Zuivelvet gaat gepaard met lager risico op diabetes type 2

Mensen met een hoog gehalte aan zuivelvet in hun bloed en vetweefsel hebben 29% minder kans op diabetes type 2 dan mensen met een laag zuivel-vetgehalte. Dit blijkt uit een grote meta-analyse van 16 prospectieve bevolkings-onderzoeken bij in totaal 63.682 mensen van 49-76 jaar oud.

Tekst: Angela Severs

Van de 16 bevolkingsonderzoeken die zijn meegenomen in de meta-analyse zijn er 7 uitgevoerd in Europa (waaronder Nederland), 7 in de Verenigde Staten, 1 in Australië en 1 in Taiwan. In de onderzoeken werd het gehalte aan zuivelvetten gemeten in bloed en vetweefsel. Het ging daarbij om 2 verzadigde vetzuren (pentadecaanzuur en heptadecaanzuur) en een transvetzuur (trans-palmitoleïnezuur). Zuivel is een belangrijke bron van deze vetten, al zitten ze ook in bijvoorbeeld vlees en vis. Uit ander onderzoek kwam al naar voren dat de gehaltes van deze vetten een goede indicatie zijn van de consumptie van volle zuivelproducten en de inname van zuivelvet. Daarnaast blijkt dat de gehaltes significant dalen bij vervanging van volle zuivel door halfvolle of magere zuivel.

Zuivel en diabetes
Een hoog gehalte van elk van de zuivelvetten ging in de meta-analyse gepaard met een lager risico op diabetes type 2, onafhankelijk van andere risicofactoren als leeftijd, etniciteit, obesitas, fysieke activiteit en sociaaleconomische status. Bij mensen met hoge gehaltes van alle 3 zuivelvetten was het risico op diabetes type 2 29% lager dan bij mensen met lage gehaltes. In het onderzoek is overigens geen onderscheid te maken tussen verschillende bronnen van zuivelvet, zoals kaas, yoghurt, melk en boter. Overigens gaf eerder onderzoek ook al aanwijzingen voor gunstige effecten van zuivel. Zo concludeerde de Gezondheidsraad in de Richtlijnen goede voeding 2015 al dat consumptie van yoghurt gepaard gaat met een lager risico op diabetes.

Herevaluatie van advies voor halfvolle en magere zuivel
Het onderzoek is uitgevoerd door een internationale groep van wetenschappers, genaamd “Fatty Acids and Outcomes Research Consortium” (FORCE). Volgens één van de auteurs, prof. Mozaffarian van de Amerikaanse Tufts University, geven de resultaten aanleiding om de potentiële voordelen van zuivelvet en producten rijk aan zuivelvet zoals kaas opnieuw te evalueren. Momenteel adviseren de meeste landelijke voedingsrichtlijnen halfvolle of magere zuivelproducten, vanwege zorgen over het hogere gehalte aan verzadigd vet in volle zuivel. Toch is er in observationele studies geen verband gevonden tussen zuivelconsumptie en het risico op hart- en vaatziekten, aldus de onderzoekers.

Rol van zuivel bij preventie van diabetes type 2
De onderzoekers vinden dat er aanvullend onderzoek moet komen naar de potentieel gunstige effecten van deze vetzuren op het glucose-insuline metabolisme. Ook zou er meer onderzoek moeten komen naar de rol van verschillende zuivelproducten bij de preventie van diabetes type 2.

Bron: PLoS Medicine

Naar een holistische aanpak van spierafbraak en botontkalking: osteosarcopenie

 

Sarcopenie en osteoporose worden vaak apart van elkaar gediagnosticeerd en behandeld.  Met een holistische aanpak onder de noemer osteosarcopenie kunnen de twee ouderdomsverschijnselen meer in samenhang bekeken worden. 

Dit artikel is in 2016 gepubliceerd in Voeding Magazine.  

Tekst: Stephan Peters (NZO)

De kracht van de mens is afhankelijk van gezonde botten en voldoende spiermassa. Die kracht neemt toe in de jonge jaren en bereikt gemiddeld genomen een hoogtepunt rond de dertig jaar. Ongeveer vanaf het veertigste levensjaar neemt de kracht langzaam en geleidelijk af. Die verminderde kracht is voornamelijk het gevolg van de afname van spiermassa en botdichtheid.

Dat hoeft niet meteen tot problemen te leiden: een beetje minder spieren of iets minder calcium in de botten kunnen we wel hebben. Maar op hoge leeftijd kan de geleidelijke afname van spier- en botmassa en ook lichaamsgewicht tot gezondheidsproblemen leiden of zelfs tot blijvende invaliditeit (Figuur 1). De oorzaak is dat mensen met minder spieren botmassa sneller moe worden en last hebben van gewichtsverlies. Daarnaast is niet alleen het valrisico vergroot, maar ook het risico op botbreuken als gevolg van broze botten en het risico op complicaties bij botbreuken.

Figuur minder goed leesbaar? Bekijk hier de PDF van het artikel.

Osteosarcopenie
Het verlies van spiermassa op hoge leeftijd wordt sarcopenie genoemd en het verlies aan botdichtheid (en daarmee botmassa) osteoporose. Beiden zijn een symptoom van ondervoeding bij ouderen. In de praktijk worden sarcopenie en osteoporose apart behandeld, terwijl ze hand in hand gaan. Er is vanuit de wetenschap dan ook een beweging gaande om de twee ouderdomsverschijnselen in samenhang te bekijken, onder de noemer osteosarcopenie. In dit artikel worden de twee verschijnselen apart beschreven, maar gaandeweg wordt duidelijk waar de raakvlakken liggen.

Sarcopenie: verlies spiermassa en -kracht
Sarcopenie is het leeftijdgerelateerde verlies aan lichaamsgewicht, spiermassa en kracht en het gevolg van een combinatie van factoren, zoals minder eten en een minder actieve leefstijl. De oorzaken hiervan kunnen verschillend zijn en variëren van kauwproblemen en leeftijdgerelateerde anorexie tot eenzaamheid en onderliggende ziekten. Onderzoek naar sarcopenie richt zich voornamelijk op het behoud van spiermassa en kracht. Het spierstelsel kan gezien worden als een zeer elastisch orgaan. Wanneer je ze niet gebruikt, breken spieren langzaam af, maar zodra je ze voldoende belast, zullen ze weer gaan groeien. Deze elasticiteit blijft behouden gedurende ons hele leven, dus ook bij een hogere leeftijd. Spieren van ouderen kunnen nog steeds goed reageren op sportinspanningen in combinatie met goede voeding. Het remmen van sarcopenie is dus geen onmogelijke opgave. De combinatie van het binnenkrijgen van voldoende eiwit en voldoende beweging kan het proces van sarcopenie stopzetten en zelfs omkeren. De uitdaging is natuurlijk wel om ouderen aan het bewegen te krijgen en ervoor te zorgen dat ze voldoende voeding en daarmee voldoende eiwit binnenkrijgen.

Eiwitinname bij ouderen
Hoe is het gesteld met de eiwitinname bij ouderen in Nederland? Uit een studie van de Universiteit van Maastricht is de eiwitinname bestudeerd van ouderen die zelfstandig thuis wonen (gemiddeld 77 jaar), thuiswonende hulpbehoevende ouderen (gemiddeld 78 jaar) en ouderen die in verzorgingshuizen wonen (gemiddeld 80 jaar). Wat opvalt aan de onderzoeksresultaten is dat thuiswonende ouderen gemiddeld 1935 kcal per dag binnenkrijgen, waarvan 16 energie% (71 gram) eiwit per dag. Ouderen die in verzorgingshuizen wonen, krijgen aanzienlijk minder binnen: gemiddeld 1467 kcal waarvan 17 energie% (58 gram) eiwit per dag. De eiwit inname correleert sterk met het aantal calorieën dat de ouderen tot zich nemen. Figuur 2 laat zien welke producten de belangrijkste eiwitbronnen zijn voor ouderen. Producten van dierlijke oorsprong (in de eerste plaats zuivel, daarna vlees) zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van de eiwitinname bij alle onderzochte groepen van ouderen.1

Figuur minder goed leesbaar? Bekijk hier de PDF van het artikel.

