weinig het advies wordt gegeven om voldoende te drinken, terwijl dat bij bijvoorbeeld chemotherapie heel belangrijk is om de medicatie uit het lichaam te krijgen. Ook wordt regelmatig drinkvoeding geadviseerd, terwijl dat soms door verwijzing naar de diëtist voorkomen kan worden met voedingsaanpassingen.’

‘Slechts 57 procent van de oncologieverpleegkundigen die voedingsinformatie geeft, vindt dat ze zelf ook voldoende kennis daarover hebben.’

Figuur 2. Van wie krijgen mensen met kanker voedingsinformatie?

Acties van oncologieverpleegkundigen met betrekking tot voeding:
1. Eten volgens richtlijnen goede voeding adviseren (32%)
2. Naar diëtist doorverwijzen (23%)
3. Kleine porties verspreid over de dag adviseren (21%)
4. Energieverrijkte voeding adviseren (20%)
5. Eiwitverrijkte voeding adviseren (10%)
6. Drinkvoeding adviseren (9%)
7. Informatie geven over belang van drinken (5%)
8. Gezond gewicht adviseren (5%)
9. Brochure meegeven (4%)

Doorverwijzing naar diëtist

Van de oncologieverpleegkundigen verwijst bijna een kwart door naar de diëtist, zo blijkt uit het onderzoek. Helaas is niet uit de resultaten te halen of dat voldoende is. Wanneer zouden oncologieverpleegkundigen de patiënt volgens Van Veen moeten doorverwijzen naar de diëtist? Van Veen: ‘Bij patiënten die weinig voedingsproblemen hebben, is doorverwijzing niet nodig. Maar patiënten die meer dan 1 voedingsprobleem hebben, zouden in ieder geval verwezen moeten worden naar de diëtist.’ Van Veen heeft voor oncologieverpleegkundigen en andere zorgverleners een handig online hulpmiddel ontwikkeld om te bepalen of een patiënt problemen met de voeding heeft en doorverwezen moet worden naar de diëtist. Door de advieswijzer op VoedingenKankerinfo.nl/advieswijzer in te vullen, kunnen oncologieverpleegkundigen en andere zorgverleners zien of de patiënt doorverwezen moet worden naar een diëtist. Factoren die dat bepalen zijn onder andere gewichtsverandering, comorbiditeit en voedingsgerelateerde klachten.

Informatievoorziening zorgt voor gedragsverandering

Mensen met kanker hebben al veel aan hun hoofd. De vraag is daarom of informatie over voeding bij hen goed wordt ontvangen en of het effectief is.  Zorgt voorlichting en voedingsadvies bij hen ook echt voor gedragsverandering? Van Veen zag in de resultaten van haar onderzoek dat dit zeker het geval is: ‘Mensen die voedingsvoorlichting hadden gekregen, hadden sterker het idee dat voeding goed was voor hun herstel en welbevinden. Bijna 2 op de 3 mensen die voorlichting kregen, is ook echt gezonder gaan eten, bijvoorbeeld door minder calorierijke producten te eten en minder vlees en meer plantaardige producten. Daarnaast dronken ze minder alcohol.’ Voedingsvoorlichting aan mensen met kanker zet dus echt zoden aan de dijk. Van Veen: ‘Het sterkt patiënten in de gedachte dat voeding van invloed is op de gezondheid en het stimuleert het opvolgen van de richtlijnen. En als ze de richtlijnen beter opvolgen, verbetert de kwaliteit van hun leven. Dat maakt de cirkel rond.’

Website over voeding en kanker
De website Voedingenkankerinfo.nl is een uitgebreide en betrouwbare informatiebron, niet alleen voor patiënten, maar ook voor professionals. De website heeft Van Veen ontwikkeld tijdens haar promotie en is inmiddels overgenomen door het Wereld Kanker Onderzoek Fonds waar Van Veen nu ook werkt. De inhoud van de website wordt gecheckt door de wetenschappelijke redactie en de Landelijke Werkgroep Diëtisten Oncologie.


Referentie

Improving information provision on nutrition and cancer. For cancer survivors and health professionals. Merel R. van Veen. Proefschrift Wageningen University, 18 september 2019

Duurzaam eten: een deficiënt deugdieet

‘Gij zult granen eten’ lijkt de rode draad te zijn in de discussie over duurzaam eten. Duurzaam eten als synoniem voor een dieet met minder of zelfs helemaal geen vlees. Want, zo is de gedachte, dan is er minder vee nodig en wordt het milieu minder belast. En het zou nog gezonder zijn ook. Zoveel vliegen in één klap, waarom hebben we daar niet eerder aan gedacht? Het antwoord is simpel: omdat het NIET gezonder is. Dit deugdieet voor het milieu heeft een catastrofale bijvangst: meer overgewicht en meer diabetes.

Tekst: Erica Slof

Ongeveer driekwart van al onze calorieën krijgen we nu al binnen met plantaardig voedsel gemaakt op basis van tarwe, mais, soja en rijst. Dat lijkt mij eerder een probleem dan een oplossing. Hoewel plantaardig eten gevarieerd kán zijn, is dat het in de praktijk vaak niet. Er zit weinig variatie in de plantaardige producten die mensen eten en een groot deel daarvan is bewerkt. En daar zit het probleem. Het zijn deze bewerkte producten die bijdragen aan overgewicht, diabetes en insulineresistentie, kortom aan de huidige welvaartsziekten.

Als we die laatste 25% van onze voeding ook uit plantaardig producten moeten halen, is de grote vraag: waarmee gaan we die dierlijke eiwitten vervangen? Wordt het de zelfgemaakte bonenburger of bloemkoolcouscous? Of toch die als gezond gepresenteerde vegaschijf in het vleesschap? Ik voorspel dat het een zeer eenzijdig, evolutionair niet uit te leggen deficiënt, sterk bewerkt voedingspatroon wordt. Deficiënt, want het essentiële vitamine B12 zit uitsluitend in dierlijke producten. Het is bijzonder onlogisch om vlees, zuivel en eieren van het menu te schrappen.

Gezonde voeding is een eetpatroon dat voedingsgerelateerde ziekten zoals diabetes type 2 moet helpen voorkomen. Met een bevolking waar één op de twee volwassenen te dik is en waar elk uur zeven nieuwe diabeten bijkomen, kunnen we het ons niet veroorloven om over ‘eet nog meer planten’ te praten. Er is veel mis met onze huidige voeding maar de al decennialange stabiele consumptie van vlees is de minste zorg.

Helaas komt de huidige discussie over duurzaam eten niet veel verder dan praten over de CO2-uitstoot van een product. Een kilo broccoli wordt qua CO2-uitstoot vergeleken met een kilo biefstuk. Zinloos natuurlijk. Je moet kijken naar de nutriëntendichtheid. Duurzaam eten bereik je vooral met licht- of onbewerkte producten, minder verspilling, zelf koken en weer in contact komen met waar ons voedsel vandaan komt. Praten over minder dierlijk eiwit eten terwijl in elke schoolkantine de frisdrank- en snackautomaten tot de vaste inboedel behoren? Ik begrijp er weinig van.

De ecologische correctheid waarmee nu gediscussieerd wordt over een uitsluitend plantaardige voeding kost ons tijd en jaagt ons in sneltempo de welvaartsziekten in. Laten we dus snel een evenwichtige discussie voeren over wat gezonde voeding is. Niets duurzamer dan de gezonde mens!

Erica Slof is diëtist in de provincie Flevoland. Haar specialisatie is diabetes.

Twitter: @diabetesdietist

Prof. Ian Givens: ‘Volvette kaas is gezonder dan we altijd dachten’

Volvette kaas is een bron van verzadigd vet en zout en daarom zou je verwachten dat het niet gezond is voor hart en bloedvaten. Toch komen recente meta-analyses tot een andere conclusie: kaas heeft een neutraal of zelfs beschermend effect tegen hart- en vaatziekten en diabetes type 2. Volgens de Britse voedingsprofessor Ian Givens is de verklaring te vinden in de voedingsmatrix van kaas.

Tekst: Angela Severs | Foto: Michel Campfens

Voedingsprofessor Ian Givens is al meer dan 40 jaar betrokken bij onderzoek naar de gezondheidseffecten van voeding. De laatste jaren heeft hij veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen de consumptie van zuivel en hart- en vaatziekten. Dat heeft tot nieuwe inzichten geleid. ‘Recente meta-analyses vinden heel consistent een neutraal effect van zuivel op chronische ziekten als hart- en vaatziekten en diabetes type 2. Voor yoghurt en kaas worden vaak zelfs beschermende effecten gevonden’ aldus Givens. Bij een van die meta-analyses was hij zelf betrokken, samen met collega’s van onder meer Wageningen University & Research en de Universiteit van Kopenhagen. In deze meta-analyse zijn de gegevens verwerkt van bijna een miljoen deelnemers uit 29 bevolkingsonderzoeken naar de relatie tussen zuivel en hart- en vaatziekten.1 De conclusie: de inname van zowel volvette als magere zuivel heeft geen relatie met het optreden van hart- en vaatziekten. Ook de sterfte neemt niet toe. Givens: ‘Verrassend genoeg ging de consumptie van gefermenteerde zuivel, waaronder kaas, gepaard met een statisch significant lager risico op hart- en vaatziekten: per 20 gram kaas per dag nam het risico met 2% af.’