Anabole resistentie
Een adequate eiwitinname is een randvoorwaarde voor spierbehoud bij oudere mensen. Die vereiste eiwitinname ligt bij ouderen hoger dan bij jongeren. Om de eiwitsynthese van spieren bij jongeren te stimuleren, is namelijk minder eiwitinname nodig dan bij ouderen. Bij jongeren is een eiwitinname van 20 gram per maaltijd de optimale hoeveelheid om spiereiwitsynthese te stimuleren. Bij ouderen is hiervoor minimaal 25 tot 30 gram eiwit per maaltijd nodig.2 Dat komt door een verminderde gevoeligheid voor de anabole respons voor eiwit in de spier bij ouderen, ook wel anabole resistentie genoemd. Hoe anabole resistentie precies ontstaat, is nog niet bekend.

Aanpak sarcopenie
Uit de eerder genoemde cijfers over de eiwitinname bij ouderen blijkt dat alleen de avondmaaltijd voldoet aan de minimaal benodigde hoeveelheid eiwit om spiergroei te stimuleren. Gemiddeld genomen over alle ouderen komt 80 energie% van eiwit binnen met de hoofdmaaltijden. Wat betreft de absolute hoeveelheden eiwitinname per hoofdmaaltijd consumeren ouderen gemiddeld1:

  • het ontbijt: 10 – 12 g eiwit
  • de lunch: 15 – 23 g eiwit
  • de avondmaaltijd: 24 – 31 g eiwit

Een goede interventie om sarcopenie tegen te gaan, moet bestaan uit het bevorderen van twee factoren die spiergroei stimuleren: beweging en voldoende eiwitinname. Een diëtist zou bij oudere cliënten kunnen kijken naar het voedingspatroon van de cliënt om er voor te zorgen dat de eiwitinname per maaltijd omhoog gaat. Tegenwoordig zijn er steeds meer producten op de markt waaraan extra (melk) eiwit is toegevoegd. Deze producten richten zich vaak op sporters, maar kunnen ook door ouderen gebruikt worden, omdat de eiwitinname per maaltijd hiermee een gewenste impuls krijgt.

Osteoporose
Ouderdom gaat vaak gepaard met botontkalking ofwel osteoporose. Osteoporose bij ouderen kan – net als sarcopenie – voorkomen worden door gezond eten en voldoende beweging. Samen vormen sarcopenie en osteoporose een gevaarlijk duo, omdat sarcopenie leidt tot een verhoogd valrisico en er bij osteoporose een hoger botbreukrisico is. Het voorkomen van ondervoeding is een belangrijke factor in de preventie van zowel sarcopenie als osteoporose. Veel meer nog dan bij spiermassa geldt voor het behoud van botdichtheid en -massa ‘jong geleerd is oud gedaan’. Als je op jongere leeftijd voldoende calcium binnen krijgt, neemt de kans op osteoporose op oudere leeftijd af.3 In tegenstelling tot spieren zijn botten veel minder ‘elastisch’ als het gaat om groei in reactie op sport en voeding.

Calciuminname
Gelukkig komen calciumtekorten bij thuiswonende ouderen die gewoon zuivel consumeren niet heel vaak voor. Helaas is dat wel het geval bij ouderen die in verzorgingshuizen wonen. De kans op tekorten neemt toe naarmate ouderen meer afhankelijk zijn van anderen voor hun voedselvoorziening.4 Als je weinig of geen zuivelproducten consumeert, is de kans op het ontwikkelen van een calciumtekort op langere termijn groot. Na verloop van tijd kan er botontkalking ontstaan. Omdat de calciumopname uit voeding op oudere leeftijd minder efficiënt is, lopen ouderen een groter risico op botontkalking. Dat is ook de reden dat de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid calcium voor ouderen van boven de 70 jaar 20% hoger is (1200 mg per dag) dan voor gewone volwassenen (1000 mg per dag).5 In de NHG Standaard Fractuurpreventie worden vier zuivelconsumpties per dag aangeraden. Wie geen zuivel kan of wil consumeren, wordt door de Standaard aangeraden om een tablet met 1000 mg calcium per dag te nemen.6 Dit dient gecombineerd te worden met de inname van voldoende vitamine D.

Calcium en vitamine D
De Gezondheidsraad adviseert ouderen en specifieke bevolkingsgroepen om extra vitamine D te nemen. Vrouwen van 50 tot 69 jaar en mannen met een donkere huidskleur wordt aangeraden om dagelijks een supplement van 10 mcg vitamine D te slikken. Alle ouderen van 70 jaar en ouder wordt aangeraden om meer dan 20 mcg vitamime D te slikken. Met het slikken van vitamine D supplementen in combinatie met het binnenkrijgen van voldoende calcium via de voeding wordt de afname van de botdichtheid bij postmenopauzale vrouwen en bij ouderen verminderd. Dit vermindert de kans op botbreuken op oudere leeftijd. Helaas neemt maar een kwart van de ouderen een vitamine D supplement.7 Hier is dus nog veel gezondheidswinst te behalen. Diëtisten kunnen bij de behandeling van ouderen een belangrijke rol spelen door te letten op de inname van vitamine D.

Systeemaandoening
In de praktijk worden sarcopenie en osteoporose apart van elkaar gediagnosticeerd en behandeld, maar uit voorgaande blijkt hoe de twee ouderdomsverschijnselen in samenhang bekeken moeten worden. De gezamenlijkheid van sarcopenie en osteoporose wordt osteosarcopenie genoemd. Hoewel we in dit artikel niet ingaan op de mechanistische achtergronden van osteosarcopenie en er ook verschillen bestaan wat betreft de biochemische achtergronden van osteoporose en sarcopenie, komt de behandeling of de preventie van beide aandoeningen veel met elkaar overeen. Er verschijnen steeds meer studies die osteosarcopenie als een enkele aandoening erkennen en bestuderen.8

Wat opvalt bij onderzoek naar osteosarcopenie is dat er een verschuiving plaatsvindt van een ‘orgaanziekte’ naar een ‘systeemaandoening’. Daarnaast zijn er steeds meer aanwijzingen dat veel hormonen, signaal- en ontstekingsmediatoren ongeveer dezelfde netto-effecten hebben op zowel botten als spieren.8 Bij de preventie en behandeling zou een meer holistische aanpak nodig zijn om osteosarcopenie tegen te gaan en te behandelen. Dat is logisch gezien de ‘eenheid’ van het botspiersysteem waarbij spieren – via pezen – gehecht zijn aan de botten. Als spieren minder sterk worden, is het valrisico verhoogd. En door de klap van het vallen, is het verzwakte bot sneller geneigd te breken.

Behandeling en aandachtspunten Osteosarcopenie
Er geldt een simpele stelregel bij de behandeling van mensen met osteosarcopenie: meer beweging en gezond eten. Voor diëtisten en zorgprofessionals zijn deze aandachtspunten belangrijk:

  • Zorg dat ouderen kennis hebben van vitamine D suppletieadviezen en dat ze het advies opvolgen.
  • Zorg dat de calciuminname voldoende is bij ouderen. De aanbeveling volgens de Richtlijnen voor mensen van 70 jaar en ouder is om 600 gram (4 porties) zuivel per dag te consumeren en 40 gram kaas.9
  • Als een oudere geen zuivel kan of wil consumeren, raadt dan een supplement van minimaal 1000 mg calcium aan in combinatie met 20 mcg vitamine D.
  • Let bij ouderen goed op de eiwitinname: zorg dat zij tijdens elke hoofdmaaltijd meer dan 25 gram eiwit consumeren.
  • Stimuleer ouderen om te bewegen en te sporten: dat versterkt de botten, vergroot de spierkracht en bevordert de algemene conditie. Door voldoende te bewegen kan osteosarcopenie worden geremd of zelfs omgekeerd.

Referenties

  1. Dietary protein intake in Dutch elderly: a focus on protein sources. Tieland et al. Nutrients 2015 Dec; 7(12): 9697: 9706 (free access)
  2. Protein and healthy ageing. Paddon-Jones et al. Am J Clin Nutr 2015; 101(6) 13395-13444
  3. Voedingsnormen. Calcium, vitamine D, thiamine, ribofl avine, niacine, pantotheenzuur en biotine. Gezondheidsraad 2000
  4. Factsheet. Ouderen en voeding, Voedingscentrum. 2014
  5. Factsheet. Aanbevelingen voor vitamines, mineralen en spoorelementen. Voedingscentrum. Maart 2014
  6. NHG-Standaard Fractuurpreventie
  7. Diet of community-dwelling older adults: Dutch National Food Comsumption Survey Older Adults. RIVM rapport 050413001
  8. Muscle and bone: two interconnective tissues. Tagliaferri et al. Ageing Res Rev 2015; 21:55-70
  9. Richtlijnen Schijf van Vijf. Voedingscentrum. 2016

Erfelijke aanleg overgewicht eerder tot uiting in obesogene omgeving

 

Kinderen worden niet automatisch te dik als ze daar een erfelijke aanleg voor hebben. Die aanleg voor overgewicht komt wel sterker tot uiting in een omgeving die overgewicht in de hand werkt. Dit blijkt uit Engels onderzoek bij tweelingen waaraan het Radboudumc meewerkte. De onderzoekers benadrukken dat het stimuleren van een gezonde leefomgeving daarom extra belangrijk is voor kinderen met een aanleg voor overgewicht.

Tekst: Angela Severs

Tweelingonderzoek
Bij het onderzoek, dat werd gepubliceerd in JAMA Pediatrics, is gekeken naar de relatie tussen genen en de BMI bij ruim 1.800 Engelse tweelingkinderen in de leeftijd tot vier jaar. Ze deden dit in zowel hoog als laag ‘obesogene’ omgevingen. Een derde van de groep bestond uit eeneiige tweelingen, en twee derde uit twee-eiige tweelingen. Tweelingkinderen lenen zich goed voor dit type onderzoek, omdat ze vaak onder dezelfde omstandigheden opgroeien. Eeneiige tweelingen zijn genetisch identiek. Twee-eiige tweelingen komen genetisch gezien maar voor 50 procent overeen.

Effect omgeving op een- en twee-eiige tweelingen
De onderzoekers zagen dat in een omgeving met een hoog risico op overgewicht (obesogeen) de BMI’s van de eeneiige tweelingen meer op elkaar leken dan bij de twee-eiige tweelingen. In een laag obesogene omgeving was er weinig verschil tussen beide groepen. De conclusie: in een obesogene omgeving speelt erfelijkheid van (over)gewicht een grotere rol.

Veel verleidingen en erfelijke aanleg: groter risico op overgewicht
Ellen van Jaarsveld, universitair docent en epidemioloog bij Radboudumc en één van de auteurs van de publicatie legt uit hoe het zit: ‘Als je in een omgeving leeft zonder verleidingen om veel te eten, maakt het niet veel uit of je een erfelijke aanleg hebt. Je BMI blijft wel oké. In een omgeving met veel verleidingen komt die erfelijkheid wel meer tot uiting.’ Kinderen worden dus niet automatisch te dik als ze daar een erfelijke aanleg voor hebben. Van Jaarsveld: ‘Zo werkt het niet. Je moet nog steeds meer calorieën eten dan dat je compenseert door te bewegen. Maar je hebt met die aanleg wel meer risico op overgewicht als je meer blootstaat aan verleidingen.’

Kinderen worden niet automatisch te dik als ze daar een erfelijke aanleg voor hebben

Ook op gewicht blijven moeilijker bij erfelijke aanleg
De erfelijke aanleg voor overgewicht bepaalt ook hoe goed kinderen op gezond gewicht kunnen blijven. Wie erfelijk belast is, moet daar meer moeite voor doen. Voor kinderen zonder erfelijke aanleg is dat makkelijker, aldus Van Jaarsveld: ‘Sommige kinderen hebben van nature lol in bewegen, of vinden gezond voedsel lekker. Maar als je niet van sporten houdt en dol bent op zoetigheid, is het veel moeilijker om een gezond gewicht te houden. Zeker in een obesogene omgeving.’

Bron: Radboud Universiteit

Volle zuivel geassocieerd met verlaagd risico op hart- en vaatziekten

 

In voedingsrichtlijnen wordt aanbevolen om de consumptie van volle zuivelproducten te minimaliseren. Het zijn namelijk bronnen van verzadigde vetten die het LDL-cholesterol verhogen wat een risicofactor is voor hart- en vaatziekten. Er is echter weinig bewijs dat volle zuivelproducten daadwerkelijk het risico op hart- en vaatziekten verhogen.1,2 Een grote studie, gepubliceerd in The Lancet, laat zelfs een verlaagd risico zien.3

Tekst: Rob van Berkel

De PURE-studie
De in The Lancet gepubliceerde studie is de PURE-studie (Prospective Urban Rural Epidemiology); een grote prospectieve studie met 136.384 deelnemers (35-70 jaar) uit 21 landen en 5 continenten. Bij aanvang vulde de deelnemers een land-specifiek gevalideerde voedselfrequentievragenlijst in waarin de consumptie van zuivelproducten werd nagevraagd. Vervolgens zijn de deelnemers ongeveer 9 jaar gevolgd (mediaan 9,1 jaar) en is er gekeken of er een relatie bestaat tussen de consumptie van zuivel en van verschillende soorten zuivelproducten en:

a) Vroegtijdig overlijden:

  • aan hart- en vaatziekten
  • niet aan hart- en vaatziekten

b) Hart- en vaatziekten, waaronder:

  • hartinfarct
  • beroerte
  • hartfalen

c) Hart- en vaatziekten + vroegtijdig overlijden

Hierbij is gecorrigeerd voor verschillende confounders waaronder leeftijd, geslacht, opleiding, stedelijke of landelijke woonplaats, roken, lichamelijke activiteit, geschiedenis van diabetes, kanker en hart- en vaatziekten in de familie en de inname van groente, fruit, rood vlees, zetmeelrijke producten en energie.

Resultaten
Na ongeveer 9 jaar waren er 10.567 deelnemers overleden of hadden een ernstig cardiovasculair incident doorgemaakt.

Totaal zuivel
De consumptie van ≥1 portie zuivel per dag was geassocieerd met een verlaagd risico op:

  • Hart- en vaatziekten (-20 tot -22%)
  • Vroegtijdig overlijden (-15 tot -17%)
  • Hart- en vaatziekten + vroegtijdig overlijden (-13 tot -16%)
  • Beroerte (-22 tot -34%)

De verlaagde risico’s zijn met name toe te schrijven aan de consumptie van melk en yoghurt en niet zozeer aan kaas en boter. Het beschermende effect was groter bij deelnemers die volle zuivel gebruikten en in landen met gemiddeld een lage zuivelconsumptie (China, Zuid-Azië, Zuid-Oost Azië, Afrika).