Lager risico op herseninfarct en diabetes type 2

Onderzoekers van Wageningen University & Research vonden een gunstig effect van zuivel op het risico van een herseninfarct.2 Het betrof een meta-analyse van 18 studies onder ruim 750.000 deelnemers, waarbij bleek dat een toename van de melkconsumptie met 200 gram per dag gepaard ging met een 7% lager risico op een herseninfarct. De consumptie van 40 gram kaas per dag ging gepaard met een 3% lager risico, maar dit verband was marginaal significant.

Recent is ook een gunstig effect gevonden van kaas op het risico op diabetes type 2, op basis van gegevens van ruim 37.000 deelnemers aan de EPIC-studie. De totale inname van verzadigd vet bleek geen invloed te hebben op het risico van diabetes type 2.3 Er is daarbij ook gekeken naar verschillende bronnen van verzadigd vet in de voeding, zoals zuivelproducten, vlees en bereidings- en smeervetten. Givens: ‘Consumptie van kaas ging gepaard met een 10% lager risico op diabetes type 2, ondanks het verzadigd vetgehalte.’

De invloed van de voedselmatrix

De resultaten van de recente onderzoeken laten volgens Givens duidelijk zien dat de “nutritionistische” benadering niet werkt. Op basis van het gehalte aan verzadigd vet en zout, zou je voor kaas een nadelig effect verwachten op het risico op chronische ziekten en zeker geen beschermende effect. Givens: ‘Deze onderzoeksresultaten maken duidelijk dat voedingsmiddelen geen simpele optelsom van nutriënten zijn, maar als geheel moeten worden gezien. De nutriënten zitten in een voedselmatrix die van invloed is op de vertering en opname van nutriënten. En daarmee heeft de voedselmatrix invloed op de effecten op het lichaam. De voedselmatrix leidt tot een andere relatie met gezondheidsindicatoren dan men zou verwachten op basis van het effect van geïsoleerde nutriënten.’

Kaas verhoogt cholesterolgehalte niet

Volgens Givens speelt de voedselmatrix bij verschillende voedingsmiddelen een rol, maar is het effect vooral bij harde kaas overtuigend aangetoond. In die onderzoeken werd het effect van kaas vaak vergeleken met dat van boter. Givens: ‘Boter is een eenvoudige emulsie van melkvet in water, terwijl kaas een veel gecompliceerdere matrix heeft.’ Dat dit voor verschillende effecten zorgt in het lichaam, blijkt bijvoorbeeld uit een gerandomiseerde interventiestudie van de Universiteit van Kopenhagen. Daarin aten 49 deelnemers gedurende 6 weken dagelijks een grote portie kaas of boter.4 In beide gevallen kregen ze daarmee eenzelfde hoeveelheid melkvet binnen: 80 gram per dag, waarvan circa 36 gram verzadigd vet. Vervolgens is gekeken naar het effect op de bloedlipidenwaarden. Givens: ‘Terwijl boter de voorspelbare toename van het totale- en LDL-cholesterolgehalte liet zien, verhoogde de hoge consumptie van kaas het cholesterolgehalte niet ten opzichte van de gebruikelijke voeding voorafgaand aan de studie. En dat terwijl toen de inname van totaal vet en verzadigd vet veel lager was.’ Ook uit een aantal andere studies blijkt dat kaas een ander effect op de bloedlipiden heeft dan je zou verwachten op basis van het verzadigd vetgehalte. Onderzoekers van Wageningen University & Research hebben de resultaten van alle studies verwerkt in een meta-analyse.5 Givens: ‘Vergeleken met eenzelfde hoeveelheid verzadigd vet uit boter verlaagt kaas het totale cholesterolgehalte en het LDL-cholesterolgehalte significant.’

Wat is er zo bijzonder aan kaas?

Er is dus iets in de kaasmatrix dat zorgt voor een ander effect op de bloedlipiden dan boter. Komt het door het hoge calciumgehalte, zijn het de caseïne-eiwitten of is het iets anders in kaas? Givens haalt een gerandomiseerde interventiestudie aan naar de invloed van de kaasmatrix bij 164 deelnemers.6 In deze studie werd volvette kaas vergeleken met magere kaas en boter. Gedurende 6 weken kreeg de ene groep deelnemers dagelijks 120 gram volvette kaas, de andere groep 120 gram magere kaas en 21 gram boter en weer een andere groep 49 gram boter met suppletie van calcium en caseïne. De hoeveelheden vet, eiwitten en calcium werden zo gelijk gehouden. Vervolgens zijn de bloedlipiden gemeten. Givens: ‘Omdat de voedingskundige samenstelling in alle groepen hetzelfde is, zou je hetzelfde effect op de bloedlipiden verwachten. Maar dat was niet het geval. Het totaal cholesterolgehalte en het LDL-cholesterolgehalte daalde verrassend genoeg in alle groepen. De grootste daling trad op bij de consumptie van volvette kaas, daarna bij die van magere kaas met boter en de kleinste daling trad op bij de boter met supplementengroep.’