Melk
De consumptie van ≥1 glas melk per dag was geassocieerd met een verlaagd risico op:

  • Hart- en vaatziekten (-18%)
  • Hart- en vaatziekten + vroegtijdig overlijden (-10%)

Yoghurt
De consumptie van ≥0,5 portie yoghurt per dag en meer was geassocieerd met een verlaagd risico op:

  • Hart- en vaatziekten (-10 tot -17%)
  • Hart- en vaatziekten + vroegtijdig overlijden (-13 tot -14%)

De consumptie van ≥1 portie yoghurt per dag was geassocieerd met een verlaagd risico op:

  • Vroegtijdig overlijden (-17%)

Kaas en boter
Kaas en boter waren niet geassocieerd met een significant verhoogd of verlaagd risico op één van de uitkomstmaten.

Volle zuivelproducten
De consumptie van ≥1 portie volle zuivel per dag door deelnemers die alleen maar volle zuivel gebruikten was geassocieerd met een verlaagd risico op:

  • Hart- en vaatziekten (-24 tot -32%)
  • Vroegtijdig overlijden (-25%)
  • Hart- en vaatziekten + vroegtijdig overlijden (-16 tot -29%)

Verzadigd vet uit zuivel
De inname van verzadigd vet uit zuivelproducten was niet geassocieerd met een significant verhoogd of verlaagd risico op één van de uitkomsten.

Verklaringen
Zuivelproducten bestaan uit meer dan alleen verzadigde vetzuren. Verschillende andere voedingsstoffen in zuivel worden juist in verband gebracht met gunstige effecten op de gezondheid. Denk aan speciale vetzuren, aminozuren, calcium en vitamine K. In gefermenteerde zuivelproducten zoals yoghurt zitten ook probiotica. Daarnaast kan de voedselmatrix van zuivel een rol spelen.4 Het is om die reden verstandig om naar het gehele voedingsmiddel te kijken en niet naar één enkele voedingsstof, zoals verzadigd vet.

Kanttekening
De voedselfrequentievragenlijsten zijn alleen bij aanvang door de deelnemers ingevuld. Het is mogelijk dat dit gedurende de follow-up is veranderd. Verder is het een observationele studie waardoor niet gesproken kan worden van een oorzakelijk verband.

Conclusie
Deze grootschalige prospectieve studie laat zien dat de consumptie van zuivel – vooral melk en yoghurt – is geassocieerd met een verlaagd risico op hart- en vaatziekten en vroegtijdig overlijden. Dit wordt ook gevonden onder deelnemers die alleen volle zuivelproducten gebruikten.


Referenties

  1. Drouin-Chartier JP, et al. Systematic Review of the Association between Dairy Product Consumption and Risk of Cardiovascular-Related Clinical Outcomes. Adv Nutr. 2016 Nov 15;7(6):1026-1040.
  2. Benatar JR, et al. Effects of high and low fat dairy food on cardio-metabolic risk factors: a meta-analysis of randomized studies. PLoS One. 2013 Oct 11;8(10):e76480.
  3. Dehghan M, et al. Association of dairy intake with cardiovascular disease and mortality in 21 countries from five continents (PURE): a prospective cohort study. The Lancet, September 11, 2018.
  4. Thorning TK, et al. Whole dairy matrix or single nutrients in assessment of health effects: current evidence and knowledge gaps. Am J Clin Nutr. 2017 May;105(5):1033-1045.

RIVM erkent drie gecombineerde leefstijlinterventies

 

Vanaf januari 2019 kunnen huisartsen mensen met een gezondheidsrisico door overgewicht verwijzen naar een erkende gecombineerde leefstijlinterventie. Het RIVM heeft onlangs drie interventies erkend: SLIMMER, CooL en de BeweegKuur, waarmee deze in aanmerking komen voor vergoeding vanuit de basisverzekering. Hoe zien de 3 leefstijlinterventies eruit en wat zijn de bewezen effecten?

Tekst: Angela Severs

SLIMMER: voedings- en beweegprogramma in groepsverband
SLIMMER bestaat uit een voedings- en beweegprogramma gedurende 6 maanden. In het voedingsprogramma krijgen de deelnemers een intakegesprek, minimaal 3 individuele consulten, een groepsbijeenkomst en een eindgesprek. Het beweegprogramma bestaat uit een wekelijkse groepsles van 1 uur. In de 18 maanden daarna begeleid een buurtsportcoach deelnemers naar lokaal sport- en beweegaanbod en ondersteund door terugkom- en monitoringsmomenten. De uitvoering is in handen van een zorgverlener (leefstijlcoach, diëtist en/of fysiotherapeut) en lokale beweegprofessionals. Onderzoek heeft uitgewezen dat SLIMMER effectief is en goed uitvoerbaar in de praktijk. Deze interventie heeft een positief effect op gewichtsverlies, bloedglucosewaarden, voedingspatroon en fysieke fitheid.

Cool: COaching Op Leefstijl met een leefstijlcoach
Het Coaching op Leefstijl (CooL) programma duurt in totaal 24 maanden en bestaat uit een intakegesprek, 2 individuele gesprekken, 8 groepsbijeenkomsten en een eindgesprek. CooL wordt uitgevoerd door een leefstijlcoach. De deelnemer stelt persoonlijke doelstellingen op en vervangt stap voor stap ongezonde gewoontes door gezondere alternatieven. CooL richt zich niet alleen op lichamelijke activiteit en energie-inname, maar ook op slaap, stress, energiemanagement, timemanagement, vitaliteit en ontspanning. Uit onderzoek blijkt dat deelnemers na het volgen van het programma meer bewegen, minder zitten, gezonder eten en zijn afgevallen.

Beweegkuur: hogere fysieke activiteit
De BeweegKuur bestaat uit een begeleidingsfase van 1 jaar en een onderhoudsfase van 1 jaar. In een multidisciplinair team werken een leefstijlcoach, een beweegprofessional
en een voedingsprofessional nauw samen. De leefstijlcoach coacht de deelnemer met ‘motivational interviewing’, monitort de voortgang en begeleidt naar beweegactiviteiten in het reguliere aanbod. De beweegprofessional ondersteunt bij het verhogen van de lichamelijke activiteit. De voedingsprofessional organiseert groepsbijeenkomsten en individuele consulten. Uit onderzoek blijkt dat de BeweegKuur leidt tot een toename in fysieke activiteit en gunstig is voor gewicht, middelomtrek, bloeddruk en bloedglucose. De consumptie van fruit en groente neemt toe en de consumptie van snacks en snoep daalt.

Criteria voor erkende leefstijlinterventies
Voor erkenning zijn de 3 gecombineerde leefstijlinterventies door een onafhankelijke commissie beoordeeld op effectiviteit, kwaliteit en uitvoerbaarheid. Alle erkende gecombineerde leefstijlinterventies bieden een programma van 24 maanden en zijn gericht op het tegengaan van overgewicht door minder te eten, meer te bewegen en door met psychologische ondersteuning te werken aan blijvende gedragsverandering. De Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad vormen de basis van de voedingsadviezen.

Leefstijlinterventies verzameld op Loketgezondleven.nl
Het RIVM heeft de drie effectieve leefstijlinterventies gepubliceerd op Loketgezondleven.nl. Op deze website staan niet alleen gecombineerde leefstijlinterventies, maar ook een veelheid aan andere interventies op het gebied van onder meer overgewicht, voeding, lichaamsbeweging en diabetes, met als doelgroepen jeugd, volwassenen en ouderen. Dit helpt je om als professional in de praktijk te kiezen voor interventies, die van goede kwaliteit zijn.

Bron: RIVM

Nieuwe voedingsnormen voor vitamines en mineralen

De Gezondheidsraad heeft nieuwe voedingsnormen voor vitamines en mineralen uitgebracht voor volwassenen. In veel gevallen zijn de normen van de Europese voedselveiligheidsautoriteit EFSA overgenomen, maar niet altijd. Zo houdt de Gezondheidsraad vast aan een hogere calciumaanbeveling voor vrouwen vanaf 50 jaar en mannen vanaf 70 jaar dan de EFSA adviseert.

De calciumaanbeveling van de Gezondheidsraad voor vrouwen vanaf 50 jaar en mannen vanaf 70 jaar is niet gewijzigd, omdat deze groep vitamine D-suppletie nodig heeft. Volgens de Gezondheidsraad is vitamine D-suppletie alleen effectief bij een hogere calciuminname dan de 950 mg die EFSA voorstelt. De Gezondheidsraad heeft voor andere leeftijdsgroepen de EFSA-normen voor calcium wel overgenomen. Voor 18- tot 24-jarigen betekent blijft de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) 1.000 mg. Voor vrouwen tussen 25 en 50 jaar is de ADH verlaagd van 1.000 naar 950 mg en voor mannen tussen 50-69 jaar van 1.100 naar 950 mg.

De nieuwe calciumnormen voor volwassenen

18-24 jaar 1.000 mg/dag
25-50 jaar 950 mg/dag
Mannen van 51-69 jaar 950 mg/dag
Vrouwen van 51-69 jaar 1.100 mg/dag
70 jaar en ouder 1.200 mg/dag

Voedingsnorm voor vitamine D niet verhoogd

De Gezondheidsraad heeft ook de hogere EFSA-norm voor bijvoorbeeld vitamine D, B6 en B12 niet overgenomen. In de ogen van de Gezondheidsraad is er namelijk onvoldoende onderbouwing voor gezondheidswinst van een verhoging van de norm. Voor bijvoorbeeld riboflavine zijn de aanbevelingen wel verhoogd (van 1,1-1,5 naar 1,6 mg).

Voedingsnormen op komst voor kinderen en zwangeren

De nieuwe voedingsnormen gelden alleen voor volwassenen. Er volgen later nog nieuwe voedingsnormen voor zuigelingen, kinderen, zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven. Vooralsnog gelden voor deze groepen de oude aanbevelingen.

Overzichten van het Voedingscentrum

Het Voedingscentrum heeft handige overzichten gemaakt met alle aanbevelingen voor vitamines en mineralen. Je kunt ze hier downloaden.

Bron: Gezondheidsraad

Leefstijlcoach Marjolein van Driel: ‘Een gezonde leefstijl werkt echt. Dat wil ik mijn cliënten laten zien’

Tekst: Karine Hoenderdos | Foto: Michel Campfens

Waarom ben je leefstijlcoach geworden?
‘Als fysiotherapeut had ik natuurlijk al veel kennis over beweging, maar ik wilde meer weten over voeding en stress en hoe je een gezonde leefstijl kunt aanleren. Ook voor mezelf. Als ondernemer en moeder vond ik dat niet altijd even gemakkelijk en had ik bijvoorbeeld vaak last van een opgeblazen gevoel en weinig energie in de avond. Mede door de opleiding heb ik geleerd wat ik nodig heb om de balans te bewaken. Voor mij is dat minimaal twee keer per week sporten, meer afwisseling in mijn voeding en voldoende tijd doorbrengen met mijn gezin. Een gezonde leefstijl werkt echt en is haalbaar. Dat wil ik mijn cliënten laten zien.’

‘Een gezonde leefstijl werkt echt. Dat wil ik mijn cliënten laten zien’

Is je werk erdoor veranderd?
‘Absoluut. Ik hanteer nu een veel bredere benadering van de klachten waarmee mensen naar me toe komen. Bij gewrichtsklachten kijk ik bijvoorbeeld ook naar overgewicht en geef ik laagdrempelige voedingsadviezen. Bij arbeidsfysiotherapie kijk ik veel gerichter naar stress. Ik breng nu de volledige klacht en de mogelijke oorzaken in beeld.’

Wat is de meerwaarde voor jou als fysiotherapeut?
‘Mijn werk is veel leuker én effectiever geworden. Ik bereik meer resultaat doordat ik me ook op andere leefstijlfactoren richt. Er is ook meer variatie in mijn werk. Als fysiotherapeut deed ik alleen individuele consulten, maar sinds ik leefstijlcoach ben, geef ik ook groepstrainingen en -coaching.
Zo geef ik “slow sport”-lessen of groepsvoorlichtingen over voeding en bewegen. Ik zie een duidelijke verschuiving naar preventie en het voorkomen van ziekten. Je eigen verantwoordelijkheid nemen om ziekten te voorkomen, staat steeds meer centraal. Er is ook meer aandacht voor een gezonde leefstijl en gezonde arbeidsomstandigheden. Ik heb sinds kort een eigen leefstijlcoachpraktijk en bouw in mijn omgeving alvast een netwerk op voor volgend jaar, wanneer de gecombineerde leefstijlinterventie in het basispakket komt.’

Wat is de meerwaarde van een leefstijlcoach voor je cliënten?
‘Mensen vinden het heel prettig dat het complete probleem in kaart wordt gebracht. Maar ook dat ik adviezen geef op andere gebieden, zoals voeding en stress. Ik ben voor kleine stappen. Zoals de dag starten met een ontbijt of fietsen naar je werk zodat je je hoofd kunt “leegmaken” na een werkdag. Dit kan voor veel mensen al gezondheidswinst opleveren. Als fysiotherapeut was ik geneigd om de lat hoog te leggen en bijvoorbeeld te adviseren dat iemand drie keer per week moest gaan sporten. Als leefstijlcoach kijk ik veel meer naar wat past bij de cliënt. Kleine stapjes zetten, maar ook die hebben uiteindelijk een groot effect.’

Al jaren werkte Marjolein van Driel als arbeidsfysiotherapeut voor bedrijven waarbij ze mensen hielp met gezondheidsproblemen en chronische ziekten. Veel liever echter wilde ze voorkomen dat die problemen en ziektes ontstaan. Onlangs rondde ze de post-HBO opleiding af tot leefstijlcoach en is ze ook haar eigen leefstijlcoachpraktijk gestart. Daarnaast werkt ze ook nog als fysiotherapeut in een praktijk.

Nieuw WRR-advies: focus bij preventie op gezondheidspotentieel

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) adviseert om in het Preventiebeleid voortaan te focussen op het gezondheidspotentieel onder de bevolking. Daarmee zou meer gezondheidswinst behaald kunnen worden dan met de huidige focus. Die is tot nu toe gericht op het verkleinen van gezondheidsverschillen tussen sociaaleconomische groepen.

Staatssecretaris Paul Blokhuis van Volksgezondheid ontving op 27 augustus de Policy Brief “Van verschil naar potentieel: een realistisch perspectief op de sociaaleconomische gezondheidsverschillen”. Dit advies werd hem overhandigd door prof. dr. Marianne de Visser, lid van de WRR. In het advies laat de WRR zien  dat het preventiebeleid van de afgelopen 35 jaar gemengde resultaten heeft opgeleverd. Aan de ene kant zijn Nederlanders een stuk gezonder geworden. De (gezonde) levensverwachting voor alle sociaaleconomische groepen is bijvoorbeeld aanmerkelijk gestegen. Aan de andere kant zijn de verschillen in gezondheid tussen sociaaleconomische groepen per saldo niet kleiner geworden (zie kader).