‘Toen de deelnemers weer dagelijks 120 gram volvette kaas gingen eten, daalde het totaal- en LDL-cholesterolgehalte’

Zeepvorming en galzouten

In hetzelfde onderzoek is ook gekeken naar het effect van het tijdelijk weglaten van kaas uit de voeding en daarna weer 120 gram kaas per dag te eten. Givens: ‘Dat gaf een bijzonder resultaat. Het weglaten van kaas uit de voeding zorgde voor een stijging van het totaal- en LDL-cholesterolgehalte. Toen de deelnemers weer dagelijks 120 gram volvette kaas gingen eten, daalde het totaal- en LDL-cholesterolgehalte.’ Er is iets speciaals aan de kaasmatrix. Wat dat precies is, hebben wetenschappers nog niet volledig ontrafeld. Voor een deel kan het effect van kaas verklaard worden door het calciumgehalte. Givens: ‘Calcium kan in het duodenum reageren met vetzuren, waardoor zeepvorming optreedt. De gevormde zepen zijn resistent tegen verteringsenzymen en verlaten het lichaam via de ontlasting. Deze vetuitscheiding via de ontlasting zorgt ervoor dat er minder vet wordt opgenomen in het lichaam. Uit onderzoek blijkt dat dit voor ongeveer 30% het gunstigere effect op het cholesterolgehalte van kaas kan verklaren.’7 Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat calcium ook de uitscheiding van galzouten verhoogt. Givens: ‘Normaal gesproken wordt circa 80% van de galzouten in het ileum geresorbeerd en terug naar de lever getransporteerd voor hergebruik. Maar calcium kan samen met fosfor in het ileum [laatste deel van de dunne darm, red.] binden aan galzouten. Deze verlaten het lichaam dan via de ontlasting en kunnen niet meer gerecycled worden. De lever moet daardoor meer gal produceren en daarvoor is cholesterol nodig, want dat is de precursor van gal. Het gevolg: het cholesterolgehalte in het bloed daalt.’

‘Voor een deel kan het effect van kaas verklaard worden door het calciumgehalte’

Geen onderbouwing voor afraden volvette kaas

Op basis van alle meta-analyses en studies naar de mechanismen is er volgens Givens maar één conclusie mogelijk: kaas verhoogt het risico op hart- en vaatziekten niet en het zou zelfs beschermend kunnen werken. Wat vindt hij ervan dat het Nederlandse Voedingscentrum de consumptie van volvette kaas afraadt en de voorkeur geeft aan 20+ en 30+ kaas? Givens: ‘In het Verenigd Koninkrijk geldt dat advies ook, terwijl er niet heel veel wetenschappelijke onderbouwing voor is. Het stamt uit de tijd dat vet en vooral verzadigd vet als slecht werden gezien, terwijl dat tegenwoordig steeds meer ter discussie staat in de wetenschap. De adviezen zouden daarom heroverwogen moeten worden. In verschillende onderzoeken zijn dagelijks grote hoeveelheden volvette, harde kaas gegeven, zonder dat er negatieve effecten zijn gevonden. Bovendien werkt volvette kaas meer verzadigend dan magere kaas. Wat mij betreft past volvette kaas prima in een gezonde voeding.’


Referenties

  1. Guo, Astrup et al. “Milk and dairy consumption and risk of cardiovascular diseases and all-cause mortality: dose-response meta-analysis of prospective cohort studies.” Eur J Epidemiol. 32.4 (2017):269-287.
  2. de Goede, Soedamah-Muthu et al. “Dairy Consumption and Risk of Stroke: A Systematic Review and Updated Dose-Response Meta-Analysis of Prospective Cohort Studies.” J Am Heart Assoc. 5.5 (2016): e002787.
  3. Liu, van der Schouw et al. “Intake of dietary saturated fatty acids and risk of type 2 diabetes in the European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition-Netherlands cohort: associations by types, sources of fatty acids and substitution by macronutrients.” Eur J Nutr. 58.3 (2019):1125-1136.
  4. Hjerpsted, Leedo et al. “Cheese intake in large amounts lowers LDL-cholesterol concentrations compared with butter intake of equal fat content.” Am J Clin Nutr. 94.6 (2011):1479-84.
  5. De Goede, Geleijnse et al. “Effect of cheese consumption on blood lipids: a systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials.” Nutr Rev. 73.5 (2015):259-75.
  6. Feeney, Barron et al. “Dairy matrix effects: response to consumption of dairy fat differs when eaten within the cheese matrix-a randomized controlled trial.” Am J Clin Nutr. 108.4 (2018):667-674.
  7. Lorenzen and Astrup. “Dairy calcium intake modifies responsiveness of fat metabolism and blood lipids to a high-fat diet.” Br J Nutr. 105.12 (2011):1823-31.