Meer gezondheidspotentieel; meer gezondheidswinst

Het preventiebeleid kan volgens het WRR een nieuwe impuls krijgen door de focus te verleggen naar het gezondheidspotentieel; de gezondheidswinst die behaald kan worden bij bepaalde groepen in de bevolking. Zo is er meer gezondheidspotentieel bij iemand met een ongezonde levensstijl dan bij iemand met een gezond leefpatroon. Bij mensen met een ongezonde leefstijl is dus meer gezondheidswinst te behalen. Het gezondheidspotentieel is ook groter bij mensen met veel voorkomende aandoeningen, zoals diabetes type 2 en hart- en vaatziekten, omdat die doelgroepen omvangrijk zijn.

Concrete adviezen van de WRR

Om zo veel mogelijk gezondheidspotentieel te benutten, stelt de WRR de volgende prioriteiten voor:

  • leg de nadruk op aanpak in het begin van de levensloop (van de periode vlak voor de zwangerschap tot en met het 18de levensjaar). Daarmee kunnen gezondheidsproblemen in de rest van het leven voorkomen worden.
  • geef extra aandacht aan degenen met de grootste gezondheidsachterstand (zoals mensen met een lage sociaaleconomische status)
  • kies voor drie speerpunten die oorzaak zijn van een groot deel van de ziektelast in Nederland, namelijk 1. Roken; 2. overgewicht als gevolg van een ongezond eet- en beweegpatroon en 3. problematisch alcoholgebruik.

Bron: WRR

 

Naar een effectieve aanpak van ondervoeding bij ouderen

 

Ondervoeding bij ouderen kent vaak meerdere oorzaken. Daarom is de aanpak van dit probleem ook complex. De sleutel van het succes ligt bij een individuele aanpak, met een focus op voedingsstatus, lichamelijke conditie en een eventuele achterliggende ziekte. Essentieel is een goede samenwerking tussen de verschillende zorgverleners.

Tekst: Dr. Stephan Peters (Nederlandse Zuivel Organisatie) en Dr. Olaf Larsen (assistant professor (0.2 FTE) Vrije Universiteit)

De essentie van ‘gezond ouder worden’ wordt in het RIVM Rapport Gezond ouder worden in Nederland (2011) als volgt omschreven: 1 ‘Het gaat bij gezond ouder worden niet alleen om het voorkomen en uitstellen van ziekte, maar met name om het voorkomen van en terugdringen van beperkingen in het functioneren, het bevorderen van zelfredzaamheid en een goede kwaliteit van leven.’ Deze definitie maakt duidelijk dat gezond ouder enerzijds gaat over preventie en anderzijds over het terugdringen van klachten en ongemakken bij ouderdom. Daarbij richt preventie zich op het voorkomen van gezondheidsproblemen op latere leeftijd door op jongere leeftijd een gezonde leefstijl aan te houden. Voor het terugdringen van klachten en beperkingen in het functioneren doet men interventies tijdens het proces van ouder worden. Die interventies zijn vooral gericht op gezonde voeding, voldoende lichaamsactiviteit, niet roken en weinig of geen alcoholconsumptie. Bijzondere aandacht wordt besteed aan voldoende inname van eiwit, vocht calcium en vitamines. Daarnaast wordt geprobeerd te interveniëren met gewichtsverandering.

Cijfers en feiten
In een vergrijzende samenleving zoals in Nederland, zal het aantal ouderen de komende decennia relatief en absoluut gezien sterk toenemen. Volgens het CBS bedraagt het aantal ouderen in 2041 ongeveer 4,7 miljoen mensen, terwijl dat in 2009 nog 2,5 miljoen was. In 2050 zal ongeveer een kwart van de bevolking 65 jaar of ouder zijn en een aanzienlijk deel daarvan (een derde) 80-plusser. Op dit moment woont meer dan 90% van de ouderen zelfstandig, waarvan de helft een of meer chronische ziekten heeft.2 De meest voorkomende ziekten zijn artrose, gezichtsstoornissen, diabetes en coronaire hartziekten, inclusief beroerte en hartfalen. De Volksgezondheid Toekomstvoorspelling van het RIVM voorspelt dat de prevalentie van deze ziekten de komende 25 jaar sterk zal toenemen (Figuur 1).3 Omdat gezondheidsproblemen als gevolg van roken en alcoholgebruik evident zijn en ook de oplossing voor de hand ligt, gaat dit artikel in op de invloed van voeding (met name zuivel) en activiteit op het gezond ouder worden en op het voorkomen van en interveniëren bij ouderdom gerelateerde ziekten.


Figuur 1. Absolute toename prevalentie 2015-2040 (VTV Toekomstverkenning 2018)

Preventie: de Schijf van Vijf
Een gezond voedingspatroon en voldoende beweging gedurende het leven verkleint de kans op welvaartsziekten aanzienlijk. In de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad zijn alle verbanden tussen de inname van voeding(sgroepen) en welvaartsziekten systematisch op een rij gezet.4 Het Voedingscentrum heeft deze vertaald in de Schijf van Vijf. Eten volgens de Schijf van Vijf is dus de beste manier om via een gezond voedingspatroon ziekte op latere leeftijd te voorkomen. Voor ouderen gelden wel aanvullende adviezen:
Slik extra vitamine D.
Vrouwen van 50 jaar of ouder wordt aangeraden 10 mcg vitamine D per dag in supplementvorm te slikken. Voor iedereen die 70 jaar of ouder is geldt een advies om een supplement van 20 mcg vitamine D te slikken.
Drink voldoende.
Ouderen wordt aangeraden ongeveer 1,7 liter per dag te drinken. Dit houdt de nierfunctie goed op gang en kan blaas- en urineweginfecties voorkomen.
Zorg voor voldoende calciuminname.
De aanbevolen hoeveelheid calcium voor ouderen is 1200 mg per dag.
Voorkom ondervoeding.
Bijzondere aandacht is gewenst voor het voorkomen van ondervoeding.

Ongeveer 7% van de zelfstandig thuiswonende ouderen en 14% van de ouderen die thuiszorg krijgen, is ondervoed

Ondervoeding
Een tekort aan de inname van energie en/of voedingsstoffen leidt tot gewichtsverlies en tot een slechter functioneren van het lichaam, ook bij gewenst gewichtsverlies. Dat komt vooral door de afname van spiermassa. In principe is daarom het advies om ouderen te laten eten volgens de Richtlijnen Schijf van Vijf. Hierbij is speciale aandacht nodig voor de gewenste inname van eiwitten. Deze is 0,8 gram per kilogram lichaamsgewicht.
Ondervoeding komt vaak voor bij ouderen, zeker op hogere leeftijd. Ongeveer 7% van de zelfstandig thuiswonende ouderen en 14% van de ouderen die thuiszorg krijgen, is ondervoed. Binnen zorginstellingen is ongeveer een kwart van de ouderen ondervoed.2 Oorzaken van ondervoeding bij ouderen zijn velerlei. Vaak zijn er slik- en kauwproblemen of problemen met het gebit of de stoelgang. Maar ook ziekte, dementie, armoede of eenzaamheid kunnen een rol spelen. Ondervoeding kan ook talloze gevolgen hebben, waaronder:
• Verminderde spiermassa
• Osteoporose (botontkalking)
• Grotere kans op vallen
• Verminderende weerstand
• Verhoogde kans op doorligwonden
• Langzamer herstel na operatie en bij ziekte
• Lagere kwaliteit van leven
• Verhoogde kans op overlijden
(bron: www.stuurgroepondervoeding.nl)

Osteosarcopenie
Onvrijwillig gewichtsverlies kan ook voorkomen bij (ernstige) ziekte. Dit kan soms agressieve vormen aannemen waarbij de patiënt in een paar weken kilo’s kan afvallen. Dit proces wordt cachexie genoemd. Aangezien cachexie gepaard gaat met ziekte, gaan we hier in dit artikel niet verder op in. Ondervoeding gaat meestal gepaard met geleidelijke vermindering van de spiermassa (sarcopenie) en botmassa en dichtheid (osteoporose) of er is sprake van een onderliggende (chronische) ontsteking waarbij spieren en botten gezamenlijk worden getroffen. Sarcopenie en osteoporose worden vaak apart van elkaar gediagnosticeerd en behandeld. Beiden hangen echter samen met ouderdom en met kwalitatieve (calcium en eiwit) en kwantitatieve (energie) ondervoeding. Daarom zouden sarcopenie en osteoporose meer in gezamenlijkheid moeten worden bekeken en behandeld en heeft de term osteosarcopenie dan ook recent zijn intrede gedaan.5 Voor het voorkomen en behandelen van osteosarcopenie zijn meerdere adviezen van toepassing.

Zorg dat de eiwitinname per hoofdmaaltijd minimaal 25 gram per keer is

Adviezen bij spierafbraak en botontkalking
Het leefstijladvies voor mensen met osteosarcopenie is rechttoe rechtaan: beweeg meer en eet gezond. Voor diëtisten en zorgprofessionals zijn de volgende aandachtspunten belangrijk:
• Zorg ervoor dat ouderen kennis hebben van de vitamine D suppletie-adviezen en dat ze de adviezen opvolgen.
• Let op de calciuminname. Om de aanbevolen 1200 mg calcium binnen te krijgen, raadt het Voedingscentrum mensen van 70 jaar of ouder aan om 4 porties zuivel (600 gram) en 40 gram kaas per dag te consumeren.
• Kan of wil een oudere geen zuivel consumeren? Raad dan een calciumsupplement van minimaal 1000 mg per dag aan, in combinatie met 20 mcg vitamine D.
• Zorg dat de eiwitinname per hoofdmaaltijd namelijk gemiddeld minimaal 25 gram per keer is. In de praktijk valt de eiwitinname per maaltijd gemiddeld erg tegen.
• Stimuleer beweging en sport. Dit versterkt de botten, vergroot de spierkracht en bevordert de algemene conditie.

Eiwitinname ouderen
Ouderen krijgen het grootste gedeelte van hun eiwitinname binnen met de hoofdmaaltijd. Het is wenselijk om per hoofdmaaltijd ten minste een hoeveelheid van 25 gram eiwit binnen te krijgen. Echter in de praktijk is de verdeling van de eiwitinname bij ouderen per maaltijd gemiddeld als volgt6:
• Ontbijt: 10-12 gram eiwit
• Lunch: 15-23 gram eiwit
• Avondmaaltijd: 24-31 gram

Zuivel als onderdeel preventie
Zelfstandig wonende 70-plussers zijn gewend zuivel te consumeren, zo bleek uit de Voedsel Consumptie Peiling (VCP) Ouderen (2010-2012). Dit maakt dat deze productgroep een rol kan spelen bij het voorkomen van ondergewicht en het in goede voedingsstatus brengen of houden van ouderen. Zuivel levert namelijk veel essentiële vitaminen, mineralen en eiwitten in de Nederlandse voeding. Figuur 2 laat de percentages zien van de inname van micronutriënten via zuivel en met welke producten men deze binnenkrijgt. Zuivel is de belangrijkste bron van calcium in het Nederlands voedingspatroon en levert een belangrijke bijdrage aan onder andere vitamine B2, B12, A en de mineralen fosfor, zink, jodium en kalium. Uit dezelfde VCP blijkt dat zuivel voor gemiddeld een kwart bijdraagt aan de eiwitinname bij ouderen (vlees voor 28% en granen voor 23%). Dit maakt zuivelproducten uitermate geschikt om ondervoeding bij ouderen tegen te gaan en in het bijzonder om te helpen bij het voorkomen en behandelen van ondervoeding en osteosarcopenie. Vooral kaas en melk leveren een grote bijdrage aan de eiwit- en calciuminname bij ouderen. De combinatie van de voedingsstoffendichtheid van zuivelproducten en het feit dat ouderen in Nederland liefhebbers zijn van zuivelproducten maakt zuivel uitermate geschikt om op een simpele manier in te zetten bij het behandelen van ondervoeding. Door het goed inzetten van zuivel in het voedingspatroon bij ouderen kan het risico op botfracturen worden verkleind. Dit zorgt ook voor lagere zorgkosten.7 Een aanvullend aspect van zuivel is het effect op tandgezondheid. Vooral de consumptie van kaas doet de pH van tandplaques verhogen. Dit verkleint de kans op tandcariës. Voor yoghurt en melk geldt dat ze niet-cariogeen zijn.8


Figuur 2. Inname micronutrienten via zuivelproducten (VCP ouderen)

Overgewicht
Het aantal gevallen van overgewicht neemt ook bij ouderen toe. Toch is het advies om bij ouderen niet te proactief te handelen als er sprake is van overgewicht. Ouderen krijgen in principe pas het advies om (onder begeleiding) af te gaan vallen bij een BMI hoger dan 30. En dan alleen als het overgewicht gepaard gaat met complicaties en ziekte als gevolg van dat overgewicht. Denk hierbij aan harten vaatziekten, type 2-diabetes en problemen met slapen (apneu).2 Het kan echter ook voorkomen dat ouderen met een gezond gewicht of zelfs overgewicht toch ondervoed zijn.

Ouderen met een ogenschijnlijk gezonde BMI kunnen toch te weinig spier- en botmassa hebben

Ondervoed met overgewicht
Met de trend van toenemend overgewicht in de hele populatie, neemt zoals gezegd ook overgewicht bij ouderen toe. Bij ouderen kan overgewicht echter gepaard gaan met (osteo)sarcopenie. Een aanzienlijk deel van ouderen kan ingedeeld worden in de groep sarcopenisch overgewicht. Daarom moet speciale aandacht worden besteed aan ouderen met een ogenschijnlijk gezonde of te hoge BMI, die toch te weinig spier- en botmassa hebben, met alle risico’s die daarmee gepaard gaan. In een recent overzichtsartikel schetsen onderzoekers Batses en Villareal een beeld van de oorzaak, mechanismen en behandeling van sarcopenisch overgewicht:9
• De prevalentie van sarcopenie in combinatie met overgewicht bij ouderen is aan het toenemen.
• Door verschillende definities en interpretaties van sarcopenie, over- en ondergewicht is het moeilijk om onderrestvoeding in combinatie met overgewicht te herkennen en behandelen.
• De hoekstenen van de behandeling van sarcopenisch overgewicht zijn verantwoorde calorierestrictie (onder de begeleiding van de diëtist) en lichamelijke activiteit en sport.
• Er moet bij energierestrictie te allen tijde gelet worden op de inname van essentiële voedingsstoffen.

Probiotica en stoelgang
Bij oudere verpleeghuisbewoners ligt de gemiddelde prevalentie van obstipatie rond de 60%. Stoelgangproblemen zijn geassocieerd met de kwaliteit en samenstelling van de darmflora (microbiota). Er zijn meerdere onderzoeken gedaan in verpleeghuizen naar het gebruik van probiotica om dit heet veelvoorkomende probleem van obstipatie te voorkomen. Tot nu toe zijn er zes studies gepubliceerd, waarvan er vijf een significant effect van probiotica lieten zien op de stoelgang.10 Hoewel de aanwijzingen er zijn, is het nog te vroeg om een algemeen advies te geven voor het inzetten van (zuivel met) probiotica om stoelgangsproblemen bij ouderen te voorkomen. De studies die zijn uitgevoerd, zijn vooral pilotstudies die zich ook nog op verschillende factoren van de stoelgang richten, zoals frequentie en consistentie van de ontlasting. Daarnaast zijn de studies uitgevoerd met verschillende soorten probiotica. Hoewel er muziek zit in de toepassing van probiotica in verpleeghuizen is het erg moeilijk om grootschalige studies in verpleeghuizen uit te voeren, omdat ze onvoldoende capaciteit hebben voor zulke grote klinische studies. De studies moeten vanzelfsprekend gepaard gaan met goede veiligheidsstudies. Recente analyses tonen echter aan dat probiotica veilig kunnen worden gebruikt bij ouderen.10

Aanpak
De aanpak van ondervoeding bij ouderen is complex, omdat de oorzaak multifactorieel kan zijn. De sleutel van succes ligt bij een individuele aanpak waarbij goed wordt gekeken naar de voedingsstatus, lichamelijke conditie en eventueel achterliggende ziekte. De diëtist moet hierin een centrale rol vervullen, waarbij een goede samenwerking tussen de verschillende zorgverleners essentieel is. (Zie voor meer informatie het interview met Canan Ziylan). Bij de behandeling van ondervoeding bij ouderen door de diëtist en andere behandelaars zijn de volgende punten van belang:
• Adviseer ouderen te eten volgens de Schijf van Vijf. Houd hierbij rekening met voldoende inname van energie, macro- en micronutriënten.
• Heb aandacht voor de inname van voldoende eiwit. Stel maaltijden zo samen dat in elke hoofdmaaltijd minimaal 25 gram eiwit zit.
• Let op de energiebalans, omdat de energiebehoefte afneemt bij een toenemende leeftijd.
• Adviseer ouderen (>70 jaar) 20 mcg vitamine D per dag in supplementvorm te slikken en vrouwen 50-70 jaar 10 mcg vitamine D.
• Let op de calciuminname. Kan of wil een oudere geen zuivel consumeren, raad dan een supplement van 1000 mg calcium per dag aan.
• Adviseer veel volkorenproducten, groente en fruit. Dit helpt het risico op hart- en vaatziekten te verkleinen en verbetert de stoelgang.
• Adviseer een keer per week vis, bij voorkeur vette vis te eten.
• Let op de zoutinname. Probeer deze bij een te hoge inname te beperken tot 6 gram zout per dag.
• Valt iemand meer dan 3 kg in een maand of meer dan 6 kg in een half jaar af? Dan is iemand ondervoed en is nader onderzoek door een arts nodig.
• Heb aandacht voor de vochtinname. Voor ouderen wordt aangeraden om minimaal 1,7 liter vocht per dag te drinken.
• Stimuleer ouderen te bewegen of te sporten; minimaal 30 minuten matig intensief per dag. Dit voorkomt spieren botafbraak en bevordert de algehele conditie.
• Wees terughoudend met afvallen bij matig overgewicht (BMI 25-30). Bij BMI>30 en daarbij behorende gezondheidsklachten wordt aangeraden onder begeleiding af te vallen.

Dit artikel kwam mede tot stand door inbreng van dr. Jan Steijns (FrieslandCampina Institute). Mede-auteur van dit artikel dr. Olaf Larsen is tevens Science Manager voor Yakult Nederland B.V..

 


Referenties

  1. RIVM, Gezond ouder worden in Nederland. 2011.
  2. Voedingscentrum, Factsheet Ouderen en Voeding. 2017.
  3. RIVM. Volksgezondheid Toekomst Voorspelling 2018 – VYTV2018. 2018; Available from: https://www.vtv2018.nl.
  4. Gezondheidsraad, Richtlijnen goede voeding. 2015.
  5. Tagliaferri, C., et al., Muscle and bone, two interconnected tissues. Ageing Res Rev, 2015. 21: p. 55-70.
  6. Tieland, M., et al., Dietary Protein Intake in Dutch Elderly People: A Focus on Protein Sources. Nutrients, 2015. 7(12): p. 9697-706.
  7. Lötters, F.J., et al., Dairy foods and osteoporosis: an example of assessing the health-economic impact of food products. Osteoporos Int, 2013. 24(1): p. 139-50.
  8. Telgi, R.L., Yadav, V., Telgi, C.R., Boppana, N., In vivo dental plaque pH after consumption of dairy product. Gen Dent, 2013. 61(3): p. 56-9.
  9. Batsis, J.A., Villareal, D.T., Sarcopenic obesity in older adults: aetiology, epidemiology and treatment strategies. Nature Reviews Endocrinology, 2018.
  10. Larsen, O., Nieuwboer van den M., Koks, M., Probiotics for healthy ageing: innovation barriers and opportunities for bowel habit improvement in nursing homes. Agro FOOD Industry Hi Tech, 2017. 28: p. 512-5.

Koolhydraat- of vetbeperking: geen verschil

 

Het aanpassen van de voeding is de beste strategie voor gewichtsverlies, maar niet iedereen bereikt hetzelfde resultaat. Onderzoekers hebben nu gekeken of er verschillen zijn tussen vet- en koolhydraatbeperking en of het genotype misschien een rol speelt.1 Dat lijkt niet zo te zijn.

Studie
Voor de studie (DIETFITS-studie) zijn 609 gezonde deelnemers (18-50 jaar) met overgewicht of obesitas (BMI 28-40 kg/m2) in twee groepen gedeeld. De ene groep volgde één jaar lang een gezond koolhydraatbeperkt dieet en de andere groep een gezond vetbeperkt dieet, beide onder regelmatige begeleiding van een diëtist. De eerste acht weken werd gestart met 20 gram koolhydraten en 20 gram vetten per dag. Dit werd vervolgens langzaam opgehoogd tot een niveau dat de deelnemers dachten vol te kunnen houden. Er werden geen instructies gegeven om de energie-inname te beperken. Wel werd er geadviseerd om veel groente te eten en een minimale hoeveelheid toegevoegde suikers en geraffineerd meel en om vooral te kiezen voor minimaal bewerkte voedingsmiddelen met een hoge voedingsstoffendichtheid. Om te kijken of individuele factoren mee kunnen spelen is er gekeken naar de insuline-afgifte en naar drie genvarianten die betrokken zijn bij de koolhydraat- en vetstofwisseling.

Resultaten: het maakt niks uit
• Koolhydraatbeperkt na 12 maanden: 29,5% koolhydraten, 44,6% vetten, 22,9% eiwitten.
• Vetbeperkt na 12 maanden: 48,4% koolhydraten, 28,7% vetten, 20,6% eiwitten.
• Hoewel er geen restricties waren voor de energie-inname, was die in beide groepen ongeveer 500-600 kcal lager dan bij aanvang.
• Er was geen verschil in gewichtsverlies na 12 maanden (5,3-6,0 kg).
• De insuline-afgifte bij aanvang en het genotype hadden geen invloed op het gewichtsverlies.

Conclusie
Deze studie laat zien dat er geen verschil is in gewichtsverlies tussen één jaar koolhydraatbeperking of vetbeperking.


Referentie

    1. Gardner CD, et al. Effect of Low-Fat vs Low-Carbohydrate Diet on 12-Month Weight Loss in Overweight Adults and the Association With Genotype Pattern or Insulin Secretion: The DIETFITS Randomized Clinical Trial. JAMA. 2018 Feb 20;319(7):667-679.